- Versie
- Downloaden 31
- Bestandsgrootte 380.80 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
30 december 2012
Heilige Familie
Lezingen: 1 Sam. 1,20-22.24-28; Ps. 84; 1 Joh. 3,1-2.21-24; Luc. 2,41-52 (C-jaar)
Inleiding
Terecht krijgt de familie, in dit geval de Heilige Familie, plaats in onze liturgie. De bijbelse traditie en evenzeer onze eigen ervaring leert ons dat de familie in hoge mate van betekenis is voor de opvoeding, de overdracht van normen en waarden. Voor de geloofswaarden geldt dat evenzeer.
Bezien we de teksten van deze zondag nader, dan is dat aspect van geloofsoverdracht in de familiesfeer uitdrukkelijk aan de orde. Maar dat niet alleen. In deze teksten speelt ook het heiligdom c.q. de tempel een belangrijke rol. Lucas legt een verbinding tussen de H. Familie en de Tempel in het perspectief van het heil voor Israël en de volkeren door Jezus.
Familie – plaats van geloofsoverdracht.
Heel de bijbel is het verhaal van generatie op generatie. De traditie vindt plaats in familiaal verband, concreet in familierelaties en stamverband. Gezamenlijk staat men voor de opvoeding en het binnen leiden van de kinderen in de geloofstraditie. Daarin is grote wederkerigheid. Ouders staan voor de opdracht van de opvoeding. Kinderen leren zorgplicht voor de ouders. Lees hierover bijvoorbeeld Jezus Sirach 3,1-16. Dat klinkt door in ondermeer
Hebreeën 12,5-6.
Overigens geldt dat met name de moeder in de huiselijke sfeer naar de jongere kinderen toe de sturende rol heeft. Dat is voor haar een geloofsopdracht, zoals ook nu in het joodse gezin op sabbatavond de moeder de kinderen zegent na het ontsteken van sabbatkaarsen: ‘Ik dank u, God, Koning van de wereld, dat u ons door uw geboden geheiligd
hebt en dat wij dit gebod mogen volbrengen: het opsteken van het Sjabbatlicht’. Je hoort bij het godsvolk als kind van een joodse moeder. Voor heel het godsvolk geldt: ‘Luister Israël, de HEER onze God is Een’ (Deut. 6,4-8) en: ‘Spreek er met uw kinderen telkens opnieuw over…’ Lucas 2,41-52
Jozef en Maria vervullen hun religieuze plicht in de zorg voor hun zoon en door hem vertrouwd te maken met het gelovig leven. ‘Het kind groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem’ (Luc. 2,40). ‘Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen’ (Luc. 2,52).
‘Toen hij twaalf jaar was…’ (Luc. 2,42). Het is de leeftijd dat de jongen voor de Wet volwassen wordt (Bar Mitswa) en meetelt voor minjan, het vereiste aantal van tien volwassen mannen voor het verrichten van de gebeden in samenkomst en in de synagoge. De genoemde pelgrimsgang op Pesach kon wel eens dat bijzonder feestelijk karakter hebben gehad samen met andere kinderen in de families en met de dorpsgenoten.
Kijken we naar de tekst van 1 Samuël 1 en Psalm 84 dan is ook daar de houding: bidden, vertrouwen en uitzien naar God trouw – de primaire levenshouding. Na het ontvangen van de kinderzegen belooft Hanna Samuël als eerstgeborene toe te wijden aan de Heer en zijn heiligdom.
God voedt ons op.
