- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 208.26 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
26 november 2017
Christus Koning
Lezingen: Ezech. 34,11-12.15-17; Ps. 23; 1 Kor. 15,20-26.28; Mat. 25,31-46 (A-jaar)
Inleiding
Op de laatste zondag van het kerkelijk jaar vieren we het feest van Christus Koning, dat door paus Pius XI in 1925 werd ingesteld. Christus is de Heer over de gehele kosmos, de alfa en de omega, het begin en het einde van alle bestaan. Hij is de koning die als een of beter als dé goede herder voor zijn kudde zorgt. Tegenover Pilatus zegt Jezus: Ik ben Koning: met geen andere bestemming ben ik geboren en in de wereld gekomen dan om te getuigen van de waarheid. Iedereen die uit de waarheid is, luistert naar mijn stem’ (Joh. 18,37).
Ezechiël 34,11-12.15-17
Herder zijn mag ons misschien romantisch in de oren klinken, maar dat is het geenszins. Een herder heeft zijn ogen en oren hard nodig om de kudde bij elkaar te houden, te leiden naar plekken met voldoende water en voedsel en zieke of gewonde dieren goed te verzorgen. Waakzaam moet hij zijn.
Ezechiël 34 spreekt ook over herders en hun schapen. De herders, beeld van koningen en leiders van het volk, komen er niet goed van af. In plaats van voor de schapen te zorgen zoals het hoort, zorgen ze vooral goed voor zichzelf: ‘U eet het vet, u kleedt zich met de wol, u slacht het vetgemeste dier, maar u weidt de beesten niet. Het zwakke dier geeft u niets om aan te sterken, het zieke dier geneest u niet, het gewonde dier verbindt u niet, het verdwaalde dier brengt u niet terug en het verloren dier zoekt u niet; u behandelt de dieren hard en ruw. Ze raken verspreid omdat ze geen herder hebben; ze dienen als voedsel voor de wilde dieren of raken verdwaald’ (34,3-5).
Zo hoort het niet en de Eeuwige kan het niet langer aanzien. Hij besluit om zelf zijn schapen te weiden zoals het een goede herder betaamt en de verstrooide schapen veilig bij de kudde terug te brengen. Dat gebeurt op de dag van wolken en dichte duisternis (34,12). Dat is de dag van de Heer, de dag van het oordeel die gepaard gaat met natuurverschijnselen als duisternis en wolken (Joël 2,2; Amos 5,18).
Hij zal de schapen leiden naar de beste plekken, en zijn ze verdwaald, gewond of ziek, hij zal ze zoeken en verzorgen. Maar de vette en sterke dieren zal hij verdelgen, sterker nog, hij zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, want er zijn er onder de schapen en bokken, die zich eerst tegoed doen aan het heerlijkste water en het beste gras, maar dan wat overblijft, bevuilen en vertrappen met hun poten voor de andere schapen (34,11-18).
Zo is de Eeuwige: zorgzaam als een goede herder, erop bedacht dat geen enkel schaap aan zijn lot wordt overgelaten, of het nu de weg kwijt is, ziek of gewond, hij is er.
1 Korintiërs 15
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 2016(2), 41-56
Matteüs 25,31-46
Matteüs 25,31-46 vormt het slot van de zogeheten Eschatologische Rede (24,4b–25,46). Deze rede over de laatste dingen is in drie secties onder te verdelen: de komst van de Mensenzoon als verschijning (24,4b-35); geboden waakzaamheid vanwege het niet weten van dag en uur en actief zijn vanwege de strengheid van de rechter (24,36–25,30); de komst van de Mensenzoon als rechter en koning (25,31-46).
Direct vooraf aan de lezing van vandaag gaan twee parabels: die over de vijf dwaze en vijf wijze meisjes en die over de drie slaven en de talenten (25,1-13.14-30). De eerste parabel onderstreept het belang van waakzaamheid: ‘Wees dus waakzaam, want je kent dag noch uur’. De vijf wijze meisjes zijn dat geweest en zij gaan met de bruidegom naar binnen voor de bruiloft; de vijf dwaze meisjes komen voor een gesloten deur te staan.
In de tweede parabel staat het actief zijn en het woekeren met je talenten centraal. De eerste en de tweede slaaf hebben dat gedaan en zij worden dan ook beloond door de heer: ‘Uitstekend, goede en trouwe slaaf, in het kleine ben je betrouwbaar geweest, over veel zal ik je aanstellen. Kom delen in de vreugde van je heer’ (25,21.23). De derde slaaf heeft verstek laten gaan en daarom loopt het slecht met hem af: ‘Werp die nutteloze slaaf in de uiterste duisternis’ (25,30). In beide parabels is tevens sprake van een scheiding tussen goeden en slechten.
Het evangelie van vandaag, het slot van de Eschatologische Rede, beschrijft de komst van de Mensenzoon (vgl. de beschrijving van de Mensenzoon in Dan. 7,13v), de zogeheten parousia, en zijn oordeel over álle volkeren, over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (25,31-33). Hoewel dit laatste oordeel universeel is, betreft het tevens iedere mens afzonderlijk. De Mensenzoon zal daarbij plaatsnemen op de troon van zijn heerlijkheid, dat wil zeggen, op de rechterstoel en alle volkeren zullen voor hem bijeengebracht worden (passivum divinum).
Het oordeel houdt een scheiding in en het beeld uit de eerste lezing van Ezechiël over de herder die de schapen van de bokken scheidt, verschijnt hier opnieuw. Was in Ezechiël de Eeuwige de herder/rechter, in Matteüs is dat de Mensenzoon. De schapen staan aan zijn rechterhand, dat is de goede kant, de bokken aan zijn linkerhand, wat niet veel goeds belooft. Dan volgt het oordeel van de Mensenzoon dat noch door de schapen noch door de bokken begrepen wordt.
De Mensenzoon heet al snel ‘koning’ en licht zijn oordeel op schitterende wijze toe. Het oordeel over de schapen (de gezegenden) en de bokken (de vervloekten) is op identieke wijze opgebouwd. Op het vonnis (v. 34 resp. 41) volgt telkens de uitleg van het vonnis (vv. 35-36 resp. 42-43), de vraag om toelichting (vv. 37-39 resp. 44) en tot slot de vereenzelviging van de koning met de minste broeders (v. 40 resp. 45). Vers 46 over straf en beloning sluit het geheel af.
De werken van barmhartigheid worden viermaal opgesomd, een teken van hun grote belang: de hongerigen spijzigen, de dorstigen te drinken geven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de zieken verzorgen, de gevangenen bezoeken. Het zijn dezelfde werken van barmhartigheid die in het jodendom in hoog aanzien staan. Alberto Mello noemt in zijn commentaar Rabbi Chama bar Chanina, die oproept om God in zijn handelen na te volgen (blz. 322):
‘Zoals God de naakten heeft gekleed [Adam en Eva], kleed ook jij wie naakt zijn; zoals God de zieken heeft bezocht [Abraham], bezoek ook jij de zieken; zoals God de bedrukten heeft getroost [Izaäk], troost ook jij de bedrukten; zoals God de doden heeft begraven [Mozes], begraaf ook jij de doden’ (Sotá 14a).
Het grote verschil tussen deze tekst en het evangelie is dat de goede werken aan de rechter/de koning zelf worden gedaan. Dan begrijpt men ook waarom de heilige plicht van het begraven van de doden hier ontbreekt.
Het koningschap van Jezus is een herderschap met als speerpunt de zorg voor het welzijn van de mensen. Onze relatie met Jezus heeft dus alles te maken met hoe wij met noodlijdenden omgaan. Het criterium is de mate van barmhartigheid tegenover de naaste.
Literatuur
W.J.C. Weren, De broeders van de Mensenzoon, Mat. 25,31-46 als toegang tot de eschatologie van Matteüs, Amsterdam 1979
Alberto Mello, Mattheüs de schriftgeleerde, Kampen 2002
Preekvoorbeeld
Christus Koning is het vandaag: de laatste zondag van het kerkelijk jaar. In de kerk is het vandaag al Oudejaarsdag. Volgende week beginnen we aan een nieuw kerkelijk jaar. Met de eerste zondag van de advent komen we als kerk in blijde verwachting van het nieuwe begin. Maar Christus Koning is de afsluiting van het kerkelijk jaar.
Het feest Christus Koning grijpt vooruit op het einde van de tijden, het einde van de geschiedenis van deze aarde. Dan zal – zo heette dat vroeger – het Laatste Oordeel plaats vinden. Je kunt dit feest zo verstaan, maar dat is wel heel letterlijk. Je kunt het ook breder verstaan en dan zeg je: op het feest van Christus Koning grijpt de kerk vooruit op waar het in dit leven uit-eindelijk op aan komt. Als we alles hebben gehad, als we het hele leven overzien, onze geschiedenis, maar ook de hele mensengeschiedenis op een weegschaal leggen, wat geeft dan de doorslag? Wat was en is dan uiteindelijk van gewicht? Wie of wat heeft het voor het zeggen?
Als we het evangelie van Matteüs horen, heeft het uiteindelijke niets te maken met prestaties of bezit. Aan de schapen wordt niet gevraagd of ze goed geboerd hebben, niet of ze gezond zijn gebleven, niet of de kinderen iets doen waar je trots en tevreden op kunt zijn. Het gaat ook niet om grote dingen: er wordt niet gevraagd of je een belangrijke bijdrage hebt geleverd aan de wereldvrede, ook niet of je de armoede van de derde wereld hebt kunnen verlichten of belangrijke uitvinding hebt gedaan om het broeikas effect tegen te gaan? Niet dat deze zaken onbelangrijk zijn. Integendeel, maar uiteindelijk gaat het er niet om. Van welk kerkgenootschap je lid bent geweest? Ook dat wordt niet gevraagd.
