- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 381.36 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 februari 2021
20 november 2016
Vierendertigste zondag door het jaar – Christus Koning
Lezingen: 2 Sam. 5,1-3; Ps. 122; Kol. 1,12-20; Luc. 23,35-43 (C-jaar)
Inleiding
Het feest Christus Koning werd in de liturgie van de rooms-katholieke kerk in 1925 ingevoerd door Paus Pius xi. Zijn bedoeling was het concilie van Nicea in 325 te herdenken, om tegen het laïcisme (programmatisch secularisme) en atheïsme nadruk te leggen op de allesomvattende betekenis van het koningschap van Christus over de mens en de wereld. Vandaag wordt eerder het thema Christus als Vredesvorst en de solidariteit met alle mensen naar voren gebracht.
2 Samuël 5,1-3
Onze tekst is heel kort, maar moet zeker gelezen worden binnen een grotere context. De boeken 1 en 2 Samuel horen oorspronkelijk bij de boeken 1 en 2 van de Koningen. In de tijd van het samenstellen van de Septuaginta zijn ze verdeeld over vier boeken. Volgens de commentaren kunnen wij niet spreken van één auteur. Waarschijnlijk zijn de verschillende teksten afkomstig uit verschillende tijden. Sommige teksten hebben een meer vertellend karakter, andere zijn meer juridische documenten. Deze werden, zo denkt men, bij elkaar gebracht tijdens de Babylonische ballingschap, niet door één auteur maar door meerdere, misschien een redactie.
Het verhaal over David en zijn koningschap bevat twee belangrijke – ook tegenstrijdige – kanten, namelijk de spirituele (het plan van God, Davids goddelijke uitverkiezing) en de historische politieke kant. Wat willen de auteurs doorgeven? Net zoals alle andere bijbelverhalen gaat het niet over documentatie zoals wij in onze tijd gewend zijn: wat is er gebeurd? Is dat waar? Wie is de verantwoordelijke? In de meer ‘juridische tekstdocumenten’ wordt het duidelijk dat men wil vastleggen dat David tot koning werd gekozen door verschillende stammen in het land, zoals Juda en Israël. Men wil ook vermelden dat de keuze voor de nieuwe hoofdstad Jeruzalem een geniale keuze is, omdat de stad oorspronkelijk niet in een van de oude stamgebieden ligt, maar op een neutrale plaats. Niemand kan haar claimen. De persoonlijke vragen rond David, hoe hij aan de macht is gekomen en hoe hij koning Saul en diens dynastie om zeep kon helpen, zonder dat hij daar persoonlijke schuld aan had, blijven onbeantwoord. Had David ambitie om koning te worden? Zijn verhaal begint heel lieflijk als schaapherder in dienst van zijn vader Isaï in de omgeving van Betlehem. Uit die kring van zijn oudere broers in zijn familie wordt hij als de jongste door de heer uitgekozen met bemiddeling van de profeet Samuel. Het verhaal loopt parallel aan het roepingsverhaal van Saul. Hiermee willen de auteurs waarschijnlijk aangeven wat de heer bedoelt met koning zijn, namelijk: herder zijn, uitzien naar de zwakken en hulpbehoevenden en diegenen onder het volk verdedigen die door geweld en verdrukking worden geteisterd.
Ondanks deze idealistische opvatting over ‘koning zijn’, waren er wel gedocumenteerde verhalen die meer te maken hadden met een historische en politieke ontwikkeling. David was niet alleen een lieve jongen die als harpspeler aan het hof van Saul werd aangesteld en bevriend was met een van zijn zonen, Jonatan. Waarschijnlijk was hij ook strategisch begaafd, leerde hij snel het politieke spel te spelen en heeft hij later als guerrillaleider met sympathiserende aanhangers een burgeroorlog aangevoerd. Het probleem bij de auteurs blijft in hoeverre David zelf de verantwoordelijke is voor alle gruweldaden die ook in de teksten zijn beschreven. Bij de dood van Saul en later van zijn zoon Isbaäl of Isboset en de moord op de generaal van Saul, Abner, wordt duidelijk aangegeven dat David hier niet de hand in had.
Onze tekst vertelt over de derde zalving van David, nu tot koning ook over Israël in Hebron. De eerste zalving door Samuel staat beschreven in 1 Samuël 16, de tweede zalving tot Koning over Juda in Hebron, in 2 Samuël 2. Centraal staat de formulering van wat de heer wil namelijk: ‘Gij zult mijn volk Israël weiden; gij zijt het die over Israël zal heersen’. Dit werd bevestigd door de oudsten van Israël die een verbond sloten met David en hij werd door hen gezalfd (2 Sam. 5,2v).
