- Versie
- Downloaden 96
- Bestandsgrootte 173.18 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 december 2021
- Laatst geüpdatet 7 december 2021
20 februari 2022
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 26,2.7-9.12-13.22-23; Ps. 103; 1 Kor. 15,45-49;Luc. 6,27-38 (C-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: 1 Samuël 26,1-25
Samuël, geliefd bij zijn Heer,
profeet van de Heer, stelde het koningschap in
en zalfde leiders van zijn volk.
Hij sprak recht over de gemeenschap volgens de Tora van de Heer,
en de Heer keek welwillend naar Jakob.
Door zijn geloofwaardigheid bleek hij een waar profeet te zijn,
door zijn profetieën werd hij als een waarachtig ziener erkend.
(Sir. 46,13-15)
De Profetenlezing (1 Sam. 26) is een te mooi verhaal om het niet in zijn geheel voor te lezen. Saul, de eerste koning van Israël, verliest al snel de gunst van JHWH (1 Sam. 15) en daarom wordt David door de profeet/ziener Samuël tot koning gezalfd (1 Sam. 16). Om de kwade geest van Saul te verdrijven komt de mooi lier spelende David in dienst van Saul (1 Sam. 16,14 23). Wanneer David Goliat verslaat, zingen de vrouwen ‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden’. Hierover maakt Saul zich woedend en hij wordt bang dat de zingende vrouwen het koningschap aan David zullen geven. Koning Saul begint David te wantrouwen en ‘maakt aan zijn hovelingen en zijn zoon Jonatan bekend dat hij Davids dood wenst’ (1 Sam. 17,1-19,24).
Jonatan, de kroonprins, sluit een vriendschapsverbond met David en neemt het voor zijn vriend David op tegen zijn vader koning Saul: ‘Jonatan sloot een verbond met het huis van David met de woorden: Moge JHWH je daaraan houden. Vervolgens liet hij David dit bekrachtigen met een eed op hun vriendschap, want hij had David lief als zijn eigen leven’ (1 Sam. 20,1–21,1).
Tegen deze achtergrond klinkt onze perikoop. Saul is met zijn manschappen in de woestijn op zoek naar David en David is op zoek naar Saul (26,1-4). Wanneer David met zijn gezellen Saul en zijn legeraanvoerder Abner ontdekt hebben, gaat David met Abisai het kamp in waar Saul ligt te slapen met zijn speer naast zijn hoofd in de grond. Abisai zegt tegen David: ‘Vandaag heeft God je vijand aan je uitgeleverd. Laat mij hem met zijn eigen speer aan de grond nagelen. Eén gerichte stoot en het is met hem gedaan’. Maar David wil hier niet van horen: ‘Niemand heft ongestraft zijn hand op tegen de gezalfde van JHWH’. David blijft in koning Saul ‘de messias van JHWH’ zien. Hij laat het aan Hem over hoe en wanneer Hij Saul zal treffen, maar: ‘JHWH verhoede dat ik mijn hand ophef tegen zijn gezalfde’ (26,5-11). David en Abisai verlaten ongemerkt het kamp, terwijl zij de speer en waterkruik van Saul meenemen. Iedereen slaapt dankzij JHWH (26,12).
Aan de overkant van de ravijn tegenover het kamp roept David Abner wakker en verwijt hem dat hij zijn heer Saul niet goed heeft bewaakt: Hij toont hem de speer en de waterkruik. Saul is ook wakker geworden en herkent David aan zijn stem: ‘Is dat jouw stem die ik daar hoor, David, mijn zoon?’ Er ontwikkelt zich een dialoog tussen David en Saul. David erkent Saul als zijn heer en koning en vraagt hem, waarom hij David naar het leven staat. Wanneer JHWH dit hem ingeeft, laat Saul JHWH dan met een geurig offer vermurwen. Maar als Saul door mensen is opgestookt, moge JHWH dan deze mensen vervloeken. Saul bekent ‘David, mijn zoon’, dat hij verkeerd heeft gedaan. Hij wil hem niet langer kwaad doen, omdat David zijn leven heeft gespaard. David houdt koning Saul een spiegel voor: ‘Wie rechtvaardig en trouw is, wordt door JHWH beloond; ik heb vandaag mijn hand niet tegen de gezalfde van JHWH willen opheffen, ofschoon hij u aan mij had uitgeleverd. Zoals ik vandaag uw leven gespaard heb, zo zal JHWH mijn leven sparen; Hij zal me redden uit alle nood.’ Hierop antwoordt Saul ‘Gezegend ben je, David, mijn zoon. Ik weet dat je het kunt.’