Dat de religieuze opvoeding als zo essentieel wordt beleefd, wortelt in het diepe besef: God zelf heeft ons opgevoed door zijn geboden en voorschriften. Het bidden is danken voor die leiding van God door zijn Wet. Het meest bekend is Psalm 119, maar op iedere bladzijde is dit te proeven. De Tien Geboden bevatten dan ook specifieke verwijzing naar het belang van die relatie tussen ouders en kinderen, ‘eer uw vader en uw moeder’. Er staat enkelvoud: het is dus een persoonlijke opdracht. Juist aan dat gebod worden bijzondere beloften verbonden: Exodus 20,12: ‘dan zult u lang leven op de grond die de HEER uw God u schenkt; en Deuteronomium 5,16 evenzo. Nauw verbonden hiermee is de opdracht van de eerstgeborenen aan de Heer (Ex. 13,1 e.a.) en tevens dat aan de kinderen verteld moet worden over de Uittocht (Ex. 13,8 en 14, zie ook Deut. 6,20-25).
Het doel is persoonlijk je bewust te zijn van je vrijheid en je verantwoordelijkheid. Het heiligdom, de tempel
De evangelieperikoop brengt ons bij de tempel. Dat geldt overigens voor geheel Lucas 1 en 2, waar de tempel een grote rol speelt. Vanaf het begin wordt Jezus’ toewijding aan en in de tempel onderstreept. Daarin brengt Lucas een bijzondere dimensie. De wijze, waarop Lucas vertelt over de menswording van Jezus door de overschaduwing van de heilige Geest, is in terminologie nauw verbonden met het komen van de heerlijkheid van de Heer in zijn tempel.
Zo ziet Lucas een relatie tussen de geboorte van Jezus in de schoot van Maria en het wonen van God onder zijn mensen. In de persoon van Jezus voorziet Lucas het komen en de nabijheid Gods. Hij moet zijn in het huis van Zijn Vader. In Jezus’ latere optreden zal de spanning tussen het gebouw van de tempel en zijn
boodschap en zijn persoon zeer indringend worden. Jezus vergelijkt zichzelf met de tempel en brengt zo een relatie tussen hem zelf en de tempel als plaats van het wonen van God onder de mensen. Zie hier voor Johannes 2 en Matteüs 26,61 en 27,40. Hij zal na drie dagen de ‘tempel’ weer opbouwen, zoals hij als jongen na de drie dagen zegt ‘te moeten zijn in het huis van mijn Vader’.
Tot slot
We lezen bij Lucas over de werkzaamheid van de Geest, zoals bijvoorbeeld in vers 26v, hoe de oude Simeon door de Geest wordt geleid. In de tweede lezing van deze dag uit de eerste Johannesbrief ontmoeten we het samenkomen van deze geloofsdimensies: ‘Wie zich aan zijn geboden houdt blijft in God, en God blijft in hem. Dat Hij in ons blijft, weten we door de Geest die hij ons heeft gegeven’ ( 3,24 ). Door de Geest, gave Gods voor ons dankzij Jezus, is
de Gods verbondenheid in ons. En Paulus zal over ons spreken als tempel van de Geest (1
Kor. 3,16 en 2 Kor. 6,16).
In de lezingen van het feest van de H. Familie gloort Gods nabijheid in de mens en van mens tot mens door het onderhouden van Gods geboden. Door humaniteit en eerbied voor de Allerhoogste.
Literatuur
René Laurentin, Structure en theologie de LUC I – I, Paris 1957
Preekvoorbeeld
De Sagrada Familia in Barcelona, een indrukwekkende kerk, toegewijd aan de heilige Familie, vormt het hoogtepunt van het werk van de bouwmeester Gaudí. Aan deze kerk, in 2010 door paus Benedictus tot basiliek gewijd, wordt al sinds 1882 gewerkt en nog altijd is zij niet af. Het is als met een gezin. Telkens wanneer je denkt: ‘We zijn er’, kunnen zich situaties voordoen die opvoeders vragen alert te zijn en, waar het kan, bij te sturen.
Maria en Jozef lijken daar, net als alle andere ouders, weet van te hebben gehad, toen zij op een dag tegen elkaar moesten zeggen ‘We zijn hem kwijt’…..
Kinderen, pubers in het bijzonder, kunnen zich enorm aangetrokken voelen door het leven om hen heen. Die andere, grotere, dus ‘spannende’, wereld werkt als een magneet op hen in. Ouders die hun kind dreigen te verliezen, bijvoorbeeld aan verslaving of verkeerde vrienden, gaan zoeken in de hoop hem/haar ‘in den vreemde’ te vinden. Op zulke momenten beseffen wij dan pas echt dat kinderen, naarmate hun leeftijd vordert, meer van zichzelf
worden en steeds minder van hun ouders en familie. Zij gaan van je áf, de wereld in.
Zou dat de bedoeling zijn van God, dat wij er zijn voor de wereld? Maar waarom dan?
In de eerste lezing maakten wij kennis met Hanna, een vrouw die zwaar onder haar kinderloosheid leed. Zij vroeg God vóór alles om een zoon, en beloofde: als u mij een zoon geeft, dan schenk ik hem voor heel zijn leven aan u terug. Zij voegde daar aan toe dat geen scheermes ooit zijn hoofd zou aanraken (1 Sam. 1,11). Zo zien wij dat Hanna in één beweging niet alleen leven vraagt, maar het ook gééft, zij is een vruchtbare vrouw. Haar zoon Samuël
hoeft niet voor háár dag, haar oude dag, te zorgen. Zij bestemt hem voor de ‘dag van de Heer’, dat is de tijd van Gods optreden als rechter, God die zijn vijanden overwint (Jes. 2,12). Zij voedt haar kind van meet af aan in die geest van gerechtigheid op.
De geboorte van Samuel roept herinneringen wakker aan die van Simson. Beide moeders dragen het predicaat onvruchtbaar, maar door ingrijpen van de hemel verandert hun bestaan radicaal. Zij krijgen een kind, maar eigenen het zich niet toe. Zij staan het af aan God, en geven het daarmee terug aan zichzelf. Niet: jij bent er voor mij, maar: ik ben er voor jou.
Daar mee delen zij de wereld ten diepste Gods Naam mee: JHWH, ik ben er voor jou.
Psalm 84 beschrijft God als een zon van licht en liefde, als een schild dat ons beschermt. Gods huis, zijn aanwezigheid, geldt als bron van verlangen: liever één dag in uw huis, dan duizend daarbuiten. In dat licht bezien is het alleen maar logisch dat Jezus, die jaarlijks de tempel bezoekt, daar wil blijven, hij voelt zich er thuis. Wat doet hij daar? In het spoor van de rechters Simson en Samuel wordt Jezus onderwezen in de richting die de Thora wijst. Hij
luistert, stelt vragen en wordt wijs. We mogen hieruit opmaken dat voor Jezus de omgang met God en met mensen een proces van hoor en wederhoor is, een dialoog.
De weg die we al bij Hanna waarnemen, is dezelfde als die aan Maria en Jozef wordt getoond. Het is de weg die God naar ons aflegt, een weg die de hemel met de aarde verbindt. Jezus zal die weg zelfs blijken te zijn. Hij zal de wereld in trekken om dat te ontdekken. Zijn leerling Johannes noemt ons ‘kinderen van God’;; net als Jezus, de Zoon van God, mogen wij de wereld ingaan als ‘mensen van de Weg’. Zuiver van hart, mogen wij vrijmoedig met God
omgaan, en van en met elkaar leren om wegwijs te worden. De weg van God, de ‘goede richting’, die de heilige Familie ons wijst, hoeft – Gaudi laat het in zijn schepping zien – niet altijd het gebruikelijke stramien te volgen. De leden van ieder gezin, modern of traditioneel, worden door Jezus uitgedaagd om zich in liefde aan God en elkaar toe te vertrouwen, om zo ruimte te creëren en te groeien in ons mens-zijn. Zo worden wij samen gaaf en héél, en
kunnen wij heel de wereld tot Gods huis maken. Eén wereld, één familie, één huis; dat is een ‘heilige zaak’. Moge het zo zijn.
Frans Zwarts, inleiding
Frank van der Knaap, preekvoorbeeld