- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 376.22 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 februari 2021
24 december 2016
Geboorte van de Heer – Nachtmis
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 9,1-6
Jesaja raakt velen met Kerstnacht in het hart. Dat komt niet alleen door de zin ‘het volk dat in duisternis gaat, ziet een groot licht’, maar ook omdat de profeet het heeft over ‘wij’ of ‘ons’, afhankelijk van de vertaling: Wij hebben een kind gekregen; wij hebben een zoon ontvangen! Zijn geboorte voedt de reële hoop op een toekomst van gerechtigheid en vrede voor alle mensen. Krachtig gaat nu door zijn directe aanspraak de blijdschap resoneren over de geboorte van een andere Davidszoon, Jezus, zoals we die vernemen bij monde van Lucas. Jezus’ komst wordt in deze nacht elk jaar tot een heden. Duisternis, licht, kind reiken boven hun historische betekenis uit.
Tegen Jeruzalem, de hoofdstad van het koninkrijk Juda, trok een troepenmacht op aangevoerd door Resin, koning van Aram, en Pekach van Israël. Aram en Israël waren van plan het samen op te nemen tegen de wereldmacht van die tijd, Assyrië (2 Kon. 16,5-9). Zij wilden het juk van hun vazallenstatus van zich afwerpen. Zolang ze Assyrië hun tribuut betaalden, werden zij met rust gelaten. De politieke onderworpenheid voedde lange tijd hun haat en ressentiment jegens de Assyriërs. Met Juda zouden ze gedrieën een militair bondgenootschap kunnen vormen dat het tegen Assyrië kon opnemen. De tijd leek rijp de krachten te bundelen.
Koning Achaz wilde zijn vingers echter niet aan dit geopolitieke avontuur branden en riep de hulp in van Assyrië. Nu Aram en Israël bij hem verhaal kwamen halen, raakte Achaz in paniek. De rug rechten en op Gods steun rekenen, zoals Jesaja zei, kon Achaz niet (Jes. 7). Omdat Achaz de moed had opgegeven en zijn geloof in God had verloren, moest hij volgens Jesaja het veld ruimen voor een nieuwe koning (7,14). Zolang de koning dwaalt, is er geen hoop voor Juda.
Jesaja 9 gaat over God die zich ontfermt over zijn bedreigde en benauwde volk. Zelfs waar ongeloof en defaitisme heersen, geeft God niet op. Over de diepste duisternis gaat Gods licht op. De nieuwe koning belichaamt dat licht (9,5), zoals elders de koning of zijn gelaat als de stralende ochtendzon wordt voorgesteld (2 Sam. 23,4; Spr. 16,15).
Of met deze profetie dit kind al geboren is of nog moet worden geboren is niet bekend. Wie vertalingen opslaat, vindt beide opties terug. Soms zelfs tegelijk. Dan is het kind wel geboren, maar is Gods verlossing door dit kind nog toekomst. De dreunende laars en de in bloed gedrenkte kleren (v. 4) zullen hoe dan ook in vuur verteren. Opgemerkt mag worden dat er niet staat dat de verdrukkers zullen verbranden. Het zijn hun wapens en kledingstukken. Is hier de voorstelling dat zij gered zullen worden maar wel ‘door het vuur heen’ (vgl. 1 Kor. 3,15)?
Of is dit wishful thinking en gebruikt Jesaja in dit oordeel zulke woorden overdrachtelijk, namelijk in dit geval metonymisch? Dan zijn met het opruimen van de soldatenlaarzen en de bloed bevlekte mantels wel gewoon de dragers ervan bedoeld. Dan is er geen pardon. Enkele hoofdstukken verder gebruikt de profeet het beeld van de omkering van de rollen. De verdrukten zullen hun voormalige verdrukkers in hún greep hebben (Jes. 14,2). Geen halve maatregelen dus?
Jesaja leefde in gewelddadige tijden waarin men niet zachtzinnig met onderworpenen omging. Anderzijds kent Jesaja naast dit oordeel toch ook het universele visioen van alle volken die met Israël zich in Sion verzamelen? Zij scholen samen om in Gods Thora onderwezen te worden, de oorlog af te zweren en in vrede te leven (Jes. 2). De vorst van vrede zal de voormalige verdrukkers ontwapenen. De opkomst van ‘licht’ en het beëindigen van oorlogen door het verbranden van het wapentuig heeft een parallel in Psalm 46 die, wie weet, op Jesaja 9 geïnspireerd is, of omgekeerd natuurlijk. In de Kerstnacht wordt evenwel niet deze psalm gelezen maar Psalm 96. Gelukkig ontbreekt het ‘licht’ hier ook niet. De glans van Gods komst klinkt in de te lezen graduale psalm door.
Intrigerend is het welbekende eerste vers van Jesaja 9 over het volk dat wandelt in de duisternis en dan een groot licht over zich ziet opgaan. Drukt wandelen of gaan uit dat men aan de duisternis gewend is geraakt? Wordt maatschappelijk onrecht normaal gevonden? Neemt men het op de koop toe? Is het hun duisternis geworden? Dat betekent dat met alle kritiek op koning Achaz (en later op zijn zoon Hizkia) ook het volk ter verantwoording wordt geroepen. De verantwoordelijkheid voor het duister mag niet afgewenteld worden op de politiek. Naast de koning zijn er de velen die meelopen, die zich aan het duister hebben aangepast. Duisternis en onrecht zijn moreel synoniem bij Jesaja: ‘Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duister’ (Jes. 5,20). Niettemin geldt dat licht juist diegenen overrompelt die zich aan het duister hebben aangepast. Voor zo’n volk heeft zelfs het geringste licht een ongekende intensiteit. Zulk licht doet iets ontwaken wat lang in duisternis moest sluimeren: een messiaans verlangen naar recht en vrede voor ieder mens (opnieuw Jes. 2!). Het licht staat voor de gerechtvaardigde hoop dat recht, barmhartigheid en vrede mogen zegevieren.
Achter dat koningskind met zulke beloftevolle titels (v. 5) gaat een historische koning schuil. In de Joodse traditie hield men het altijd al op Hizkia. Hij was een integere vorst, zij het niet zonder tekortkomingen. Hij bleef, anders dan zijn vader Achaz, wel op God vertrouwen, ondanks de omsingeling van de Assyriërs met hun angstaanjagende overmacht. Wanneer de Assyriërs als door een wonder af moeten druipen, krijgt Hizkia’s houding extra glans (zie Jes. 36–39 en par. 2 Kon. 18–20). Toch zal Hizkia alsnog struikelen door zijn al te naïeve omgang met de Babyloniërs, het volk dat de macht van de Assyriërs overnam. Zij zullen aan Juda uiteindelijk het vonnis van de ballingschap voltrekken waarover Jesaja gesproken had (39,5-8).
Doordat bij Jesaja de naam van het kind ongenoemd bleef, kreeg zijn profetie iets mysterieus en universeels. Zeker bood deze opening ruimte voor actualiserende inspiratie. De kerk heeft van meet af aan bij dit kind aan Jezus Christus gedacht. Het lezen van Jesaja’s profetie in de Kerstnacht versterkt deze identificatie.
Titus 2,11-14
Zie Y. van den Akker-Savelsbergh en E.T.M. Keller-Hoonhout, ‘De brief aan Titus. De glorie van onze grote God en redder Jezus Christus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 94-101
Lucas 2,1-9
In Lucas 2,1-9 straalt in het duister wel licht, maar wordt dit licht niet direct met Jezus vereenzelvigd. Zijn geboorte vindt niet in de woonplaats van zijn ouders plaats. Hij komt in Betlehem ter wereld, waar ook koning David vandaan kwam, maar zijn onderkomen is geen paleis. Doordat er voor zijn ouders die op reis zijn geen plek is in het gastenverblijf, belandt de pasgeborene in een voerbak. De geboorteplek is verre van ‘heerlijk’ laat staan majesteitelijk. Zijn komst blijft bescheiden en daarmee zet het evangelie de toon voor zijn messiaanse dienstbaarheid. Zelfs zijn naam wordt hier niet genoemd. De heerlijkheid van de Heer die we bij dit kind missen, omstraalt wel ‘herders die in het veld bij hun kudde waken’. Het licht gaat over het volk op (vgl. Jes. 9,1) niet over hemzelf. Hem wordt de hemelse heerlijkheid pas toegekend dankzij engelen en de herders die naar hem op zoek gaan en hem vinden. Het kind in de kribbe eigent zich die heerlijkheid niet toe. Het wordt een mens onder de minste mensen (vgl. Fil. 2,6v).
In de Vroege Kerk heeft men de universele menselijke betekenis van Christus afgelezen aan ‘de hele wereld’ die op bevel van Augustus geteld moest worden (Luc. 2,1). Met zijn geboorte kwam ieder mens, jong en oud, rijk en arm, machtig of zwak in beweging. Als ging het om het Laatste Oordeel, zegt Ambrosius in de vierde eeuw. Iedereen moest zich zonder onderscheid des persoons melden; en de eerste onder al die mensen was hij.
Preekvoorbeeld
Vannacht mogen wij onze plaats innemen in de eindeloze stoet pelgrims. Door de kleine, te lage deur, betreden wij, kruipend bijna, de immense kerkruimte van de Geboortekerk van Betlehem. We schuifelen mee over de prachtige mozaïekenvloer naar de iconostase in het koor. Mysterieus verlichten kaarsen de edelmetalen dekplaten van de iconen en de struiseieren in gouden en zilveren vattingen. Voetje voor voetje dalen we af langs de kleine kromme trap onder het hoogaltaar naar de grotten onder de kerk. Daar in het midden is de zilveren ster van Betlehem als markering van de geboorteplaats. Wanneer keizerin-moeder Helena (in 324) de plaats bezoekt, bouwt haar zoon Constantijn, de keizer, de eerste kerk. Hiernaast, waar nu de Catharinakerk staat, werkte de heilige Hieronymus aan de Latijnse Bijbelvertaling: de Vulgata. In de pandhof van de kerk staat nu zijn standbeeld.
Eeuwen verglijden, en zo zien wij in de stoet van pelgrims een kleine sjofele gestalte: de Ioculator Dei, de speelman Gods. Van zijn biograaf Thomas van Celano weten wij hoe Sint Franciscus (in 1219) meegaat met de vierde kruistocht. Enkele jaren later zal hij via Betlehem weer naar huis komen. Daar heeft de geboortegrot hem zo getroffen dat hij (in 1223) in de kluis Greccio (Italië) de kerstnacht heeft nagebootst als een stal. Rondom de kribbe staan os en ezel, in alle eenvoud, armoede en nederigheid. Giotto zal het in de Bovenkerk van Assisi uitbeelden. Greccio als het nieuwe Betlehem. De mystieke bezieling van Franciscus werkt voor de toeschouwers zo ontroerend, dat ze als het ware het kind in de kribbe in hun midden tot leven zien komen.
Ongemerkt heeft de kleine heilige hier het spoor van de kersttradities in de kerk verlegd. Van de grot in het oosten, naar de stal in het westen. Beide tradities zijn het gevolg van een terloopse opmerking van de evangelist Lucas: ‘Zij hadden geen verblijfplaats in het gastenverblijf”. De uitdrukking ‘geen plaats in de herberg’ is inmiddels ook in buitenkerkelijke kringen gestandaardiseerd bij een overvolle ruimte. De tekst laat ook toe te lezen: ‘hun plaats was niet in de herberg’. Dat zou logisch zijn, aangezien ‘Jozef uit het huis van David is.’ (2,4) Dus zullen ze daar wel familie hebben gehad, om te logeren (Mat. 2,11 spreekt dan ook over ‘het huis’). Dit gegeven lijkt misschien niet zoveel te maken te hebben met het overweldigende ‘geschieden’ van de geboorte. Maar het leidde wel tot de vraag: als het niet in de herberg is, of de gastenkamer, waar dan wel? Als antwoord kregen we dus de grot of de stal.
