Homiletische hulplijnen 117

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 161.97 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 7 oktober 2025
  • Laatst geüpdatet 7 oktober 2025

Homiletische hulplijnen 117

Homiletische hulplijnen 117

Een tijd om te helen

 

Arjan Plaisier (1956) was van 2008 tot 20016 scriba van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Hij is voorzitter van Platform Rome Reformatie dat sinds 2017 toewerkt naar de eenwording van de kerk. Onlangs bracht hij Een tijd om te helen uit, dat als ondertitel heeft: Naar een zichtbare eenheid van Rome en Reformatie.
Ter inleiding op mijn kanttekeningen bij zijn boek wijs ik met instemming op de ‘Verklaring van het Platform Rome Reformatie’ zoals die in januari 2024 naar buiten is gebracht: www.platform-romereformatie.nl/verklaring

In Een tijd om te helen werkt hij dit pleidooi verder uit. Het pièce de résistance is het middendeel waarin Plaisier in acht hoofdstukken toewerkt naar mogelijkheden om tegenstellingen te overkomen of althans naast elkaar te dulden. Dat zijn:

Geloof en werken
Woord en sacrament
Eucharistie en heilig avondmaal
Schrift en traditie
Jezus en Maria
Oog en oor
De paus en de ouderling
Natuur en genade

Elk van deze hoofdstukken brengt een katholieke en een protestantse invalshoek samen. Het goed recht van ieders eigen accent wordt onderstreept. Steeds met de conclusie dan wel de wens dat ieders eigenheid niet kerkscheidend hoeft te zijn.

Plaisier erkent dat zijn boek ‘een Nederlandse touch’ heeft (200), maar ziet zijn Dutch treat niet als een beperking. Gezien zijn wortels in het gereformeerde protestantisme is dat begrijpelijk maar ook vertekenend. Plaisier is afkomstig uit een Gereformeerde Bondsmilieu; van 1986 tot 1993 werkte hij namens de Gereformeerde Zendingsbond in Makassar, Celebes; als scriba van de PKN heeft hij de breedte van de Kerk gezocht en gediend, niettemin getuigt zijn boek ervan dat hij met andere protestantse tradities minder bekend is of dat hij meent ze terzijde te kunnen leggen.

Ik neem als voorbeeld zijn hoofdstuk ‘De paus en de ouderling’, in mijn ogen een weinig geslaagd hoofdstuk omdat hij met een grote boog om de werkelijke ambts- en kerkverschillen heen danst. Dat is Plaisier zich bewust. Hij schrijft: ‘Ze vallen enigszins uit de toon, zelfs van het Nieuwe Testament. Daar komen we de episkopos, de presbyteros en de diakonos tegen. Dat is een drietal dat in de vroege christenheid al snel standaard is geworden. De paus steekt er wat merkwaardig bovenuit en de ‘gereformeerde’ ouderling zit er wat merkwaardig onder’ (192).
In de PKN doet zich het merkwaardige feit voor dat bisschop, de priester en de diaken (meervoud: diakens) wel in de belijdenisgeschriften voorkomen (Confessio Augustana), maar niet in de kerkorde.
Het gereformeerde protestantisme kende twee bovenplaatselijke ambten en twee plaatselijke ambten. De bovenplaatselijke ambten zijn vanouds die van predikant en het kerkelijk doctorenambt. De plaatselijke ambten, opkomend uit de gemeente, zijn de ambten van ouderling en diaken (meervoud: diakenen). Maar het (calvinistische) kerkelijk doctorenambt stond niet sterk en is in de kerkordewijzigingen van de twintigste eeuw al vroeg gesneuveld. Het enige bovenplaatselijke ambt in het gereformeerde protestantisme is dat van predikant, maar ook dat ambt wordt door een oplopend congregationalisme meer en meer als een plaatselijk fenomeen verstaan. Het komt zelfs voor (geheel tegen de kerkorde en het dienstboek in) dat als een predikant van gemeente wisselt, hij of zij opnieuw wordt geordineerd. Door collega’s en de voorzitter van de kerkenraad.
Plaisier noemt in een terzijde dat de lutherse traditie (die van de Confessio Augustana) alleen bovenplaatselijke ambten kent (191, 200). Lutheranen in Nederland hebben echter nooit een bisschop gehad, ze zijn van meet af geassimileerd aan de gereformeerde traditie. Plaisier noemt de lutherse kerk terecht ‘een domineeskerk’. Er zijn wel kerkenraadsleden die het plaatselijke kerkbestuur vormen, maar zij werden niet als ambtsdragers beschouwd (in de toenemende pkn-isering uiteindelijk wel).
Daarmee tekenen zich alleen al binnen het Nederlandse protestantisme verschillende kerkvormen af: congregationalistische (iedere gemeente is autonoom), gereformeerde (met een samenspel en tegenspel van het plaatselijke en het bovenplaatselijke ambt), en lutherse met een meer bovenplaatselijke kerkstructuur.

In het protestantisme op wereldschaal, waarvan het gereformeerde protestantisme maar een kleine minderheid uitmaakt, zijn de verschillen nog groter. Daar kennen lutheranen, anglicanen, episcopalen en independent catholics bisdommen, met het drievoudige ambt dat Plaisier in het Nieuwe Testament terugvindt. Ondertussen zaait Plaisier verwarring. Als hij spreekt van ‘de lokale kerk’ bedoelt hij de gemeente (201). De andere, meer katholieke tradities, verstaan echter onder de lokale kerk het bisdom.

Ook in het hoofdstuk ‘Oog en oor’ versmalt Plaisier protestantisme tot de gereformeerde traditie. Waar Luthers visie op liturgie en kerkinrichting zich laat samenvatten in ‘Alles wat niet schaadt houden we erin’, koos Calvijn voor het drastische ‘Alles wat niet baat gooien we eruit.’ Dat is dus Plaisiers beeld van protestantisme: ‘dat de Reformatie steeds de ruimte leeg wilde houden’ (178). De vernielingen van de Beeldenstormen werd niet door hooligans maar door geloofshelden begaan: ‘het was een opstand tegen een uiterlijke godsdienst ten gunste van een innerlijke, geestelijke godsdienst’ (176).
Plaisier ziet niet gauw een Mariabeeld in een protestantse kerk verschijnen (177). De lutherse gemeente die ik diende had een Mariabeeld, gekregen van haar zustergemeente in Thüringen. Na een avondbijeenkomst baden we nog even een ‘Wees gegroet’ bij dat beeld en togen dan huiswaarts.
Deze protestantse spiritualiteit is Plaisier vreemd. Hij schrijft vervolgens: ‘Gestorven heiligen hebben geen actieve betrokkenheid op de nu levenden. Zij werken door hun voorbeeld en roepen op hun christelijke levenswandel na te volgen. Dat is uitermate betekenisvol. Daar blijft het echter bij (178). Hoe ver heeft hij zich daarmee van Luther verwijderd, die zijn commentaar op het Magnificat besluit met: ‘Laten we God bidden om een juist verstaan van dit Magnificat. Dat het niet alleen moge lichten en spreken, maar branden en leven in lichaam en ziel. Dat verlene ons Christus door de voorbede en de wil van zijn lieve moeder Maria.’
Plaisier schrijft over Nederlandse verhoudingen, maar overspeelt zijn hand als hij het gereformeerde protestantisme houdt voor mainstreamprotestantisme dat zich kenmerkt door ‘een zekere reserve ten opzichte van lied in combinatie met muziek. Zo is Calvijn beducht voor de ontremmende werking van muziek en schrijft hij voor om het gebruik van muziek te beperken…’ (181-2).

Wat Plaisier voor zich ziet, en daarop hoop ik met hem, is een protestantse ritus die de paus erkent als ‘apostolische gestalte en getuige van Christus’ en die op zijn beurt erkend wordt, zoals de Kerk ook ruimte heeft gegeven aan een ‘oosters-orthodoxe ritus’ naast de Romeinse (207). Maar als ik in zijn tweestromenland binnen die ene Kerk moet kiezen tussen de gereformeerde en de katholieke traditie, dan maakt hij de keuze voor mij niet moeilijk…

Arjan Plaisier, Een tijd om te helen. Naar een zichtbare eenheid van Rome en Reformatie, Utrecht 2025

 

drs. Klaas Touwen