Waar het om gaat zijn ogenschijnlijk kleine aardse dingen, die tegelijk heel groot zijn, koninklijk, van waarde in het Koninkrijk der hemelen.
Of je een hongerige te eten hebt gegeven. Een dorstige te drinken… een zieke hebt bezocht… een vreemdeling hebt opgenomen, een naakte gekleed… een zieke, een gevangene bezocht.
Matteüs bedoelt dat heel letterlijk. Zijn verhaal gaat over brood, tralies, iemand zonder huis, een jas, een bed. Hij bedoelt het niet alleen letterlijk. Iemand kan ook hongerig zijn naar een goed woord. Aandacht kan waarachtig brood zijn. Dorstig kun je zijn naar die druppel water, die je verkwikt in de woestijn van je leven. Vreemdeling kun je zijn voor je zelf en anderen door je verborgen, je onbegrepen geschiedenis, door alles wat er is gebeurd.
Gevangen kun je zijn in je isolement. Het isolement van je gelijk, van je geldzorgen. geldzucht. Naakt ben je zonder kleren, maar ook door de schande, doordat je verhaal open en bloot op straat ligt. Als je geen grote woorden hebt, geen masker, dat je beschermt tegen de ogen van de anderen.
Waar komt het uiteindelijk op aan? Of je er was, toen je nodig wás, dat je er wás met een jas, een glas water, een hand, een pleister, een po, of je de stilte met iemand kon uithouden…
Waar het op aankomt in het leven heeft in het Matteüsevangelie ook iets ongeziens.
Zowel de rechtvaardigen, als de onrechtvaardigen vragen: wanneer zagen we u hongerig of dorstig?
Het mooie van de rechtvaardigen is, dat ze goed hebben gedaan zonder het te weten. Ze waren niet uit op een beloning, niet om gezien te worden! Ze deden het zeker niet voor de kerk of om in de hemel te komen. Ze doen het zomaar. Om goed te doen, misschien omdat ze niet anders kunnen.
Dat is ook het geheim van Christus, die helemaal in mensen opgaat, zich met ons identificeert, zonder enige aandacht op zichzelf te vestigen. Godsdienstige motieven leiden maar af... juist godsdienstige motieven, die doen de dorstige en Christus geen goed!
De onrechtvaardigen zeggen het ook. Misschien zijn we wel een kruising tussen schaap en bok: als ik geweten had, dat jij het was. Als ik geweten had dat je zo ziek was. Als ik geweten had hoezeer jij je schaamde, dan...
Hun onrechtvaardigheid is niet dat ze over Jezus heen lopen, maar dat ze over anderen heenlopen. Dat ze in het kleine, het grote niet eren. Dat ze andermans verhalen klein maken.
Weet u, het is vreemd zoals we hier zitten...
Waarschijnlijk doet u meer goed dan u denkt? Als ik het u zou zeggen, wat u toen voor hem deed, of wat je toen voor mij... dan zegt U. Ach, da’s toch heel gewoon!!
Waarschijnlijk doen we elkaar ook meer pijn dan we willen? Als ik u dat zou zeggen: toen je dat deed, toen je dat en dat zei, dat deed echt verdriet, zou u zeggen: nou moet je niet overdrijven?
Ik liep laatst in de stad (in Zwolle), mijn printer was kapot. Het apparaat was een oudje en dus heel zwaar. Ik kon geen geschikte parkeerplaats vinden dicht bij de computerwinkel. Er zat niets anders op dan een heel eind met dat apparaat door het centrum te lopen. Een paar keer moest ik het apparaat neerzetten en even rusten. Tweehonderd meter voor de winkel hield ik het niet meer en schoot een voorbijganger aan: ‘Wilt u me even helpen! Het is maar een klein eindje.’ Ik zag toen pas dat de man die ik aansprak een ijsje aan het eten was. Samen met zijn vrouw en een zoon liep hij in de herfstvakantie een ijsje te likken. ‘Oh sorry u bent een ijsje aan het eten.’ De man gaf zijn ijsje aan zijn vrouw en hielp dragen. Hij deed het gewoon. Zonder woorden, zonder ‘Natuurlijk, dat doe ik toch even.’ Nee hij had een lach van: zo gaat het nu eenmaal. Zijn vrouw liep met ons mee. Af en toe hield ze hem het ijsje voor, kon hij even likken. Toen ik hem in de winkel wilde bedanken, bleek hij al verdwenen.
Zo was Christus Koning in Zwolle in de Diezerstraat, ongeveer 200 meter. Ongeveer twee minuten.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer