- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 281.43 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
31 december 2017
Heilige Familie, Jezus, Maria, Jozef
Lezingen: Sir. 3,2-6.12-14; Ps. 128; Kol. 3,12-21; Luc. 2,22-40 (B-jaar)
Inleiding
Voor een kerk die in eeuwen telt, is het feest van de Heilige Familie van recente datum. Pas aan het eind van de negentiende eeuw kwam het in zwang en vanaf 1921 kreeg het een plaats op de liturgische kalender, eerst op de zondag na Driekoningen en tegenwoordig op de zondag na Kerstmis. In 2017 valt het samen met Oudjaar.
Deze aandacht voor wat vroeger ‘het heilig huisgezin’ heette, hing samen met de veranderingen in de maatschappij. Het gevoelen dat in de industriële en geürbaniseerde samenleving het gezin onder druk kwam te staan, was er niet vreemd aan. Veel eerder, aan het einde van de Middeleeuwen, was overigens de verering voor de extended family van Jezus, inclusief neven en nichten, ooms en tantes, en met grootmoeder Anna als spil bijzonder populair, mede dankzij de gulden legenden van Jacobus de Voragine en een andere sociaaleconomische situatie. Kerkgebouwen werden sinds de negentiende eeuw regelmatig aan de heilige familie toegewijd. De Sagrada Familia in Barcelona is een van de bekendste.
Sirach 3 – Eer uw vader en uw moeder
De eerste lezing is ontleend aan De Wijsheid van Jezus Sirach, een deuterocanoniek geschrift uit ca. 180 vóór de gangbare jaartelling. In joodse en protestantse Bijbels ontbreekt het, met als belangrijkste reden dat er geen Hebreeuwse oertekst, alleen een Griekse vertaling van bestaat. Dat dacht men althans toen daarover beslist werd. Inmiddels zijn in de vorige eeuw grote gedeelten van dit boek in het Hebreeuws teruggevonden. De Griekse vertaling werd gemaakt door de kleinzoon van Jezus Sirach. Dat deze dat zelf vertelt in zijn Woord Vooraf is uitzonderlijk.
Jezus Sirach leefde in een periode vol politieke en religieuze onrust. Een interne machtsstrijd rond het hogepriesterschap en twee grootmachten, Ptolemeeën en Seleuciden, die vochten om het Palestijnse land, waren daar de oorzaak van. De Seleuciden trokken aan het langste eind en zetten het joodse leven onder druk. De opstand van de Makkabeeën tegen hen in 167 was daarvan weer een gevolg, al heeft Jezus Sirach die vermoedelijk zelf niet meer meegemaakt.
Tegen deze chaotische achtergrond onderzoekt Ben Sira, zoals hij ook wel wordt genoemd, zijn religieuze erfgoed, opgeslagen in Thora, Profeten en Geschriften (vgl. het Woord Vooraf van zijn kleinzoon). Hij beschouwt zich zelf als een arenlezer achter de maaiers (vgl. Sir. 33,16). De Weisung van weleer vertaalt hij in praktische aanwijzingen om in een bedreigd bestaan een beetje je weg te kunnen vinden. Hij geeft levenswijsheid over gastvrijheid, vriendschap, goed en kwaad, de deugd van het zwijgen of de piëteit tegenover ouders.
Dit laatste thema (Sir. 3,1-16) is het onderwerp van de eerste lezing. Het gebod uit de Tien Woorden (Ex. 20, 12; Deut. 5,16) wordt hier opnieuw doordacht en toegelicht. Vers 2 maakt duidelijk dat het eren van je ouders vanwege God geboden is, dus een vorm van godsvrucht is. Vers 3-7 bestaat uit verschillende stellingen, waarin vooral opvalt hoe de gevolgen van het eren van je vader en moeder breder worden uitgemeten dan in de Decaloog. Niet alleen lang leven wordt in het vooruitzicht gesteld, maar ook vergiffenis van zonden, gebedsverhoring en plezier in je kinderen. Vanaf vers 8 verandert de derde persoon in de tweede persoon: we worden rechtstreeks aangespoord. Vers 8-11 (niet opgenomen in de tweede lezing) belicht die aansporing via het vloek-en-zegen-motief. Vanaf vers 12 valt de nadruk op de omgang met je óúde vader wiens leven zijn voltooiing nadert. Vers 13: ‘Als zijn verstand hem verlaat, heb dan begrip voor hem’ (NBV), is in de vertaling van het missaal helaas niet terug te vinden.
