- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 210.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 12 februari 2021
1 januari 2017
Heilige Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (A-jaar)
Inleiding
Lucas 2,16-21
Vanuit de opbouw van de tekst is Lucas 2,16-20 geconcentreerd op de herders: zij willen zien het woord dat is geschied en dat de Heer aan hen bekend heeft gemaakt; zij zien ook en maken bekend het woord dat hun van dit kind is gezegd, en zij keren dan weer, verheerlijkende en prijzende God – als aardse weerspiegeling van de voorafgaande lof van de hemelse boden in hun verheerlijking – ‘over al wat ze gehoord en, juist zoals het hun gezegd was, gezien hadden’ (alleen de Leidse vertaling biedt hier de juiste weergave).
Maar nu komt er nog een aspect aan de orde, en daarin speelt Maria, op wie de rangschikking van de liturgische gegevens vandaag de nadruk legt, een rol. Wat de herders hebben gehoord en door het zien van het teken van het kind in de kribbe bevestigd hebben gekregen, dat maken zij bekend, en wie het horen verwonderen zich. In contrast daarmee ‘bewaart Maria al deze woorden, die overleggende in haar hart’ (Luc. 1,19). Zij bewaart ze, zodat niets van wat de herders haar hebben gezegd verloren gaat, en er ook niets aan af of aan toe wordt gedaan. Zij bewaart ze ook, omdat de reikwijdte en betekenis ervan zich in de toekomst nog nader moeten ontvouwen (vergelijk de oude Jakob in Gen. 37,11). Ze overweegt ze bovendien, omdat zij die tot de bode gezegd heeft: ‘mij geschiede naar uw woord’ (Luc. 1,38), dat woord dan ook nauwkeurig en in samenhang nader wil verstaan.
In Lucas 11,27v is er een vrouw uit de schare die haar stem verheft en tot Jezus zegt: ‘zalig de schoot die u heeft gedragen, en de borsten die gij hebt gezogen’. Daarop reageert Jezus met: ‘Ja, zalig die het woord van God horen en het bewaren’. De uitroep, dat Maria zalig is om wat haar schoot droeg, wijst hij dus niet af, maar iets anders is voor hem blijkbaar van groter belang. Zalig is Maria om haar geloof, zo sprak Elisabet reeds (Luc. 1,45). Maria’s opdracht is het horen en bewaren van het woord, dat geloof wekt. En in die hoge opdracht gaat zij ons allen voor, vertegenwoordigt zij ons allen.
Vers 21 is geformuleerd in passieve vormen (want vanuit het kind gezien, zijn het zaken die het alleen maar kan ondergaan), maar het valt aan te nemen dat de evangelist bedoelt dat het Maria is, in haar moederschap, die eerst Jezus laat besnijden – in overeenstemming met de Thora, en voor ons een onderstreping van het theologoumenon van het Jood-zijn van Jezus – en daarbij dan ook zijn naam uitroept. Het was immers aan haar, dat de hemelse bode deze naamgeving had opgedragen (Luc. 1,31). Een vertaling van de naam biedt het vers niet, maar in vers 11 heeft de bode al van de ‘redder’ gesproken en in het vervolg zal Johannes de Voorloper met de profeet spreken van ‘alle vlees dat de redding van deze God zal zien’ (Luc. 3,6). ‘God zal ons redden’ is dus zijn naam.
Galaten 4,4-7
Dat Maria te benoemen valt als de moeder van hem in wie het reddende handelen van deze God tegenwoordig is, kan op een brede oecumenische consensus rekenen. Deze benoeming ligt ook in het verlengde van de verwonderde uitspraak van Elisabet: ‘Vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer tot mij komt?’ (Luc. 1,43).
De uitdrukking Moeder van God (theotókos), zoals de ecclesia die heeft vastgelegd, heeft een tweevoudige spits. In de eerste plaats legt ze er de nadruk op, dat de redder een gewoon mens is, met een aardse moeder. Dit zal ook het voornaamste accent zijn dat Paulus legt in zijn poëtische spreekwijze (een liedcitaat?): ‘geworden uit een vrouw, geworden onder de wet’ (Gal. 4,4). In de tweede plaats wilden de concilievaders te Efeze in het jaar 431 de gedachtegang vermijden dat er een mens Jezus zou bestaan ook buiten hem, die de vrucht is van het overschaduwen van Maria door de heilige Geest. Wanneer de zoon tot ons spreekt, is het geen ander dan God zelf die reddend onder ons tegenwoordig is. De uitspraak zegt dus welbeschouwd voornamelijk iets over de zoon, en dan ook indirect iets over de moeder. Maar daarmee is ze ook als uitspraak over de moeder wel een geldige uitspraak.
Dat neemt niet weg dat we Jezus hebben horen zeggen: zalig de schoot die mij gedragen heeft, jazeker, maar des te meer zalig wie het woord van God horen en bewaren. Op dat laatste, het ‘horen en bewaren’ (een uitdrukking die vooral voorkomt in de prediking van het boek Deuteronomium, bijvoorbeeld Deut. 6,3) ligt in het evangelie zeker de nadruk.
In de te lezen verzen uit Galaten 4 is sprake van een dubbele beweging. Daar is de beweging van de hemel naar de aarde, God die de zoon zendt tot redding (= loskopen en mondig maken) en die, door de zending van de Geest in de harten, mensen als erfgenamen doet deelhebben aan dat zoonschap. Maar vervolgens, en daarin geïmpliceerd, is er dan ook de beweging van beneden naar boven, van de aarde naar de hemel, die bij Paulus tot uitdrukking komt in de Abba-roep: ‘Vader toch, betoon toch uw trouw aan uw kinderen!’
Je kunt nu stellen, dat in het Lucasevangelie de jonge Joodse vrouw Maria bovenal die tweede beweging belichaamt. In haar horen en bewaren van het woord ontvangt ze hier beneden het bericht aangaande de redding die geschiedt en overdenkt deze, zoals een rechtvaardige in Israël de Thora overpeinst bij dag en nacht.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Galaten. Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Numeri 6,22-27
Over het ‘bewaren’ spreekt ook de Aäronitische zegen, die op deze dag niet alleen door de voorganger uitgeroepen wordt ter bevestiging van wat de gemeenteleden elkaar toewensen en tegenover elkaar doen, maar die ook als lezing tot klinken komt. De zegenbede ‘legt de Naam op de zonen van Israël’ (de uitdrukking ‘zonen’ is weliswaar masculien en daarmee naar ons gevoel uitsluitend, maar sluit wel fraai bij Paulus aan), is dus meer dan een vrome wens: ze is een verwijzing naar een krachtdadig handelen van God.
Ze verloopt in een drieslag. Eerst gaat zegenen samen met het bewaren: God beware zijn mensen voor het kwaad, maar ook voor hoogmoed of juist voor kleinmoedigheid. Het is goed te weten, dat de goddelijke bewaring van ons voorafgaat aan onze bewaring van het goddelijk woord en aan onze bewaring van elkaar voor het afdwalen van zijn wegen. Vervolgens vindt een intensivering plaats: het goddelijk aangezicht licht op en zij ons genadig, opdat ook wij elkaar genadig zijn; want juist ‘in de woestijn’, waar deze zegen gesitueerd is, komt boven hoe weinig genadig mensen vaak voor elkaar zijn (voor erbarmen als Godsnaam bij Lucas, zie de lofzang van Zacharias, Luc. 1,78).
En ten slotte verheft hij zijn aangezicht om ons vrede te geven, als voltooiing van zijn daden van redding – als zodanig treedt de vrede ook in Lucas 2,14 op – opdat mensen zich als mondige ‘zonen’ ook in diezelfde gerichtheid inzetten voor de vrede op de aarde onder de hemel.
Psalm 67
Psalm 67 zet in met de tweede van deze drie zegenbeden. De genadige zegen, die hij aan Israël bewijst, zij bekend op de gehele aarde en zette al de volkeren aan tot lof. In het vervolg spreekt de psalm eveneens van het richtende, rechtzettende handelen van deze God, dat tot vrede leidt. En dan volgt de vaststelling dat genade en zegen daadwerkelijk tot iets leiden. Nijhoff heeft dat in zijn berijming, boven de korte aanduiding van de psalmtekst uit, krachtig weergegeven: ‘De aarde heeft de vrucht gegeven / die door de hemel werd verwekt’. Door het Hebreeuwse woord voor ‘gewas’ hier weer te geven met ‘vrucht’ is zo voor ons een associatief verband tot stand gekomen met het gezegde tot Maria: ‘gezegend de vrucht van uw schoot’ (Luc. 1,42). Zalig de schoot die deze vrucht heeft voortgebracht? Jazeker, maar meer nog: zalig zij, in wie het woord vrucht draagt, doordat zij het woord van God horen en het in hun hart volhardend bewaren (Luc. 8,15). Zalig Maria de moeder Gods? Jazeker, maar meer nog: zalig Maria, die voor ons allen uit – en representerend wat ons aller gerichtheid en ons aller handelen dient uit te maken – het woord hoort, het bewaart en het overweegt in haar hart
Literatuur
F.H. Breukelman, ‘En het geschiedde… Een korte bespreking van de ouverture van het evangelie naar Lucas’, in: Bijbelse Theologie deel III, 1, Kampen 1984; dezelfde: ‘Schets voor een huwelijkspreek (Numeri 6,24-26)’, in: Om het levende Woord 2-1993
Rochus Zuurmond, God noch gebod. Bijbels-theologische notities over de brief van Paulus aan de Galaten, Baarn 1990
Preekvoorbeeld
Vannacht om twaalf uur ging 2016 over in 2017. Gebeurtenissen die het afgelopen jaar kleurden, zowel op persoonlijk als maatschappelijk vlak, vullen onze gedachten en gevoelens die laatste dagen van het jaar. Media zetten ons er mede toe aan terug te kijken en vooruit te schouwen. De komst van het nieuwe jaar laat ons een pas op de plaats maken. Wat waren onze verwachtingen en wat is er van uitgekomen? Waar sta ik nu? Wat zijn mijn verlangens voor dit nieuwe jaar en wat kan ik daar zelf aan doen om deze te verwezenlijken? Mijmeringen die uitlopen in goede voornemens. Heel belangrijk voor een mens, zo’n moment van bezinning. Vannacht klonken na twaalf uur de eerste goede wensen en die zullen vandaag en de komende dagen nog regelmatig klinken in allerlei variaties: zegenwensen.
Op deze eerste dag van dit jaar horen we in de evangelielezing hoe de herders op pad gaan om te zien of het echt waar is wat ze als hemelse boodschap hebben gehoord. Een boodschap van vrede en licht, van zorg voor het aardse vanuit de hemelen. Een boodschap over de geboorte van een kind wiens naam luidt Jezus, wat betekent God-zal-ons-redden. Geraakt vertrekken de herders weer en verkondigen die boodschap van vrede. Het is zo belangrijk dat het wordt doorverteld, dat deze boodschap gehoord kan worden.
Een boodschap van vrede in onze tijd waarin zoveel onvrede en onbegrip woont en er op zo veel plaatsen op de wereld oorlog woedt is geen overbodige luxe.
Maar in tegenstelling tot de herders zwijgt Maria over dezelfde gebeurtenis. Spreken en zwijgen, twee tegenstellingen, beide van groot belang. Zwijgen kan betekenen dat er geen woorden zijn, stilte, leegte. Zwijgen kan ook dieper gaan: ‘Zij bewaart de woorden in haar hart’. Bewaren in de zin van behoeden, er zorg voor dragen. Hierbij horen woorden als toevertrouwen en ongeschonden laten. Woorden kunnen afbreuk doen aan de werkelijke intentie en aan de diepe waarde van een gebeurtenis, van een beleving of ervaring. Ze kunnen tekortschieten en daardoor tot een verkeerd begrip leiden. Zeker als het over niet tastbare zaken gaat zoals liefde, geloof of vertrouwen. De klank van de stem, de gezichtsuitdrukking, de uitstraling die de verteller laat zien kunnen helpen om de woorden hun diepere betekenis mee te geven. De luisteraar moet ook nog bereid zijn om het te willen horen. Bij elk verkeerd begrijpen wordt de boodschap geweld aangedaan en gaat er iets wezenlijks verloren. Maria bewaart de boodschap in haar hart. Zij behoedt wat ze weet door te zwijgen.
Zij is net voor het eerst moeder geworden. Dit is voor een vrouw een overrompelende intense gebeurtenis die haar wezen raakt: het leven doorgegeven in alle kwetsbaarheid. Die kwetsbaarheid van haar kind maakt gevoelens van bescherming wakker. Maria weet van binnenuit dat haar kind een bijzondere opdracht heeft. De komst van de herders, hun eerbied hun vreugde en hun verhaal over de boodschap die hen vanuit het Al bereikte, bevestigen dit weten. De naam die het kindje zal dragen, een naam die haar is ingegeven zegt genoeg.
Het kind is een zegen voor de wereld. Een positieve bevrijdende stroom van vrede. Maar een stroom komt op zijn weg ook blokkerende tegenkrachten tegen. Bij de geboorte van Jezus is dit al zo van meet af, het begint met Herodes.
Op tijd zwijgen om een kwetsbare boodschap te behoeden. Mensen komen dit zelf in hun eigen leven ook tegen. Zo hoorde ik in het ziekenhuis een ernstig zieke patiënt vertellen over zijn bijna-doodervaring. Die beleving was voor hem een kostbaar cadeau, een intense ervaring die alle angst wegneemt en een diep gevoel van aanvaarding geeft. Intense vrede. Ik zag de herbeleving op zijn gezicht. Hij vertrouwde me toe dat hij er zelden over sprak omdat hij had gemerkt dat men hem niet begreep, verkeerde vragen stelde die om uitleg vroegen. Het leek dan of hij zich moest verdedigen. Dat deed pijn.
De zegenwensen aan elkaar voor dit nieuwe jaar worden gevoed door een positieve innerlijke stroom van vrede. Onze goede voornemens spelen daar op in. Maar bij onze goede voornemens ontmoeten ook wij die blokkerende tegenkrachten. Stoppen met roken, minder drinken, meer aandacht voor het gezin, voor jezelf… noem maar op. Er is inzet en kracht nodig om de verleiding van de tegenkracht te weerstaan. Sommigen helpt het om vooral te vertellen wat de voornemens zijn zodat er steun komt als het moeilijk wordt. Anderen houden het voor zichzelf, spreken er juist niet over maar zijn er in gedachten volop mee bezig.
De zegen geeft van oudsher een nog diepere kracht aan. Kracht die wij bewaren in ons hart. En die hulp biedt als we ons er voor openstellen om negatieve tegenkrachten te weerstaan. Wanneer we tijd nemen om bij onszelf stil te staan om het contact te ervaren met die diepe innerlijke bron die het Leven is, dan groeit de kans dat we voeling krijgen met wat goed is voor onszelf en voor de anderen om ons heen. Het helpt verleidingen het hoofd te bieden en brengt vreugde. Het opent ons hart naar de ander waardoor de levensstromen elkaar eerder in vrede ontmoeten.
Welke koers we ook kiezen en wat ook de plannen zijn voor ons nieuwe jaar, moge er zegen op rusten.
inleiding prof. dr. Rinse Reeling Brouwer
preekvoorbeeld Clara Angenent