- Versie
- Downloaden 33
- Bestandsgrootte 221.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 12 februari 2021
26 februari 2017
Achtste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,14-15; Ps. 62; 1 Kor. 4,1-5; Mat 6,24-34 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 49,14-15
Het boek Jesaja bevat eigenlijk drie Jesaja’s in één boek. De eerste Jesaja (hoofdstukken 1-39) komt uit de achtste eeuw voor Christus (de Assyrische tijd), de tweede of deutero-Jesaja (hoofdstukken 40-55) uit de zesde eeuw voor Christus (de Babylonische periode) en de trito- of derde Jesaja (hoofdstukken 56-66) uit de Perzische tijd na de Babylonische ballingschap.
Deze lezing komt uit de tweede Jesaja, dus uit de periode tijdens of kort na de ballingschap. De profetieën uit dit deel beschrijven hoe God zijn volk te hulp komt in een tijd zonder hoop. Hij bevrijdt het verstrooide en verbannen volk met behulp van Cyrus, de koning van de Perzen, die de Joden naar hun land laat terugkeren. Daarmee komt er een einde aan de ellendige toestand van Israël in ballingschap en worden Jeruzalem en Sion daadwerkelijk in ere hersteld. Het leek erop dat jhwh zijn volk verlaten en vergeten had, maar niets is minder waar. Zelfs een aardse moeder kan haar kind niet harteloos in de steek laten en indien dit toch zou gebeuren (we lezen het meer dan eens in de krant), God verlaat ons nooit. Hij heeft ons in de palm van zijn hand gegrift (v.16). In je handpalm schrijf je dingen die je zeker niet wilt vergeten. Zo is God. Hij verliest ons nooit uit het oog. Op hem mogen we altijd betrouwen, ook in de meest uitzichtloze situaties.
1 Korintiërs 4,1-5
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Matteüs 6,24-34
Kiezen tussen God en de mammon, tussen schatten verzamelen in de hemel en schatten vergaren op aarde, tussen wat vergankelijk is en wat onvergankelijk is. Daar komt het volgens dit evangelie op aan. Je kan geen twee heren dienen. Je hart kan niet tegelijk bij God en bij de geldduivel zijn.
Daarna volgt de uiterst populair geworden tekst over de vogels in de lucht en de lelies op het veld. Zij arbeiden en verzamelen niet en toch hebben zij niets tekort, want de hemelse Vader voedt ze. Met deze poëtische beelden roept Jezus ons op om niet bezorgd te zijn voor ons leven, want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding. God weet wel dat we al deze dingen nodig hebben, maar we moeten eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid zoeken, al de rest komt op de tweede plaats en zal erbij gegeven worden. Voor mensen als Franciscus van Assisi en voor vele religieuze gemeenschappen is deze tekst een leidraad geworden, een tekst die aan de basis ligt van hun evangelische onbezorgdheid en godsvertrouwen.
Toch kunnen we ons afvragen of het niet even en misschien nog meer waar is dat de meeste mensen en de meeste gezinnen hard moeten werken om niet te verkommeren en in leven te blijven. Zij moeten dagelijks noodgedwongen een andere houding aannemen dan de vogels in de lucht en de lelies op het veld. Zij moeten wél zaaien en maaien en wél verzamelen in schuren. Was Jezus, zeker toen hij deze woorden sprak, geen romantische en wereldvreemde dromer, iemand die niet met beide voeten op de grond stond? Trouwens ook de vogels in de lucht moeten hard vechten om te overleven, om hun eieren en hun jongen te beschermen en om uit de greep van roofdieren te blijven. De hemelse Vader voedt de vogels evenmin rechtstreeks als de mensen. Ook de bloemen en planten op het veld dienen als voedsel voor andere levende wezens en als ze niet tijdig verzorgd of met water besprenkeld worden, zijn ze vlug verflenst of worden zij overwoekerd door onkruid. Kortom, het beeld van de vogels en de bloemen is geen realistische weergave van de werkelijkheid. Worden in onze kerken dus geen teksten voorgelezen en gepreekt die gewoon fout en hypocriet zijn, omdat ze haaks staan op het harde en soms meedogenloze dagelijkse bestaan?
Hiertegenover staat dat er in het evangelie ook genoeg teksten te vinden zijn die zeggen dat er in het leven wél moet gewerkt worden: zaaiers, maaiers en vissers arbeiden wel voor hun brood, een huisvrouw trommelt al haar vriendinnen op om het verloren geldstuk terug te vinden, de dienaar die zijn talent in de grond stopte wordt een slechte en laffe dienaar genoemd.