Psalm 122
Deze psalm is een pelgrimspsalm die werd gezongen door de gelovigen die de stad Jeruzalem naderden vanaf de Olijfberg met een grandioos uitzicht over de tempel met haar schitterende bekleding van marmer en goud. Dit was het doel voor de gelovigen: het huis van de heer te bezoeken en daar te mogen vertoeven. Vers 1-2 is de begroeting bij de aanvang en de woorden aan het einde van de bedevaart. In vers 3-5 wordt niet alleen de bewondering van de pelgrim tot uiting gebracht, maar vooral de reden waarom hij daar naartoe is gegaan. Die reden is de zetel van Davids huis en de stammen van het verbond die daarnaar zullen optrekken. Bij de zetel van David wordt een belofte van de heer verbonden met het volk. De toekomstige vredevorst, die het land zal besturen tot vrede, welzijn en geluk voor alle mensen. Deze psalm komt daarom in een sleutelpositie tussen het oudtestamentische verhaal en het evangelie van vandaag. De slotgebeden, in vers 6-9, bevestigen alleen de thematiek: Jeruzalem is de stad van vrede en de geliefde plaats ‘waar God woont’ en is de plek voor de mensen waar wij gezegend worden.
Kolossenzen 1,12-20
Zie H.M.J. Janssen en V.J.W. Bulthuis, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 23,35-43
De tekst uit het Lucasevangelie is gehaald uit het passieverhaal van Jezus. Wij kunnen best vragen stellen over hoe deze terechtstelling en executie in die tijd eigenlijk zijn gebeurd. Maar we moeten dan onze eigen bril van de huidige journalistieke documentaire wel bijstellen. Deze verhalen zijn achteraf geschreven en de evangelies verschillen ook van elkaar; ze moeten gelezen worden vanuit hun geloofsperspectief en dat van de eerste volgelingen van de gestorven en verrezen Jezus.
In de verkondiging van de eerste christenen werd de kruisiging van Jezus gezien als een bevestiging van wat er in het Oude Testament werd geschreven over de lijdende rechtvaardige dienaar van de heer (Jes. 52,13–53,12) Ook de psalmen 22 en 69 leveren materiaal om het gebeuren te beschrijven. Bij Lucas wordt gezegd dat Jezus zure wijn te drinken kreeg. Dit werd niet gezien als een daad van barmhartigheid, maar eerder van spot en vernedering. Wat betreft de mensen die hier bij waren, wordt door Lucas een verschil gemaakt: de menigte is passief, ze stonden alleen om toe te kijken, de religieuze leiders hebben het nu voor het zeggen. Zij spotten met Jezus en vragen hem om zichzelf te helpen, hij die anderen heeft geholpen, als hij ‘de messias van God is, de uitverkorene’. Ook de soldaten doen er aan mee. En er staat een opschrift boven zijn hoofd: ‘Dit is de koning der Joden’ .
Een terugkerend thema bij Lucas is verzoening, zoals te zien is bij zijn klassieke parabels van de vader en de twee zonen (Luc. 15,11-32) en van de onrechtvaardige rentemeester (Luc. 16,1-12), zo ook in de vermaning om te vergeven (Luc. 17,3-5) en het verhaal van Zacheüs (Luc. 19,1-10). Het is jammer dat het gebed van Jezus om vergeving voor hen die hem dit leed hebben aangedaan – wij allemaal – niet in onze perikoop is opgenomen (Luc. 23,34). Zo krijgt het laatste tafereel met de boetvaardige misdadiger ook zijn plaats. Volgens Lucas werd Jezus gekruisigd tussen twee misdadigers. In deze slotscène ligt een geheim tussen de mens en God. Beide misdadigers zijn aan het woord. De ene doet mee met het huilen van de wolven. De ander toont boetvaardigheid, erkent zijn eigen schuld en stelt zijn hoop op Jezus. Hier wordt waarschijnlijk het beeld van de gelovige christen getekend, die op het moment van zijn sterven zichzelf volledig overgeeft in de handen van degene die hem kan redden, dat wil zeggen Jezus – de heer. Wat Jezus zegt is ook opmerkelijk. ‘Voorwaar, ik zeg u: vandaag nog zult gij met mij zijn in het paradijs!’ Volgens het joodse geloof van die tijd kwam men na de dood in de Sjeol (het dodenrijk) terecht. Daar moest men wachten tot de algemene verrijzenis en veroordeling plaats zouden vinden. Maar dit idee was aan het verschuiven. Er waren ook andere ideeën, bijvoorbeeld dat de rechtvaardige zielen direct naar de hemel opstegen. Waarschijnlijk heeft Jezus dit hier ook heeft bedoeld. Het woord ‘paradijs’ is een Perzisch woord en betekend ‘tuin’. In de Septuaginta is het woord gebruikt als vertaling van ‘de tuin van Eden’, maar na de zondeval en het uitdrijven van ‘Eden’ werd het een naam voor het toekomstige thuis voor de rechtvaardigen.
Literatuur
Internationaal Commentaar op de Bijbel I, 2001
R. Alter and F. Kermode (ed.), The Literary Guide to the Bible, 1990
‘Saint Luke’ in: G.B. Caird, The Penguin New Testament Commentaries, 1990
E. Brown, J. A. Fitzmyer, R. E. Murphy (ed.), Jerome Biblical Commentary, 1968
Fik Meijer, Jezus – de vijfde evangelist, Amsterdam 2015
Preekvoorbeeld
Een oud joods verhaal vertelt: ‘Twee broers bezaten samen één veld, en deelden de opbrengst daarvan met elkaar. Moe zochten ze na een dag werken hun bed op. Beiden konden de slaap niet vatten. De oudste dacht: het is niet eerlijk wanneer ik de helft van de opbrengst krijg, want ik ben alleen, en mijn broer moet zijn vrouw en kinderen onderhouden. Maar ook de jongste broer kon niet slapen, en dacht: het is niet eerlijk wanneer ik de helft van de opbrengst neem. Mijn ongetrouwde broer heeft juist een extra deel nodig om te kunnen sparen voor zijn oude dag, terwijl ik kinderen heb, die later voor mij zullen zorgen. Zo kwam het dat ieder van hen opstond, naar zijn eigen deel van het veld ging, daar drie schoven nam en ze bij die van zijn broer bracht. Toen zij ’s morgens weer op het veld kwamen, waren zij allebei verbaasd nog evenveel schoven te hebben. Maar geen van beiden zei iets. Dit herhaalde zich de tweede nacht, maar ieder volhardde in zijn zwijgzaamheid. De derde nacht echter, toen zij de schoven aan het verplaatsen waren, kwamen zij elkaar midden op het veld tegen. Toen begrépen zij wat er gebeurd was, omhelsden elkaar en huilden. En God zag het, glimlachte en zegende hen. Veel later, toen God Jeruzalem, de heilige stad wilde bouwen, koos hij juist dít veld uit.’
De Bijbel opent met het verhaal over de tuin waarin God zijn schepping plaatst. ‘En God zag dat het goed was, heel goed zelfs’, een waar paradijs...
Al het latere leed en verdriet ten spijt, hebben mensen, de hele geschiedenis door, vol heimwee gekeken naar dat zuivere begin. Vaak is het vergeleken met de onbezoedelde start van ons eigen bestaan, ‘toen het leven nog pril was’. De akker, in het oude joodse verhaal hierboven, neemt diezelfde ‘plek’ in, de plaats waar de liefde nog alle ruimte krijgt.
Hier zou later Jeruzalem gelegen met haar tempel zijn, de plaats waar God woont, en waarvan de pelgrims in Psalm 122 zingen: ’Verheugd gaan we naar het huis van de Heer, Jeruzalem, prachtig gebouwde stad, wij zijn in hechte gemeenschap verbonden. Bid om vrede en laat uw vrienden daar veilig zijn…’
Jeruzalem, de stad van David, is de plaats waar het koningschap van Israël gestalte krijgt.
Hier vormt zich het spanningsveld waarbinnen twee koningsbeelden herhaaldelijk botsen. God vraagt van de koning dat hij voor het volk zorgt als een herder voor zijn schapen, en zoals God voor zijn volk Israël. Maar bij de mensen, zij hebben het paradijs immers verlaten, zien wij juist dat de schapen vaak de lasten moeten dragen van en voor de machthebbers.
De koningen van Israël vormen daarop geen uitzondering. Ook wij koningskinderen, God is immers onze vader, kunnen vallen voor de verleiding ons als godenzonen te gedragen. Wie kent de neiging niet voor zichzelf te kiezen en de macht aan te wenden voor het eigen gewin?
Hoe anders is Jezus, in de woorden van Paulus de eerstgeboren zoon van God, die ons uit het rijk van de duisternis heeft bevrijd. Hij wordt afgeschilderd als het beeld van de onzichtbare God, in wie de goedheid van de schepping voor eens en altijd is hersteld, en die ons voert naar een wereld van licht. Lucas vertelt ons dat dit gebeurde in Jeruzalem, toen deze stad in diepe duisternis gedompeld was. Daar, aan het kruis, bad Jezus voor zijn vijanden en beloofde hij de moordenaar, die voor hem opkwam, een plaats in het paradijs, de tuin van God.
Keren wij terug naar de broers, die elkaar in de donkere nacht ontmoetten op het veld, waar zij, op vorstelijke wijze, elkaar ruimte van leven schonken! Zij mogen hier dienen als metafoor voor Jezus, die als de Goede Herder de koninklijke weg wijst naar het rijk van God.
Dat de vrede en de liefde van Christus ons mogen leiden naar het nieuwe Jeruzalem, waar God ons zal zien en zegenen. Geloof het maar, daar vloeien tranen van vreugde! Christus Koning? Ja, in een rijk van liefde: Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat!
inleiding B. Wehlin OFM
preekvoorbeeld drs. Frank van der Knaap MA