Dan ook nog de kribbe. Die hoort toch in een stalruimte, of dat nu een grot is of iets anders? Maar juist omdat deze voerbak daar thuishoort, vervalt het tekenkarakter. ‘Dit zal voor jullie het teken zijn’ horen de herders. Een teken moet opvallen, anders is het betekenisloos. Opvallen doet dit teken dus niet in de ruimte waarbinnen het te verwachten is, in tegendeel. Maar in de logeerkamer bij de familie bijvoorbeeld, daar zul je verbaasd zijn een voerbak aan te treffen: kijk nou eens: een kribbe!
Waarschijnlijk zijn deze invullingen, hoe goed en gelovig ook bedoeld, niet de intentie van dit detail over de plaats. Lucas, die zichzelf een nauwkeurig (1,3) navorser noemt, gebruikt hier een apart woord waarmee hij deze ruimte, waarin dus geen plaats is, aanduidt: met kataluma. Precies datzelfde woord komt nog eenmaal aan het eind van zijn evangelie terug. Wanneer de vrienden aan Jezus vragen waar ze het Paasfeest zullen gaan vieren, klinkt daar hetzelfde woord: vertrek of zaal, kataluma. Zo omlijst dit ‘gastenvertrek’ Jezus’ leven. De nacht van zijn geboorte wijst met deze plaatsaanduiding vooruit naar de nacht van het avondmaal, de eucharistie. Wij kunnen geen Kerstmis vieren zonder Witte Donderdag, geen kerstnacht zonder paasnacht.
Wanneer we zo naar voren mogen kijken, kunnen we dat ook naar achteren doen. Luisteren naar de fundamenten van het evangelie, in de profetie van Israël. Zoals de engelen in het donker van de nacht de geboorte aankondigen, zo verkondigt Jesaja in het donker van zijn tijd eveneens de geboorte. ‘Het volk dat voortgaat in duisternis’ waarover hij spreekt in Galilea, krijgt zijn echo in de engelenwoorden van Betlehem in Judea, met ‘grote vreugde die voor heel het volk zal zijn’. Het gaat hier niet om een geboortecijfer. De geboorte van een kind is doorheen heel de Schrift steeds het teken van toekomst: ‘een redder geboren’ en ‘een kind geboren’. Geen geïsoleerd gebeuren, maar ‘voor ons geboren, aan ons gegeven, voor heel het volk’.
In de epistellezing wordt dan ook gezongen over de ‘redding voor alle mensen (…) verschenen in heerlijkheid’. Het grote licht van Jesaja straalt zo verder in de heerlijkheid des Heren over de herders. Zoals Lucas ons vertelt over de macht van de heersers als keizer Augustus en landvoogd Quirinius, zo heeft Jesaja te maken met koningen van Assyrië en Jeruzalem. Tegenover die geweldige overmacht staat de geboorte van een kind. De liturgen van de traditie hebben hier niet voor niets Psalm 2 aangevoerd: tegenover ‘de koningen der aarde, in slagorde’ staat de weerloosheid van het kind: ‘Mijn zoon ben jij, ik heb je heden verwekt’.
Met deze overpeinzingen lopen we onder het hoogaltaar van de Geboortekerk aan de andere kant langs een even kleine trap weer omhoog. Via de Catharinakerk komen we Betlehem weer binnen, het broodhuis. Hier is het kind geboren. Op welke plaats precies, doet er eigenlijk niet toe. Het kind zal opgroeien en brood delen. Brood dat tot leven komt, gedeeld en gebroken, brood van de eucharistie.
De kerstnacht in Betlehem nu is evenzeer doordrenkt van onheilspellend duister als bij Jesaja en Lucas. Nog steeds wordt er een kind geboren in Betlehem, midden in die duistere wereld. Met ongerepte adem klinkt zijn eerste kreet dwars door alle rumoer van de tijd. Met kinderlijke argeloosheid stralen zijn ogen door het donker van het leven. Met eenvoudige onbevangenheid strekt hij zijn open handen uit in een verharde wereld. Met een bevrijdende lach ontwapent hij de angst van woedende naties. Kind van God, zoon van mensen, teken van vrede.
inleiding dr. Wim Reedijk
preekvoorbeeld drs. Frans Wiersma