- Versie
- Downloaden 52
- Bestandsgrootte 176.75 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 5 december 2020
- Laatst geüpdatet 5 december 2020
10 januari 2021
Doop van de Heer
Lezingen: Jes. 55,1-11; Jes 12,2-6; 1 Joh. 5,1-9; Mar. 1,7-11 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 55,1-11
Jesaja 55 vormt het slot van het tweede deel van Jesaja 40–55, ook Deuterojesaja genoemd. Eigenlijk is dit hoofdstuk een en al goede boodschap, evangelie.
In een hartstochtelijk pleidooi richt de profeet zich tot het volk Israël. Hij spreekt namens de Eeuwige, wanneer hij in het eerste vers zijn ‘waar’ als een koopman op de markt aanprijst: gratis water, gratis koren, gratis wijn en melk. Een ongehoord aanbod. Je bent gek als je er geen gebruik van maakt. Tegelijkertijd duidt dit aanbod op zorgelijke tijden, waarin men exorbitante bedragen moet neertellen voor wat toch eigenlijk de eerste levensbehoeften van de mens zijn. En daarnaast, duidt het op een geloofscrisis. Water, wijn, brood en melk zijn beelden, metaforen voor het woord van God, voor de Tora.
Jesaja 55,2 appelleert aan het verstand en begint met de vraag waarom je zou betalen voor brood dat geen brood is en waarom je je loon zou besteden aan iets dat niet verzadigt. Daarom roept de profeet: ‘Luister toch aandachtig’ en dat doet hij nogmaals in vers 3. In de tussenliggende regels staat dat wie aandachtig luistert naar de Eeuwige, zal eten wat goed is, geen honger heeft en zal leven. Al het andere – bedoeld zijn de afgoden – is surrogaat, waardeloos.
Vers 3 spreekt over het eeuwige verbond dat God zijn volk aanbiedt en over de trouw die hij David heeft gezworen. Het woord ‘trouw’ staat in de grondtekst in het meervoud, bedoeld zijn de daden van trouw die de Eeuwige voortdurend waarmaakt. De belofte aan David wordt hier overgedragen op het hele volk. In 54,10 werd het zo gezegd: ‘Al wijken de bergen en wankelen de heuvels, mijn trouw wijkt niet van u en mijn vredesverbond wankelt nooit, dat zegt de Eeuwige die zich over u erbarmt.’
De verzen 6 en 7 vatten de voorafgaande verzen samen in de roep van de profeet om de Heer te zoeken nu hij te vinden is en dichtbij. De roep ook om terug te keren naar de Heer, nu met het argument dat hij rijkelijk vergeeft. Gods barmhartigheid is zo overweldigend, dat elke vorm van angst misplaatst is.
Vervolgens gaat het om de terugkeer uit de ballingschap, hoe onmogelijk en ver weg die ook lijkt te zijn. En toch, Gods wegen en gedachten zijn nu eenmaal anders dan die van de mensen. De mens is te klein om dit te bevatten (vv. 8-9). Tussen hemel en aarde bestaat een kloof, maar toch wordt die kloof in de verzen 10-11 ook weer enigszins gedicht en is er sprake van verbondenheid door het beeld van sneeuw en regen die voor vruchtbaarheid op aarde zorgen, voor zaad en voedsel voor de mens.
Zo vruchtbaar als sneeuw en regen is ook het woord van God, waarbij eveneens sprake is van verbondenheid tussen hemel en aarde. Alles gebeurt zoals God het wil. Hij regeert de geschiedenis van de mens en heeft in alles de leiding, zelfs het land en de bergen kunnen door Gods woord veranderen (vv. 12-13).
Het gaat om de macht van het woord van God. Dat woord lijkt op een dienaar of boodschapper die koste wat kost de opdracht van God uitvoert: ‘Want het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat Mij behaagt, en alles heeft volvoerd, waartoe Ik het heb gezonden’ (v. 11). In dit verband wordt het Hebreeuwse woord dabar gebruikt, dat zowel ‘woord’ als ‘daad’ betekent.
Het hoofdstuk eindigt met de aansporing om in vreugde op weg te gaan uit de ballingschap en in vrede thuis te komen: evangelie!
1 Johannes 5,1-9
De aanleiding tot het schrijven van de eerste brief van Johannes is de ontsporing die de gemeenschap onderling heeft verdeeld en zelfs opgebroken. De schrijver keert zich fel tegen degenen die zich van de gemeente hebben afgescheiden en schrikt er niet voor terug, hen leugenaar en antichrist te noemen. De splijtzwam is de interpretatie van de traditie over de herkomst van Jezus. Wie is Jezus? Is hij de hemelse Zoon van God zoals de afgescheidenen menen of is hij tevens de Christus?
