- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 407.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
12 januari 2014
Doop van de Heer
Lezingen: Jes. 42,1-4.6-7; Ps. 29; Hand. 10,34-38; Mat. 3,13-17 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 42,1-4.6-7
Het begin van deze lezing staat bekend als het eerste knechtslied of het lied van de dienaar van de Heer (42,1-4). God zelf heeft deze dienaar uitgekozen om aan de mensen zijn wil voor te leven en duidelijk te maken. Hij noemt hem mijn dienaar en mijn uitverkorene (Jes. 42,1; 43,20; 45,4; 65,9.22; 2 Sam. 21,6; Ps. 106,23). God staat volledig achter zijn dienaar en legt zelfs zijn geest (roeach) op hem. Zijn dienaar zal opkomen voor de zwakken en weerlozen en zijn komst zal tot heil van alle mensen leiden, want God wil geen geweld, maar een wereld van heil, van recht (mispat vv. 1, 3 en 4) en gerechtigheid.
In het niet gelezen vers 5 stelt God zich voor als schepper van hemel en aarde, schenker van levensadem en levensgeest (roeach).
In de verzen 6-7 verwoordt de Heer opnieuw de opdracht aan zijn dienaar die het verbond tussen God en zijn volk belichaamt. God zelf neemt hem bij de hand en vormt hem (Gen. 2,7!) tot een licht voor de volkeren.
De vraag is wie met de dienaar is bedoeld: het volk Israël, Cyrus, de profeet zelf of de messias? De christelijke traditie heeft in de dienaar van de Heer een voorafbeelding gezien van Jezus Christus. Voor Matteüs is deze tekst uit Jesaja essentieel om te begrijpen wie Jezus is (Mat. 12,18-21; 3,17 par.; 17,5 par.).
Matteüs 3,13-17
Matteüs 2 verhaalt onder meer hoe Jozef, in een droom gewaarschuwd, met Maria en Jezus vanuit Egypte naar het gebied van Galilea gaat en zich vestigt in Nazaret (2,22-23). Aan de verdere jeugdjaren van Jezus wordt voorbijgegaan.
Vanuit Galilea nu gaat Jezus naar Johannes (paraginetai 3,13; eveneens 3,1 m.b.t. Johannes de Doper). Deze roept de mensen op tot een nieuw leven: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk der hemelen is nabij.’ Precies dezelfde woorden verkondigt Jezus aan het begin van zijn openbare optreden (4,17). Tot zover de parallellen tussen deze beide figuren.
Johannes heeft succes: Jeruzalem en heel Judea en heel de streek rond de Jordaan lopen naar hem uit. De mensen laten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en bekennen openlijk hun zonden (3,5v). Toch maakt Johannes de mensen duidelijk dat hij slechts de rol van voorloper, van wegbereider heeft: ‘Ik doop u met water met het oog op bekering. Maar Hij die na mij komt, is krachtiger dan ik. Ik ben te min om Hem zijn sandalen te brengen. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur.’ (3,11) Let wel, Johannes preekt geen doopsel ter vergeving van zonden zoals op de parallelle plaatsen in Marcus 1,4 en Lucas 3,3. In dít evangelie is Jezus de enige (m.u.v. de vraag van Petrus in 18,21) die zonden vergeeft, en daarin lijkt hij helemaal op God!
Het paradoxale is dat Jezus zich door zijn voorloper Johannes wil laten dopen. Johannes weet kennelijk onmiddellijk wie hij voor zich heeft: ‘Ik zou door u gedoopt moeten worden, en u komt naar mij!’ Voor het eerst in het evangelie komt Jezus nu zelf aan het woord. Hij weet Johannes te overtuigen door een beroep te doen op het vervullen van de gerechtigheid. Dat moet door hen beiden gebeuren en de rol van Johannes daarin is Jezus te dopen. Gerechtigheid vervullen betekent gehoor geven aan de wil van God, deze onvoorwaardelijk beamen. Dát is het levensprogramma van Jezus en tevens de voorwaarde voor de komst van het koninkrijk der hemelen.