Kolossenzen 3 – De kerk als familia Dei
De tweede lezing uit de brief aan de Kolossenzen valt in tweeën uiteen. Het eerste stuk (vv. 12-17) beschrijft hoe het er onder christenen aan toe dient te gaan als mensen die in navolging van Christus willen leven. Ze hebben immers de ‘oude mens’ uitgetrokken en de nieuwe aangetrokken (vgl. 3,1.9.10). Met het beeld van kleren aantrekken begint vers 12. Die nieuwe kleren verzinnebeelden de deugden of eigenschappen die iedere gedoopte heeft te ontplooien om een deugdelijk mens te worden. Het doet denken aan imitatio Dei, de navolging van God, omdat de genoemde eigenschappen in de Schrift God zelf kenmerken. Bij ‘het elkaar vergeven’ wordt dat trouwens expliciet vermeld. Op dat alles komt dan nog de liefde, de agapè (als een soort bovenkleed?) die tot eenheid samenbindt. Hoe deze eenheid en vrede in de kerkgemeenschap als familia Dei liturgisch gestalte krijgt, blijkt uit de opsomming in de verzen 15-17: Woord van Christus, onderricht en aansporing, zingen van verschillende liederen, dankzegging (eucharistie) aan God de Vader door Christus.
Het tweede stuk (vv. 18-21) vormt het begin van een nieuwe perikoop, waarin huisregels worden gegeven ten aanzien van het huwelijksleven en de relatie tussen ouders en kinderen en daarna (vv. 3,22–4,1) over de verhouding tussen meesters en slaven. Dat de Bijbel een cultuur- en tijdgebonden boek is, is inmiddels een wijdverbreid inzicht. Toch wordt het hier bij ‘de onderdanigheid van de vrouw aan haar man’ wel erg duidelijk, al is het misschien voor sommigen een pleister op de wonde, dat de vaders tweemaal lichtjes op hun vingers worden getikt. Je kunt je afvragen of het zinvol is een dergelijke passage in een viering nog voor te lezen. In het oude missaal eindigde de lezing na vers 17.
Zie H.M.J. Janssen en V.J.W. Bulthuis, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 2 – Licht in de avond
De evangelielezing is eigenlijk te groot voor het kader van de heilige familie. De betekenis ervan overstijgt het gezinsleven van Jezus en zijn ouders in Nazaret waarmee de lezing eindigt. We zijn in de tempel waar gesproken wordt over het licht voor de volkeren en de verlossing van Jeruzalem.
De evangelist Lucas schetst in zijn eerste twee hoofdstukken de eeuwenoude traditie waaruit Jezus is voortgekomen en van waaruit hij begrepen moet worden. Het vervullen van de wet van Mozes die de wet van de Heer is (vgl. vv. 22.24) vormt het begin, midden (v. 27) en einde van de Evangelielezing (v. 39). Na de besnijdenis van Jezus (v. 21) volgt nu de reiniging van zijn moeder (en misschien van Jezus zelf, of van beide ouders, want er is volgens de meeste tekstoverleveringen sprake van hún reiniging, al kan het natuurlijk een verschrijving zijn). Een koppel tortels of twee jonge duiven hoorden daarbij, wanneer een lam of schaap te duur was (vgl. Lev. 12,1-8). Lucas benadrukt hiermee dat het een offer van armen betreft, wat goed past bij de rest van zijn evangelie dat veel aandacht aan de armen besteedt. Tegelijk met deze reiniging vindt de presentatie van Jezus in de tempel plaats om hem toe te wijden aan de Heer, letterlijk ‘heilig te roepen voor de Heer’ (met verwijzingen naar Ex. 13,2.12.15). Het is mogelijk, dat het bekende verhaal over de jonge Samuël (1 Sam. 1,23-28) die door zijn moeder naar de tempel wordt gebracht, op de achtergrond heeft meegespeeld.
Dan neemt het verhaal een wending met het signaal ‘En zie’ (v. 25). Simeon verschijnt op het toneel, geïnspireerd door de Heilige Geest. Lucas introduceert hem met een reeks typeringen: niet alleen als inwoner van Jeruzalem, maar als een rechtvaardige en godvrezende (een tsaddik en een chassid) die wacht op de vertroosting van Israël, dat wil zeggen: hij ziet uit naar de verlossing van Gods volk, die vervolgens concreet wordt verbonden met de komst van de Messias van de Heer (v. 26). Of Simeon een grijsaard was, vermeldt de tekst niet, dit in tegenstelling tot de profetes Anna die hierna nog aantreedt. Wanneer hij Jezus in zijn armen ontvangt, spreekt hij het beroemde Nunc dimittis, dat later als lofzang in de kloosterlijke dagsluiting (completen) zijn vaste plaats heeft gevonden. De kern van zijn hymne baseert Lucas op de profetieën van Jesaja die het heil van alle mensen op het oog hebben (vgl. Jes. 40,5; 42,6; 49,6; 52,10; 60,1-3) terwijl daarmee tegelijk de heerlijkheid van het volk Israël niet af- maar toeneemt. Daarna volgt een vreemde zegen. Deze messiaanse bevrijding is niet zonder tegenspraak. De tegenkrachten zullen ook Maria in haar hart raken. Opnieuw staat hier het signaalwoord: ‘Zie’.