In het eerste geval ligt alle nadruk op de pre-existentie van Jezus, terwijl de betekenis van zijn lijden en dood onderbelicht blijft. De schrijver van deze brief daarentegen wil Jezus als Zoon van God én als aards mens koste wat kost bij elkaar houden.
Hij verzet zich heftig tegen iedere vorm van dualisme (zie de proloog met de nadruk op zintuiglijke ervaringen). Dat gebeurt ook in onze perikoop (inclusio in 5,1.5). Hij begint ferm: ‘Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren…’ en daarmee legt hij de vinger precies op de zere plek. De ‘antichrist’ gelooft niet dat Jezus de Christus is en is volgens de logica van de schrijver dan ook niet ‘uit God’. Hij grijpt daarmee terug op wat hij al in het begin van zijn brief schreef: ‘Bestaat er een grotere leugenaar dan iemand die ontkent dat Jezus de Christus is? De antichrist is ieder die de Vader en de Zoon niet erkent. Ieder die de Zoon niet erkent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon erkent, heeft ook de Vader (2,22v).’ De antichrist gelooft wel in de heilzame betekenis van de doop van Jezus in de Jordaan (‘water’), maar niet in die van het lijden en de dood aan het kruis (‘bloed’). De juiste uitleg wordt dan ook nogmaals onderstreept in 5,6: ‘Hij, Jezus Christus, is gekomen door water en bloed – niet door het water alleen, maar door het water én het bloed. En de Geest getuigt ervan, omdat de Geest de waarheid is.’
En wie of wat God is, heeft de schrijver even tevoren op ongehoorde wijze tot tweemaal toe kort en krachtig gezegd: ‘God is liefde’ (4,8.16). Binnen de verzen 1-3 komen de woorden liefde respectievelijk liefhebben maar liefst vijfmaal voor. Dat liefde niet een kwestie is van mooie woorden maar van doen, maakt de auteur duidelijk door te stellen dat Gods kinderen liefhebben gelijk staat met: God liefhebben en zijn geboden onderhouden (5,2; vgl. 2,3). En dat is volgens hem niet moeilijk voor wie uit God geboren is, voor wie gelooft dat Jezus de Christus is. De antichrist gelooft dat niet, hij behoort tot de wereld die zich afsluit voor God en voor Jezus en in de macht van de duivel is.
Deze brief is een getuigenis: ‘Het leven is verschenen, wij hebben het gezien en getuigen ervan, we verkondigen u het eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons verschenen is’ (1,2). Binnen drie verzen (5,9vv) komt vervolgens maar liefst achtmaal het woord getuigenis respectievelijk getuigen voor, soms in verband met mensen, soms in verband met God. Deze termen vormen tevens de verbinding met de voorafgaande verzen 6 en 7 waar zij ook voorkomen. De auteur haalt als het ware alles uit de kast om de lezer over de streep te trekken en nog eens te ‘bewijzen’ wat hem zo ter harte gaat: God zelf heeft dit getuigenis over zijn Zoon gegeven: ‘God heeft ons eeuwig leven geschonken en dat leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven. Wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet’ (5,12).
Leven duidt een bepaalde kwaliteit aan, het is het leven van God zelf. Eeuwig leven is verbonden met termen als God, licht, waarheid, liefde. Wie niet gelooft in de Zoon van God, heeft geen leven, is dood. Zo spreekt de auteur zijn gemeente moed in en maakt haar sterk in het vertrouwen dat zij aan de goede kant staat; zij gelooft immers in de naam van de Zoon van God en heeft dan ook eeuwig leven.
Marcus 1,7-11
De evangelielezing behoort tot het grotere geheel van Marcus 1,1-15, waarbij Marcus 1,1 fungeert als opschrift. Dit eerste vers geeft de kern van het boek in een notendop weer: ‘Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, Zoon van God.’
Daarop volgt het citaat van Jesaja:
Zie, Ik zend mijn bode voor u uit,
om uw weg te banen;
een stem roept in de woestijn:
Bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht (1,2v).
Dan voert Marcus Johannes op. Op hem is volgens Marcus het citaat van Jesaja toepasbaar: hij doopt in de woestijn en verkondigt een doop van bekering (eigenlijk staat hier in het Grieks ‘anders denken’) tot vergeving van de zonden. Zo worden de paden recht gemaakt en de weg van de Heer bereid.
Te oordelen naar zijn uitspraak: ‘Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken’, is Johannes de bode uit het citaat, degene die vooruit gezonden is als de nieuwe Elia.
Johannes heeft veel succes met zijn prediking. De mensen zijn van goede wil. Dan komt Jezus bij hem om zich door hem te laten dopen.
Johannes en Jezus zijn nauw met elkaar verbonden. Beiden worden ingeleid met de woorden ‘het geschiedde’ (egeneto 1,4.9). Later neemt Jezus de verkondigingstaak van Johannes op zich als deze overgeleverd is. Ook hij roept op tot bekering of beter, tot anders denken, tot vertrouwen in de goede boodschap dat het koninkrijk van God ophanden is.
Johannes maakt nog een onderscheid met zijn opvolger, Jezus, duidelijk: ‘Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen in heilige Geest.’
De bode uit het citaat in Jesaja roept op om de weg van de Heer te bereiden. Dat roept de vraag op wie Jezus dan wel is, is Hij mogelijk de Heer? Kijken we naar Marcus 1,1 dan is Jezus de Christus, de Zoon van God! Iets verder lezen we dat Jezus zich door Johannes laat dopen in de Jordaan, met water dus. Wat is de reden van zijn doop, als hij de Christus, de Zoon van God is? Jezus wil zich vereenzelvigen met de mensen die inzien dat ze zondig zijn,.
Duidelijker kan hij niet laten zien dat hij aan hun kant staat.
Wat er dan verder gebeurt, schildert Marcus op meesterlijke wijze, want: ‘meteen toen Hij uit het water omhoog kwam, zag hij dat de hemelen openscheurden en dat de Geest als een duif omlaag op hem kwam. De hemelen, beeld van de verblijfplaats van God, geven iets van God prijs, de Geest (vgl. 15,38). Die rust vanaf nu op Jezus: dat is de heilige Geest waarover Johannes sprak in verband met zijn opvolger, Jezus. Nu wordt ook de stem uit de hemelen op dezelfde manier ingeleid als Johannes en Jezus eerder ‘het geschiedde’ (egeneto 1,4.9.11), een teken dat beiden verbonden zijn met de hemelen. Die stem bevestigt en licht toe wat Marcus 1,1 ons al had verteld: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind’.
De Geest daalt op Jezus neer en zal hem niet meer verlaten tot zijn dood in Marcus 15,37. De Geest drijft Jezus in de woestijn waar hij 40 dagen op de proef wordt gesteld door de satan.
Preekvoorbeeld
Meestal blijft het slot van een verhaal het langst hangen. Dat is maar goed ook, want dikwijls is het zo dat juist aan het einde van een verhaal het belangrijkste wordt verteld.
Dit is ook het geval in het korte verhaal dat vandaag wordt verteld, in het evangelie volgens Marcus. De laatste woorden daarvan klinken vast nog wel na in uw oren. Die stem uit de hemel die zei: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb ik welbehagen’.
Het zijn de eerste woorden die Marcus aan Jezus wijdt. Het verhaal over de doop van Jezus in de Jordaan staat op de eerste bladzijde van het Marcusevangelie. Het is het eerste wat Marcus over Jezus te vertellen heeft. Hij heeft nog niets anders over hem opgeschreven. Marcus schrijft niets over Jezus’ geboorte; je vindt bij hem geen wijzen uit het Oosten. Aan Jezus’ kinderjaren besteedt hij geen enkele aandacht en evenmin aan zijn verblijf in Nazaret. Om te beginnen geeft Marcus ons geen andere informatie dan dat Jezus vertrok uit Nazaret in Galilea naar de Jordaan, om zich door Johannes te laten dopen. Dit is alles. Bijna niks dus. En dan volgen al meteen die hemelwoorden: ‘Gij zijt mijn Zoon’.
Is dat niet een beetje erg vlug? Hangen deze woorden op deze manier niet een beetje in de lucht? Ze komen letterlijk uit de hemel vallen, maar met wat we tot nu toe van Marcus over Jezus weten kunnen we toch nog niet echt begrijpen waarom die stem uit de hemel klinkt? Die woorden blijven een beetje in de lucht hangen, want op deze manier kun je van iedereen wel zeggen dat God welbehagen in haar of hem heeft.
Toch geeft dit eerste verhaal dat Marcus ons over Jezus vertelt meer over Jezus te kennen dan zo op het eerste gehoor lijkt. Marcus laat best wel een en ander over Jezus los.
Om te beginnen gaat het over ene ‘Jezus’. Ongetwijfeld hebben meer Joodse jongens en mannen Jezus geheten. Zij hadden een beroemde naamgenoot, Jozua, de opvolger van Mozes, die, lang geleden, het volk had mogen binnenleiden in het Beloofde Land. Als je Jezus heette droeg je niet de minste onder de namen die bij de Joden gebruikelijk waren. En tegelijk droeg je toch ook een bescheiden naam, want deze naam betekent: God redt. Wie deze naam draagt zegt dus eigenlijk van zichzelf: niet ik ben het die redt, maar God. Je moet niet bij mij zijn voor heil en genezing, voor vrede en voorspoed. Dat geef ik niet, maar God. ‘Jezus’ is niet echt een naam voor iemand die droomt van roem of eer of macht; voor iemand die het zelf allemaal wel eventjes zal klaren. Bij nader inzien zou ik wel eens willen weten of er nu echt veel Joodse jongetjes Jezus zijn genoemd. Bij de leerlingen van Jezus komt zijn naam in ieder geval verder niet voor. Zo populair was die naam misschien ook weer niet.
Het verhaal gaat verder. Het blijkt te gaan over ene Jezus ‘uit Nazaret, in Galilea’. En dan weten we eigenlijk al genoeg. Galilea is wat voor Hollanders ‘onder de grote rivieren’ is, of krimpgebieden als Zuid Limburg en Oost Groningen of, de naam zegt het al, de Achterhoek. Wie daar vandaan komen en het toch ver schoppen in politiek Den Haag of in het Hilversumse omroepkwartier, die heeft veel geluk gehad, want hoe kan er nu iets bijzonders komen uit zo'n achterland? Nou, Jezus komt er vandaan. Hij komt uit een van die Nergenshuizens, waarvan er zoveel zijn. Hij komt uit een uithoek van zijn land, waar je maar moeilijk een goede en ware Israëliet kon worden. De Joden hadden zich pas laat in Galilea gevestigd en ze vormden er nog steeds een minderheid. ‘Galilea van de heidenen’ werd die streek dan ook wel genoemd. Ach, er waren wel synagogen en Schriftgeleerden, maar vergeleken met Jeruzalem was het allemaal maar behelpen. In Galilea kon je eigenlijk niet wortel schieten in het onderhouden van Gods Wet, en daar komt het voor een rechtgeaarde jood toch op aan. En uitgerekend daar krijgt Jezus zijn geloofsopvoeding. Dat lijkt nou niet direct de beste voorbereiding op zijn latere optreden.
En dan vertelt het evangelie ons dat deze Jezus zich door Johannes laat dopen. Dit is van grote betekenis. Johannes is een strenge boeteprediker. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat het volk zich dient te bekeren en vergiffenis nodig heeft voor zijn zonden. Er is geen recht voor kleine mensen en men verrijkt zich aan de armen, en dat nog wel onder de zegen van Schriftgeleerden en Farizeeën. Johannes noemt dit zoals het is: slecht, zonde. Tegenover God heeft het volk geen been om op te staan, dat is de overtuiging van Johannes. En Jezus blijkt het daarmee eens. Hij schaart zich in de rij van wie zich schuldbewust laten dopen. Jezus voelt zich niet verheven boven wat Johannes doet. Hij denkt niet: dit gaat niet over mij, maar over ‘die daar’. Hij vereenzelvigt zich met zijn zondige volk en neemt daar zijn eigen aandeel in. Als een van hen laat hij zich dopen en erkent op deze manier dat het waar is, dat het enkel nog wat worden kan met dit volk als God een nieuw begin maakt. De doop van Jezus is er een teken van dat Jezus op zo’n manier wil leven, dat God ook in hem een nieuw begin kan maken en dat hij God daarbij niet in de weg wil zitten.
In de weinige woorden die Marcus vandaag aan Jezus wijdt, wordt al met al toch al een boel duidelijk over Jezus. Marcus tekent Jezus als iemand in wie God alle ruimte krijgt. Het leven van Jezus blijkt helemaal te staan in het teken van zijn naam: ‘God redt’, niemand anders. Eigenlijk heeft Jezus dus nauwelijks een naam. Daarom hoeft Jezus zich ook niet bezorgd te maken om de eer van zijn goede naam. Zijn naam zit hem niet in de weg als hij plaats wil maken voor God. En zijn komaf doet dat ook niet. Hij komt tenslotte nergens vandaan en hoeft gelukkig niet om zijn afkomst te denken, en aan wat hij daaraan is verplicht. Op deze manier heeft Jezus plaats genoeg voor God. Met al wie zich laten dopen weet hij dat als God geen nieuw begin maakt, het nooit meer wat wordt. Wat Jezus betreft kan God beginnen, en hij laat zich dopen.
Omdat wij uit de weinige woorden van het evangelie van vandaag toch al een behoorlijk beeld van hem hebben gekregen, hangen die woorden die uit de Hemel over hem heen komen vallen toch niet zo in de lucht. De woorden ‘Deze is mijn Zoon, mijn veelgeliefde’ slaan wel degelijk ergens op. Zij blijken bestemd voor iemand die zo goed zijn plek kende, dat God een plek bij hem kon krijgen, en daarom had God welbehagen in hem.
Marcus tekent natuurlijk niet voor niets met deze weinige woorden Jezus op deze manier. Hij geeft ons er een spiegel mee om in te zien wie wij voor God kunnen zijn. Mij lijkt het een spiegel waar wij gerust wat vaker in mogen kijken.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden ofm