Toen hij gedoopt was, ging de hemel open: een schitterend beeld voor de eenheid van de hemel/God en aarde/Jezus. Dat wordt bevestigd door de stem: Dit is mijn geliefde zoon, in wie Ik vreugde vind (3,17; 17,5; Jes. 42,1!). Zo wordt Jezus aan het begin van het evangelie gepresenteerd als de geliefde zoon van God (vgl. Jes. 42,1; Ps. 2,7; Mat. 17,5). Het is een titel met messiaanse betekenis zoals uit de Dode Zeerollen blijkt. Het is ook een titel die uitnodigt om Jezus na te volgen: Hij is de weg en de wegwijzer naar God.
Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Hem neerkomen (3,16). Volgens sommigen gaat het hier om een allusie op het scheppingsverhaal, waarin de geest van God zweeft boven de wateren (Gen. 1,2). De duif is dan het teken van een nieuwe schepping. De tekst zou ook kunnen zinspelen op het verhaal van de duif die terugkeerde naar de ark van Noach (Gen. 8,8-12). In dat geval luidt de duif het einde van het oordeel in (vgl. de prediking van Johannes de Doper) en het begin van een heilvolle tijd (Hagner).
Gods Geest maakt Jezus tot gezalfde, tot messias, tot Gods zoon. De messias belichaamt het volk Israël als koning én als rechtvaardige dienaar (Jes. 42,1). Matteüs heeft dit al voorbereid in de stamboom van Jezus die de ouverture vormt van zijn evangelie. Daar wordt Jezus ‘zoon van David’ genoemd. Driemaal veertien generaties zijn aan Jezus voorafgegaan (David heeft een getalswaarde van veertien) en de tijd is aangebroken dat God het koningschap van David gaat herstellen.Waarom moest Jezus zich met water laten dopen om de gerechtigheid te vervullen? Waarom sloot hij zich aan in de rij van zondaars? In elk geval niet omdat hij een zondaar zou zijn (2 Kor. 5,21; 1 Petr. 2,22) of zich bij de beweging rond Johannes zou willen aansluiten. Het antwoord ligt besloten in zijn naam en heeft alles met solidariteit met zijn volk te maken: In 1,21 zegt de engel in een droom tot Jozef dat Maria een kind zal krijgen en dat hij hem Jezus moet noemen, want hij is degene die zijn volk zal redden uit hun zonden. Op het einde van het boek neemt Jezus tijdens het laatste avondmaal de beker en zegt: Drink er allen uit, want dit is mijn bloed van het verbond, voor velen uitgeschonken tot vergeving van zonden (26,27v).
Joseph Ratzinger legt deze vraag als volgt uit:
Pas het kruis en de verrijzenis maakten aan de christenen duidelijk wat er gebeurd was: Jezus had
de schuldenlast van heel de mensheid op zijn schouders geladen. Hij dompelde ze onder in de Jordaan. Zijn openbare optreden begint ermee dat hij in de plaats van de zondaar treedt. Hij loopt vooruit op het kruis. Hij is bij wijze van spreken de nieuwe Jona, die tegen de scheepsbemanning zei: ‘Neem mij maar op en smijt mij in zee’ (Jona 1,12). De doop van Jezus wordt in zijn volle betekenis, als de uiteindelijke ‘gerechtigheid’, pas geopenbaard in het kruis. In de doop neemt Jezus de dood op zich voor de zonden van de mensheid. De stem die bij de doop gehoord wordt: ‘Dit is mijn veelgeliefde Zoon’ wijst vooruit naar de opstanding. Dat is ook een verklaring voor het feit dat Jezus zelf het woord “doop” gebruikt voor zijn dood (Mar. 10,38; Luc. 12,50).
De Kerk van het Oosten beluistert Jezus’ antwoord aan Johannes – ‘zo behoren wij de gerechtigheid volledig te vervullen’ (Mat. 3,15) – als een vooruitgrijpen op zijn woorden in Getsemane: ‘Vader, niet zoals ik wil, maar zoals u wilt’ (Mat. 26,39).
Literatuur
Ratzinger Benedictus XVI, Jezus van Nazareth, Tielt, 2007 blz. 38-39
Donald A. Hagner, Matthew 1-13, Word Biblical Commentary 33A, Dallas 19, blz. 58
Preekvoorbeeld
Het eerste wat een kindje zegt is altijd van belang, al was het alleen maar omdát het iets zegt. Het laatste wat een mens zegt is ook van belang, een woord van afscheid. In het evangelie van Matteüs, dat we dit jaar lezen, is er een duidelijk verband tussen het eerste en het laatste dat Jezus zegt. Wanneer Jezus afscheid van zijn leerlingen neemt, draagt hij hen op iedereen te dopen. Het eerst wat hij zegt hebben we net gehoord: dat hij gedoopt wil worden. Dopen omvat zo het hele optreden van Jezus.