Nog een tweede getuige wacht in de coulisse van de tempel. Een weduwe en profetes, vierentachtig jaar oud, vergroeid met het heiligdom via vasten en gebeden, dag en nacht. Anna is haar naam. Zij is in de avond van haar leven. Ook zij spreekt over Jezus. Wát zij belijdt vertelt Lucas niet. Wel noemt hij haar toehoorders: allen die de verlossing van Jeruzalem verwachten. Zo getuigt de avond van de morgen. Het avondrood blijkt morgenrood.
Literatuur
Panc Beentjes, De wijsheid van Jesus Sirach, Budel 2006
Ben Hemelsoet, Dirk Monhouwer, Lucas, Lezen naar de gewoonte van Pasen. Vertaling met kanttekeningen, Zoetermeer 1997
Preekvoorbeeld
Het gaat vandaag over familie, over de plek waar wij zelf vandaan komen. Wij zijn allemaal kind ván… Kinderen kunnen later zelf ook weer kinderen krijgen; een gezin kan uitgroeien tot een grote familie, een stevig gewortelde boom met vele takken. Voor de vele vaders, moeders en kinderen is het gezin waartoe zij behoren heilig, of zou het dat moeten zijn; een plek waar je veilig bent, waar een mens zich geborgen weet en waar je tot bloei kunt komen.
Tegelijk opent het woord ‘familie’ voor sommigen ook een boek met herinneringen dat zij maar liever gesloten houden. Over elke familie valt veel te vertellen, soms ook veel te verzwijgen. Vreugde en verdriet liggen hier niet alleen naast elkaar, maar ook vaak ook dóór elkaar; dat maakt het leven ingewikkeld. Vandaar het grote belang dat bijbelse teksten hechten aan regels die het recht van de sterke inperken en het bestaan van de zwakken beschermen.
Vandaag op het feest van de Heilige Familie vertelt de Schrift ons over de ideale verhouding tussen ouders en kinderen, al zijn bepaalde aspecten duidelijk tijdgebonden. Hier mag ook de ‘wet’ van het voortschrijdend inzicht gelden. Zo zei iemand over zijn vader: ‘Hij heeft ons wel gevoed, maar niet opgevoed’; dat geeft te denken. Ook verlangen wij in onze tijd niet langer dat de vrouw een ondergeschikte rol speelt, maar wordt dienstbaarheid in íeder gezinslid gewaardeerd. Het gaat vandaag om méér dan familievorming of voortzetting van de bloedlijn, ons wordt gevraagd na te denken over geméénschapsvorming!
Wanneer die verbinding tussen gezins- en familieleden tot stand komt, kan het gebeuren dat mensen zich ‘bekennen’ tot elkaar. Er groeit dan vertrouwen, mogelijk ontkiemt er zelfs liefde. Dan leer je elkaar echt ‘kennen’ en groeien mensen uit tot gemeenschap met elkaar. In het model van de Heilige Familie ontkiemt er gemeenschap, waarin God zélf aanwezig is.
Deze gemeenschap groeit vanuit het hart van de familie en gaat van daar naar buíten, de wereld in. Dat klinkt mooi, maar toch wijst de praktijk vaak anders uit.
Bestaan er families zonder hartzeer, waar alles in peis en vree soepel verloopt? Helaas, wij weten wel beter met elkaar. Het is nog maar zeer de vraag of dit in het gezin van Jozef en Maria anders is geweest. Immers, de oude Simeon profeteert over het kind Jezus, dat hij velen ten val brengen of zal doen opstaan, en dat hij een omstreden teken zal zijn. Kortom, bij dit kind gáát het ergens over, waarschijnlijk ook in het gezin zélf. Wanneer Simeon meldt dat door Maria’s hart een zwaard zal gaan, dan gaat het over de pijn die zij zal dóórmaken om haar zoon. En als hij vervolgt: ‘Zo zal onthuld worden wat in vele harten omgaat’, mag dat een troost zijn voor de vele ouders die hierin hun pijn om het eigen kind herkennen. Dit geldt ook de vele gezinsleden die lijden óm elkaar en soms, helaas, ook áán elkaar.
Het leven van iedere mens is uniek, eenmalig en kostbaar. Het is ook kwetsbaar. Dat geldt met name bij de ingang van het leven en bij ons vertrek. Begin en einde zijn gegrond in God zélf. Op de momenten van ontvangen en teruggeven, raken onze handen en die van God aan elkaar.
inleiding dr. Piet Hoogeveen
preekvoorbeeld drs. Frank van der Knaap MA