Met deze zegen vervolgt David zijn weg en keert Saul terug naar zijn woonplaats (26,13-25).
David blijft in zijn vijand Saul zijn heer en koning zien, de gezalfde van JHWH, die David ‘mijn zoon’ blijft noemen. Uit liefde voor deze vijand/messias, doodt hij Saul niet!
Epistellezing: 1 Korintiërs 15,45-49
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Evangelielezing: Lucas 6,27-38
Na de roeping van de twaalf (apostelen; 6,17vv), houdt Jezus een leerhuis in de vlakte (6,20-49). Hij spreekt vier zegeningen uit tot de verarmden en vier wee-klachten tot de verrijkten (6,20-26). Dan begint onze perikoop (6,27v).
Jezus komt in zijn leergesprek meteen tot de kern van de zaak (de Tora): ‘Heb je naaste lief als je zelf. Ik ben JHWH. Heb de vreemdelingen lief als je zelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben JHWH, jullie God!’ (Lev. 19,18.34). Jezus breidt dit uit tot ‘Heb je vijanden lief’. Het Griekse woord agapan betekent behalve liefhebben ook de ander recht doen, liefdevol behandelen. In de ander – ook in je tegenstander – de mens blijven zien die hij is. De liefde tot de naaste sluit niemand uit, maar iedereen in die op je weg komt (Spr. 25,21).
Wat deze liefde concreet betekent vat Jezus samen in de gulden regel: ‘Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen’. Vergelijk ‘wat jou onaangenaam is, doe dat ook niet aan je naaste’ (Hillel).
Dit is het minimum van wat gevraagd wordt, maar Jezus vraagt van zijn volgelingen een maximum: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is’ (vgl. Lev. 19,2). De leerlingen van Jezus kunnen barmhartig zijn, omdat hun Vader barmhartig is. Bij Hem ligt het initiatief. Hij, de Allerhoogste, is barmhartig en goed, ook voor wie ondankbaar en kwaadwillig is. Wie de barmhartige Vader zo navolgt zal kind van de Allerhoogste zijn.
Hoe deze barmhartigheid er concreet uitziet geeft Jezus ook aan: heb je vijand lief, doe goed, zegen, bid, reageer ontwapenend, geef, leen uit zonder iets terug te verwachten. Het gaat om in vrijheid creatief om te gaan met je ‘tegenstander’ (6,27-35). En verder: niet (ver)oordelen, vergeven en geven zonder maat (6,37v).
Er zijn dingen die geen maat hebben: de hoek van het veld die niet afgemaaid mag worden ten behoeve van de armen, de eerste vruchten, de offers die gebracht worden tijdens de pelgrimsfeesten, daden van barmhartigheid (gerechtigheid) en de studie van de Tora, want die maakt al het andere mogelijk (Misna Peah 1,1).
De maatstaf die de leerlingen voor anderen gebruiken, zal ook voor hen gebruikt worden. Wanneer de barmhartige Vader de maatstaf zal zijn, zal de barmhartigheid van de leerlingen ook onbegrensd zijn (vgl. Ps. 103).
Wat Jezus in dit leerhuis ter sprake brengt, leeft Hij zelf voor en vertelt het ook in gelijkenissen: de barmhartige Samaritaan (Luc. 10,25-37), de barmhartige Vader (Luc. 15,11-32), vgl. Jona.
Hillel zei: Maak deel uit van de leerlingen van Aäron
door van vrede te houden en op vrede uit te zijn,
door van mensen te houden
en hen dicht bij de Tora te brengen.
(Abot 1,12)
Broeders, laten wij allemaal voor ogen houden,
dat de Heer zegt:
Heb je vijanden lief en wees goed voor wie je haten,
want onze Heer Jezus Christus,
wiens voetstappen wij volgen,
heeft zijn verrader vriend genoemd
en zich vrijwillig aangeboden aan wie Hem kruisigden.
Onze vrienden zijn dus al die mensen
die ons ten onrechte
kwelling en verdrukking, smaad en onrecht,
pijn en folteringen, het martelaarschap en de dood aandoen.
Hen moeten wij vurig liefhebben,
want door wat zij ons aandoen,
bezitten wij eeuwig leven.
(Franciscus, Regel van de minderbroeders, voorlopige redactie, 22,1-4)
Literatuur
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn, 196-197
C. ter Linden, Nieuwe bijbelse miniaturen, Amsterdam/Antwerpen 2020, 200-206
J. Smit, Het verhaal van Lucas, Zoetermeer 2009
W. van der Spek, 1 Samuël, Een koningschapsboek, Zoetermeer 1996
H. Welzen, Lucas, ’s-Hertogenbosch/Leuven 2011
Preekvoorbeeld
Behandel anderen zoals je zelf wilt dat ze jullie behandelen,
heb je vijanden lief,
doe goed,
en leen geld aan anderen zonder iets terug te verwachten…
wees barmhartig, zoals jullie Vader barmhartig is.
Belachelijk, idioot, onhoudbaar. Geen politieke partij die dit in zijn programma zet.
Integendeel! Meestal is de moderne boodschap ‘Ik eerst’. Leerden kinderen vroeger lezen met woordjes als ‘roos, boom, vis’, tegenwoordig leren ze de eerste dag de ‘i’, de tweede dag de ‘k’ en dan kennen ze het belangrijke woordje ‘ik’.
Ik.
Wij ‘ikken’ zijn Nederland en anderen moeten van ons afblijven. Anderen hebben andere haren, andere ogen, andere geur, andere taal. Anderen zijn eng. Anderen zijn vast een vijand. Wij mensen zijn net als dieren, wij vluchten voor of vechten tegen ‘de ander’. Tegelijkertijd weten we dat er geen keus is. Het is ‘samen leven’ of ‘geen leven’. Samen op één wereld, samen in één dorp of stad, school of gezin. Alleen sámen gaat leven verder. Alleen loopt dood. Maar ik en de ander, samen, hoe doe je dat?
Dan zegt Jezus: Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen. Dat is het spreekwoord ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ maximaal opgerekt en omgekeerd. Niet slechts jezelf inhouden omwille van de ander, maar ruimhartig open staan voor de ander. Niet de ander als potentiële bedreiging behandelen, maar een ander open tegemoet treden. Geen ‘voor wat, hoort wat’, maar lenen zonder iets terug te verwachten. Barmhartig, ruim, respectvol, omdat je weet – zegt Jezus – dat jullie eigen bestaan rust op je barmhartige Vader.
De vraag is: Is de grond van mijn leven ‘ik’, of liggen mijn oorsprong en doel buiten mij in die Barmhartige, die alle mensen zijn kinderen noemt? Ben ik alleen op de wereld, of zijn we kinderen van één Vader? Is het ‘ik’ of ‘wij mensenkinderen samen’?