In deze teksten wordt wel rekening gehouden met de economische noden van het bestaan. Kiezen tussen God en de mammon betekent niet dat we geen geld meer mogen verdienen om voor onszelf en onze gezinnen het leven mogelijk te maken. Geld is moreel niet slecht, ook niet in het evangelie. In de parabel van de onrechtvaardige rentmeester zegt Jezus zelfs dat men zich met behulp van de valse mammon vrienden moet maken om in de eeuwige tenten te worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is (Luc. 16,9).
Geld is in deze wereld onmisbaar, maar het mag geen duivel worden, want waar de mammon heerst en op de eerste plaats komt, worden velen erdoor bezeten en getiranniseerd. Zij worden er slaaf van. De vrijheid die zij ermee verwerven is vaak een valse vrijheid, omdat zij enkel aan zichzelf denken en de armen in de kou laten staan. Geld moet goed gebruikt worden. Het koninkrijk en zijn gerechtigheid, oog hebben voor de zwakke, zich inzetten voor vrede en barmhartigheid zijn nog altijd veel belangrijker dan geld. Als we dit beseffen, als we ons geld gebruiken om meer gerechtigheid te brengen, als we in alles eerst het koninkrijk van God zoeken, zullen steeds meer mensen ervaren dat ‘al die andere dingen er inderdaad zomaar bij gegeven worden’.
Vertrouwen op God wil zeggen dat we in Gods hand zijn en op hem mogen hopen, maar niet dat we in een luilekkerland leven, waar God alles in onze plaats oplost, waar de oplossingen voor onze problemen en de gebraden kippen zomaar uit de lucht vallen. Godsvertrouwen betekent niet dat God alles in onze plaats oplost. Het mag geen alibi worden om onze eigen verantwoordelijkheid in deze wereld niet op te nemen. Wie gelooft leeft in de ruimte van God, de komende, maar zet zich ook zelf in om de wil van God te volbrengen, door te handelen en hard te werken aan voedsel en kleding voor zichzelf en voor de armen. Ook Paulus spoorde zijn christenen aan om hun brood te verdienen door regelmatig te werken en ook zelf werkte hij voor de kost (1 Tess. 4,11).
Het moet ondertussen duidelijk geworden zijn dat in de evangelieteksten die hier besproken worden geen bioloog of geen bloemist aan het woord is. We hebben hier te doen met overdrijvende en poëtische beeldspraak, die niet beantwoordt aan de nuchtere objectieve werkelijkheid. Deze beelden weerspiegelen een eerste en spontane esthetische emotie bij het bekijken van de natuur, in dit geval van de vogels in de lucht en de lelies op het veld. De natuur wordt hier als het ware bekeken met onschuldige kinderogen. Zij is lief en zacht, mooi, zuiver en probleemloos. We mogen deze teksten echter niet meer laten zeggen dan zij kunnen en willen zeggen. Zij zijn geen realistische weergave van wat zich in de natuur werkelijk afspeelt. Het is geen beschrijving van een zorgeloze werkelijkheid, maar een ethische uitnodiging om in te zien dat er meer is om voor te leven dan alleen maar geld verdienen, dat er meer is om voor te leven dan alleen maar voedsel, luxe en mooie kleren, dat er meer is om voor te leven dan alleen maar probleemloos oud en liefst heel oud te worden. Met deze evangelieteksten wordt ons geen paradijselijk leven aangepraat, waarin landbouwers en kleermakers overbodig zijn en waarin het vertrouwen op God elke arbeid vervangt. Neen, de vogels en de lelies moeten ons doen nadenken over de vraag wie de werkelijke heerser is over ons bestaan.
Laten we Gods wil heersen over ons leven of dienen we liever een andere heer, namelijk de mammon? De mammon schenkt ons bestaanszekerheid, zo lijkt het, maar ook uiteindelijk? Geld laat ons toe zelf goed te leven, maar zijn we geen dikke egoïsten als we het geld niet ook gebruiken om de vele armen om ons heen een goed leven te bezorgen? Zijn de schatten die de mammon ons schenkt van blijvende aard? Wie is uiteindelijk de heer die we willen dienen? Hoe kunnen we schatten verzamelen die blijvend zijn, die niet door roest of mot worden weggevreten en die niet door dieven gestolen kunnen worden? Aan wiens rijk willen we uiteindelijk meebouwen? Wie staat bij ons op de eerste plaats: God of de geldduivel? Dat zijn de echte vragen die achter deze ‘lieftallige’ teksten schuil gaan.
Preekvoorbeeld
Laatst kwam ik tijdens een fietstochtje een bord tegen met de tekst:
‘De natuur kent het grote geheim en glimlacht’.
De rietpluimen in de sloot,
de bomen in het bos,
de vogels in de lucht,
de bloemen in het veld,
ze kennen het geheim.
Ze zijn namelijk made in heaven
en kunnen glimlachen,
omdat ze zonder dat ze er erg in hebben
voor honderd procent met Gods genade meewerken.
Want gewerkt wordt er zeker in de natuur.
De vogels; altijd druk:
nesten bouwen, eieren leggen,
fourageren, jongen voeren,
naar het zuiden vliegen en dan helemaal weer terug.
En, voordat er bloemen in het veld bloeien,
is het zaad ontkiemt, heeft wortels gekregen,
daarna opgeschoten en tot volle wasdom gekomen,
om weer zaad te kunnen vormen.
Maar de natuur fronst haar voorhoofd niet,
maakt zich niet al bij voorbaat zorgen,
zij leeft als het ware bij de dag.
Een boom laat al zijn eikels of kastanjes vallen,
hij houdt niets achter,
pot niets op voor de dag van morgen
en in de fruitboom hangt in de takkengeen ‘appeltje voor de dorst’
bij wijze van reservevoorraad.
Als we Jezus horen vertellen
over het voorbeeld dat de vogels ons stellen
of de leliën in het veld,
dan doelt hij juist op dit aspect van de natuur.
Op een volkomen natuurlijke wijze
werken de vogels in de lucht en de leliën op het veld
met de genade mee.
Ze beantwoorden daarmee volkomen aan het doel
dat God met hen voor ogen heeft.
In de eerste lezing uit de profeet Jesaja gaat het niet
over hoe God zich tot de vogels of bloemen verhoudt
en voor hen zorgt,
maar over de relatie die God met mensen heeft.
De tekst laat geen ruimte voor twijfel,
het staat er kort en krachtig:
God houdt van ons en laat ons nooit ofte nimmer in de steek.
Kan de menselijke liefde misschien tekort schieten,
Gods liefde is onvoorwaardelijk en houdt onherroepelijk stand.
Maar geloven wij dat ook?
Geloven wij dat we
voor de volle honderd procent op Gods liefde kunnen bouwen?
Om met de woorden van de psalm van deze dag
te kunnen beamen:
‘Hij alleen is mijn rots, mijn redding,
mijn burcht, ik wankel niet,
van hem komt wat ik hoop?’
Jezus’ pleidooi om je geen zorgen te maken
over wat je aan moet, of wat je zult eten
is geen naïef geloof, dat als je maar op God vertrouwt
de gebraden duiven je zo de mond in zullen vliegen.
Of dat flierefluiten het hoogste goed is.
Nee, het is een pleidooi om
datgene wat echt belangrijk is
op de eerste plaatst in je leven te zetten.
Dat is wat Jezus betreft
het koninkrijk van God zoeken
en zijn gerechtigheid.
Daar zou al ons doen en laten,
ons werken, in dienst van moeten staan.
Net als de vogels in de lucht
en de bloemen in het veld,
zouden mensen voor de volle honderd procent
met Gods genade mee moeten werken.
Je kan geen twee heren tegelijk dienen.
Gods liefde kan niet beantwoord worden
als je hart door iets anders in beslag wordt genomen.
Gods genade kan je of tegenwerken
of je kan eraan meewerken.
Een tussenvorm bestaat niet.
God of de mammon.
Het is of het een of het ander.
Mensen werken of hebben recht op een uitkering
maar hoe dan ook, ze hebben de beschikking over geld.
En dat geld is allereerst bedoeld om verantwoordelijk te worden ingezet
voor degene die van jou afhankelijk is.
Om er voedsel, kleding en huisvesting van te betalen,
kosten voor gezondheidszorg en onderwijs.
En als er dan nog over is?
Een klein of groter bedrag?
Wat doe jij dan met die overvloed,
die je zomaar ten deel is gevallen?
Het antwoord op deze vraag bepaalt
of je met Gods genade meewerkt of niet.
Of je Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid
helpt groeien of in de kiem smoort.
Als je jouw overvloed gaat verzamelen en oppotten
gaat dat namelijk altijd ten koste
van hen die afhankelijk zijn van de voorzienigheid.
Gods voorzienigheid heeft mensenhanden nodig
gevuld met klinkende munt.
Gods voorzienigheid wordt zichtbaar
als onze overvloed gedeeld wordt
net als de kastanjeboom jaar na jaar
al zijn kastanjes geeft.
De natuur kent zijn geheim en glimlacht,
werkt met Gods genade mee,
verzamelt niet en pot niet op.
En wij? Volgen we dit voorbeeld?
Gods liefde voor ons is onherroepelijk,
Hij heeft onze namen geschreven in de palm van zijn hand.
Gods liefde kunnen we dus nooit verliezen.
De schat verworven in de hemel,
is dus een schat die op aarde gedeeld is.
Waarom doen we dat niet onbekommerder
of vaker of spontaner?
Meewerken aan Gods voorzienigheid
is meewerken met zijn genade.
Wat hebben wij eigenlijk te verliezen?
inleiding dr. Sylvester Lamberigts
preekvoorbeeld drs. Ellie Keller-Hoonhout