Wat betekent het dat Jezus wordt gedoopt? Dat hij geplaatst en bepaald wordt in relaties, en wel tot de Vader en de Geest, dat hij daardoor de Zoon en de Christus (Gezalfde) is. Dat klinkt misschien wat leeg en vanzelfsprekend, maar als je erover nadenkt, is dat niet zo en zit in die twee relaties en in die twee titels veel opgesloten, niet alleen wat Jezus de Christus betreft, maar ook ons, die naar hem heten: christenen.
We hebben net die prachtige tekst uit Jesaja gehoord, die in de traditie is verstaan als een tekst over Jezus, omdat dezelfde woorden klinken en hetzelfde gebeurt. Een tekst waarin ook iets naar voren komt van Jezus’ optreden.
Het verhaal van de doop van Jezus wordt in de kunst meestal zo verbeeld dat er een verticale lijn loopt van de hemel naar de Jordaan, de Vader in de hemel, Jezus in de Jordaan en tussen hen in de Geest. In de doopkapel van de kerk van de Landstichting is ook een afbeelding te vinden waarop de Geest als het ware als een mantel om Jezus is heen geslagen. Dat is misschien wel de mooiste manier om te verbeelden wat bij Jesaja ‘uitstorten’ heet, bij Matteüs ‘neerdalen’ en in de traditie ‘zalven’ genoemd wordt. De Geest blijft niet buiten, maar werkt van binnenuit: geen afstandelijke, externe relatie, maar een interne en intieme relatie. Wat die intieme werking betekent blijkt niet alleen uit dat genezen, maar blijkt ook uit die sprekende beelden die een optreden suggereren dat niet gewoon is: het geknakte riet niet breken, de kwijnende vlaspit niet doven. Dat blijkt ook uit die ontkenningen waaruit duidelijk wordt dat het optreden niet past in wat men gewoon is of vanzelfsprekend verwacht: hij roept niet, hij schreeuwt niet, op straat verheft hij zijn stem niet. Dat is de uitwerking van de neerdaling, de zalving. Zo wordt de Gezalfde, de Christus getekend.
Die eeuwenoude tekst heeft niets aan zeggingskracht en contrast verloren. Integendeel, in onze cultuur waar vervangen nog gewoner geworden is dan repareren, is niet-breken en niet-doven nog meer nodig als een gedrag dat bij gedoopten, gezalfden hoort, als een gedrag dat van christenen verwacht mag worden in hun omgang met de schepping, met de schepselen inclusief de mensen. In onze cultuur waar geluidsdragers zo klein zijn geworden dat ze overal meegedragen kunnen worden, lawaai overal aanwezig is en je alleen opgemerkt wordt wanneer je in één zin de waan van de dag weet te verpakken, is dat niet-roepen en niet-schreeuwen nog opvallender, nog verrassender en nog nodiger geworden en wel als een gedrag binnen en buiten de gemeenschap van gedoopten en gezalfden, als een gedrag dat van christenen verwacht mag worden in hun omgang met elkaar en met anderen.
Die prachtige tekst van Jesasja verschilt op een belangrijk punt met het doopverhaal. In Jesaja gaat het over ‘mijn dienaar’, in het evangelie over ‘mijn zoon’, en daarmee wordt die andere relatie die Jezus tekent vertrouwelijker. Niet dat elke vorm van gehoorzaamheid verdwenen is – Jezus praat niet voor niets over volbrengen wat vastgesteld is – maar de gehoorzaamheid of misschien moet je wel zeggen de luisterbaarheid van een kind is anders dan die van een werknemer. De verhoudingen tussen ouders en kinderen worden niet in een cao vastgelegd. Het is de luisterbaarheid van een kind die centraal staat in Jezus’ leven, het is die vertrouwelijkheid die doorklinkt in zijn prediking en optreden, en het zijn precies die luisterbaarheid en vertrouwelijkheid die hij ons door wil geven wanneer hij zegt dat we niet met veel omhaal van woorden hoeven te bidden, omdat onze Vader in de hemel wel weet wat we nodig hebben, wanneer hij zijn leerlingen de opdracht geeft iedereen te dopen.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Herwi Rikhof, preekvoorbeeld