- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 369.06 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
22 april 2011
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13-53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 52,13–53,12
Zowel in de Synagoge als in de vroege Kerk komt het liturgisch gebruik van teksten uit Deutero-Jesaja opvallend vaak voor. Ook in het ‘Nieuwe Testament’ is dat het geval. Op de 15 verzen van de bovengenoemde lezing uit de profeten die behoort bij de lezingen voor Goede Vrijdag, wordt in het ‘Nieuwe Testament’ bijna 50 keer gezinspeeld en bijna de helft daarvan is min of meer woordelijk citaat.
Waarom wordt deze tekst zo vaak aangehaald? Kennelijk heeft men daarin iets herkend van wat zich in de samenleving steeds weer afspeelt. Een goede vorst, een koning die met zijn mensen meeleeft, een voorganger die nuchter ernst maakt met de idealen die men beweert na te streven, wordt in de praktijk door de machten van deze wereld bespottelijk gemaakt en gedachteloos terzijde geschoven. Vrijwel nergens is er sprake van protest. Erger nog: men ziet zijn afgang als onvermijdelijk, als een straf van ‘God’ (53,4). Zo werkt dat blijkbaar.
Deze situatie beschrijven de perikopen over de ‘Lijdende knecht van JHWH,’ waarvan deze de vierde is. Over wie deze profetieën in feite gaan is niet duidelijk. Misschien hebben de exegeten gelijk die de ‘Knecht van JHWH’ zien als de verpersoonlijking van het povere restje van Israël dat zich na de Babylonische ballingschap weer vestigt in Judea. Inderdaad wordt dat Israël in 49,3 de ‘Knecht van JHWH’ genoemd. Maar dat hoeft de betrekking tot een concrete persoon niet uit te sluiten. De koning is in de bijbel een corporate personality. Hij is de unieke representant van zijn volk. Hij belichaamt zijn volk. En ook omgekeerd: wat er gebeurt met het volk valt samen met wat er gebeurt met de koning. De twee zijn in hun onderlinge verhouding verwisselbaar.
Vandaar dat men van ‘plaatsvervanging’ kan spreken (vv. 4-5. 8b). Dat woord heeft in de theologie, met name in het werk van Anselmus, een bijzondere plaats gekregen. Het heeft hier zijn bijbelse wortels. De twee, het volk en zijn representant, blijken te zijn wat zij van de aanvang af waren: dezelfde in wat zij doen en laten en daarmee naar bijbels besef identiek. Lijdt de een, dan lijdt de ander; en omgekeerd. Staat de een op in een nieuwe vrijheid dan staat daarmee ook de ander op.
Het is vaker gezegd en niet onjuist: het woord ‘Messias’ wordt in het ‘Oude Testament’ nergens gebruikt in de zin van een herkenbare figuur die een volk dat in slavernij verkeert bevrijding, verlossing zal brengen. Maar het is onmiskenbaar dat op meerdere plaatsen in het ‘Oude Testament’ naar bevrijding en vrede wordt uitgezien. JHWH is vanaf schepping en uittocht de God die zijn volk uit de machten van de chaos en uit de slavernij bevrijdt. Die verwachting verbindt zich in deze perikoop met de gestalte van de ‘Knecht van JHWH.’ Want naast de beschrijving van zijn roemloze ondergang wordt zijn komende glorie bezongen (52,15; 53,12). Hoe kan het anders met de Knecht van deze God, de Knecht van JHWH. Wie zou bij deze titel niet onmiddellijk denken aan Mozes, die ettelijke malen in het ‘Oude Testament’ de ‘Knecht van JHWH’ wordt genoemd.
Nu is deze ‘Knecht van JHWH’ in Deutero-Jesaja een ‘lijdende knecht.’ Hij is geen glorieuze veldheer met een borst vol decoraties, geen succesvol politicus die zijn trotse aanhang telt in duizendtallen, maar hij is als een ‘lam dat ter slachting wordt geleid.’ Waarom is hij dat? Hij is dat omdat zijn volk, zijn mensen, als lammeren ter slachting worden geleid. Zijn positie van representant kan niets anders betekenen dan dat hij één is met hen. Zij zijn zijn lichaam. Als hij niet werkelijk met hen lijdt dan zal hij ook niet werkelijk met hen opstaan.
Het is daarom niet vreemd dat het ‘Nieuwe Testament’ deze Knecht van JHWH heeft geïdentificeerd met de Messias Jezus. Je kunt niet zeggen dat Deutero-Jesaja Jezus ‘voorspelt’, dat is veel te mechanistisch. Maar je kunt – en je moet – wel zeggen dat Jezus de profetieën van Deutero-Jesaja hier ‘vervult’, d.w.z. er een concrete lichamelijke en maatschappelijke vulling aan geeft. Misschien gebeurt dat niet voor de eerste keer; profetieën van enige betekenis hebben voortdurend met dezelfde weerbarstigheid van het bestaan te maken en worden dan ook in nieuwe situaties opnieuw vervuld. Maar het geschiedt zo definitief dat het naar het oordeel van het ‘Nieuwe Testament’ wel de laatste keer is. (Rom. 6,10; 1 Petr. 3,18).
Psalm 31
Het Messiaanse aspect van de bevrijding ontbreekt in deze psalm. Maar afgezien daarvan heeft deze psalm inhoudelijk dezelfde thematiek als Deutero-Jesaja, in feite de thematiek van de gehele bijbel. Mensen in de benauwdheid (v. 12-14) worden in de ruimte geplaatst (v. 22-25). Zij kunnen weer de weg gaan van bevrijding en vrede.
Deze Psalm is op Goede Vrijdag waarschijnlijk in het bijzonder gekozen omdat Jezus aan het kruis vers 6 citeert: ‘In Uw handen beveel ik mijn geest.‘ Je ‘geest’ dat is letterlijk je adem, dat wat je levend maakt en je er toe brengt iets in je leven te doen. Het is (in Luc. 22,46) het laatste kruiswoord, maar het is, evenals in Psalm 31, geen afsluiting. Integendeel: er gaat nu van alles gebeuren. De geest van Christus is nu in handen van jhwh en gaat van hem nu uit over de gehele schepping.
Johannes 18-19
Johannes beschrijft de gevangenneming (18,1-11) helemaal onder het aspect van Jezus’ koningschap. In tegenstelling tot de synoptici (vooral Lucas) tekent Johannes ons Jezus als iemand die de regie van de geschiedenis die zich hier voltrekt volledig in handen heeft. Dat staat met zoveel woorden in vers 36, maar het geldt voor het gehele hoofdstuk 18 en 19. Wij moeten daarom Jezus niet louter als slachtoffer tekenen. Hij is koning, hij weet wat hij doet.
Bedenkelijke dingen zijn er gebeurd met de figuur van Judas. Het Griekse werkwoord paradidonai betekent: iemand overgeven van de macht van de een in de macht van de ander. Volgens alle evangeliën is dat precies wat Judas, als één schakel in een hele keten van overleveraars, doet. Maar bij Judas heeft men paradidonai dikwijls vertaald met ‘verraden.’ ‘Judas’ is een in de oudheid onder Joden veel voorkomende naam; het betekent gewoon ‘Judeeër’, d.i. ‘Jood.’ Anti-Joods sentiment zal aan dat ‘verraad’ niet vreemd zijn geweest. Het wordt hoog tijd dat ‘de verrader Judas’ voorgoed uit het kerkelijk vocabulaire verdwijnt.
De vroege Kerk heeft net als Johannes Goede Vrijdag en Pasen, dood en opstanding, altijd bij elkaar gehouden. ‘Dood’ is in de bijbel niet alleen de fysieke dood, maar ook het ‘leven’ dat geen leven is, leven dat is kapot gemaakt en nergens meer bij is betrokken. Op Goede Vrijdag is het laatste woord niet aan de dood, maar aan een macht die groter is dan die dood. Op Pasen is Goede Vrijdag echter niet vergeten. Bij Johannes draagt de Opgestane nog de littekens van zijn vernedering in zijn lichaam (20,27).
Preekvoorbeeld
(Aansluitend op de lezing van een deel uit het passieverhaal)
Is dat nu allemaal letterlijk zo gebeurd? Neen! Toch niet alles! Dat Jezus werd geëxecuteerd staat historisch wel vast. Maar voor het overige gaat het hier niet om een nauwkeurig verslag van Jezus’ laatste dagen.
Er zit ook heel wat symboliek in verwerkt. Zoals bijvoorbeeld: hoe zelfs de natuur mee rouwt op het moment dat Jezus sterft: rotsen splijten, graven gaan open en doden staan op. Het voorhang van de tempel scheurt. Met die apocalyptische beelden uit het bijbels taalgebruik accentueren de evangelisten het uitzonderlijk belang van Jezus’ kruisdood. De dood – en dus ook het kwaad – is overwonnen. God is niet langer enkel nog in de tempel te vinden.
Hier gebeurt dus blijkbaar iets van het allergrootste belang voor de hele mensheid. Ook al had Jezus zich kunnen redden, of vluchten, of gewoon maar zwijgen, hij heeft het niet gedaan. Integendeel, hij had de regie van het hele gebeuren in handen gehouden. Hij kwam uit voor zijn speciaal koningschap. Hij was er zeker van dat hij zou worden aangehouden, maar hij is heel bewust op post gebleven. Niet om zich te slachtofferen, wel omdat hij trouw wou blijven aan zijn leven, aan zijn God-Vader. Niet zijn dood op zich maar zijn trouw tot de dood betekent verlossing voor alle mensen.
In de veroordeling van Jezus lezen we trouwens bij Johannes tussen de regels, symbolisch, wat er gebeurt in het leven van mensen: ze worden niet verstaan, vals beschuldigd, vernederd en bespot, het leven wordt hun zuur gemaakt of zelfs onmogelijk, mensen worden ‘van Pontius naar Pilatus’ gestuurd, mensen gaan ten onder aan de anderen, bespot en voor naïevelingen versleten omdat ze nog geloven in de goedheid van de mens…
Wat met Jezus gebeurde, gebeurt ook nog vandaag met zo velen. In mensen wordt Jezus nog elke dag opnieuw gekruisigd.
Daarom zei Pilatus, toen hij een eerste maal Jezus aan het volk toonde: ‘Hier is hij, de mens’!
Voor Pilatus was Jezus inderdaad maar ’n mens, één van de honderden die hij heeft laten elimineren. Dat Jezus op grond van geloofstwisten werd aangeklaagd kon hém niet interesseren. Hij stond in voor orde en rust in zijn gebied. Voor hem was dit dus maar een routinezaak.
Voor de schriftgeleerden en de oudsten was Jezus een lastpost (denk aan Jezus’ optreden bij de uitdrijving uit de tempel). Hij was een ‘steen des aanstoots’: zijn omgang met mensen van alle slag, zonder maar iemand uit te sluiten, voelden zij aan als een stil verwijt voor hun eigen gedrag tegenover hun ‘Uitverkoren Volk’.
Voor de leerlingen daarentegen was Jezus dé openbaringsplaats van God. Tot dat besluit waren ze gekomen na hun ervaring met de verrijzenis van Jezus. Tijdens zijn leven hadden ze gezien en ondervonden wie God is: universele liefde, vergevensgezindheid zonder beperkingen, gerechtigheid, waarachtigheid. Dat hadden ze met Jezus duidelijk meegemaakt. Voor hem waren alle mensen broers en zusters, kinderen van de ene Vader. Zo moest God zijn: liefde! Het kon dus niet dat God de dood van een slachtoffer zou eisen, als een soort eerherstel of genoegdoening voor al het mensenkwaad. De dood van Jezus was mensenwerk.
Dat werd duidelijk in de tweede ontmoeting tussen Jezus en Pilatus. Jezus had zich bekendgemaakt als ‘koning’. Nu was een koning in de Bijbel de unieke representant van het hele volk. Wat met hem gebeurde, gebeurde ook met het hele volk. Dat lazen we in de profetieën van Deutero-Jesaja. Maar daar is ook sprake van de ‘lijdende knecht’ die één is met zijn lijdend volk. Pilatus van zijn kant, zag in die koningstitel alleen maar een ernstige bedreiging voor zijn eigen positie. Hij vreesde in Jezus een pretendent voor de macht in Palestina. Daarom stelde hij Jezus voor aan het volk en zei spottend: ‘Hier is hij, úw koning’. Maar dat kon gewoon niet! Dus veroordeelde hij Jezus tot de kruisdood.
Op Goede Vrijdag blijven wij dat kruis vereren. Niet omdat het kruis op zich verlossend zou werken. Het blijft een schandpaal, een foltertuig. Maar wel omdat de kruisdood de bevestiging betekent van de levensstijl van Jezus. Hij was al weldoende rondgegaan, had zieken genezen, had hoop gegeven aan wie het niet meer zag zitten en nieuwe levenslust aan wie uitgerangeerd waren. Daaraan bleef hij trouw. Om Gods wil. Desnoods tot in de dood.
Zoiets werkt verlossend. Zo iemand te mogen ontmoeten doet weer leven. Ook vandaag nog. Samen kijken wij er vol vertrouwen naar uit in de komende dagen.
Rochus Zuurmond, inleiding
Guido Van Peteghem ofm, preekvoorbeeld