Willen wij een samenleving hebben, dan zullen we ons moeten richten naar díe leven-gevende barmhartige kracht. Dat is minder wereldvreemd dan angstige mensen ons willen laten geloven. Die richtlijn ‘Heb uw vijanden lief’ is niet voor softies, wel voor creatieve, moedige mensen. ‘Heb je vijanden lief, betekent niet de verschillen van inzicht of belang wegmoffelen, machtsverschillen of dreiging ontkennen. Het betekent ook niet je vijanden knuffelen of je er willoos aan uitleveren. Het betekent wel, dat jijzelf als kind van God ook de ander als kind van God erkent. Daarom zul je hem in alle verschillen recht doen, respectvol behandelen, wegen zoeken om conflicten tot rust te brengen zonder onomkeerbaar bloed vergieten. Je zult realistisch zijn, maar wel hoopvol. Zelfbewust en ook bewust van de ander en diens familie, geliefden, land en volk. Als het dan niet altijd vreedzaam gaat, zal het jezelf pijn doen, als een verdrietig falen. Je zult alles in het werk stellen voor vrede, liefhebben vanuit Gods liefde.
Een prachtig voorbeeld is het verhaal van Saul en David. Saul, door de profeet Samuël tot koning gezalfd, messias, is het spoor bijster. Wanen verstoren zijn geest, hij weet zich door God verlaten en voelt zich bedreigd door zijn succesvolle legeraanvoerder, de harpspeler David. Niet zonder grond: David is door Samuël gezalfd als Gods toekomstige koning.
Twee messiassen. De één verbitterd en verduisterd op jacht, de ander als een soort bendeleider zich verschuilend in het woeste berggebied. Dan krijgt David – nota bene omdat jhwh ze in een diepe slaap gedompeld heeft – de kans om in één keer met zijn vijand af te rekenen. Als dit niet een door god gegeven kans is! Maar David weet beter. Hij blijkt een echte messias/gezalfde. Hij doodt Saul niet maar leert hem een les. David, zelf gezalfde, erkent in deze dwalende geest toch nog steeds Gods gezalfde en belijdt dat, zoals hijzelf Saul gespaard heeft, God ook hem zal sparen! Barmhartig, zoals God barmhartig is.
Is dit nou dom en naïef van David? Vanuit moderne inlichtingendiensten gezien misschien wel. Die sturen een drone en vuren een raket af, want de eerste klap is een daalder waard. Maar David is niet naïef: Hij kent zijn tegenstander en weet dat die in herhaling zal vallen, dus hij trekt zich terug op Filistijns gebied, maar David voorkomt wel een burgeroorlog door respect te tonen voor Saul en zijn familie. Zo legt hij de basis voor zijn koningschap, dat niet zonder slag of stoot zal komen, maar wel visionair genoemd wordt ‘het vrederijk van koning David’.
De andere wang, de uitgestrekte hand, geweldloos verzet, dat is niet voor domme of naïeve mensen. Daar is moed voor nodig, creatief en strategisch inzicht, ómdenken, alleen zo kunnen er kleine stappen gezet worden naar de toekomst die God met ons voor heeft. Basis daarvan is God, die Jezus ‘Vader’ noemt. Beslissende stappen zijn gezet door Messias Jezus, Davidszoon, die zijn vrienden en vijanden lief had tot het einde. En hij leeft.
En dan wij: Durven wij in zijn voetstappen te treden: kleine stappen te zetten van liefde, barmhartigheid, vergeving, ruimdenkendheid, gastvrijheid aan vreemden, op onze levensweg, in onze groep? Of komen we niet verder dan het ‘ik’ uit de eerste leesles, zien we niet dat dit een doodlopende weg is en schreeuwen we mee in het grote ‘ik-koor’ dat Nederland soms lijkt te zijn? Realisme gegrond in Gods barmhartigheid en trouw wijst een andere weg.
Voorbeelden zijn er de eeuwen lang geweest, van Franciscus tot Florence Nightingale, van Gandhi tot King en vul zelf maar aan…
Behandel anderen zoals je zelf behandeld wil worden, heb je vijanden lief, wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is, een messiaanse weg naar samen leven.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen