- Versie
- Downloaden 31
- Bestandsgrootte 297.78 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
20 februari 2011
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: Lev. 19,1-12.17-18; Ps. 103; 1 Kor. 3,16-23; Mat. 5,38-48 (A-jaar)
Inleiding
Leviticus 19,1-2.17-18
In het boek Leviticus speelt het begrip ‘heiligheid’ een belangrijke rol. Heiligheid duidt het diepste zelf van God aan. JHWH, de God van Israël, is heilig. Omdat JHWH heilig is, moet ook zijn volk heilig zijn: ‘Wees heilig, want ik, JHWH, jullie God, ben heilig.’ Van gelovigen wordt gevraagd dat zij in alles vanuit God zouden leven. In hun levenswandel mag er niets zijn waarin zij niet op God gelijken. Gods heiligheid moet in het ‘heilige’ leven van de gelovigen zichtbaar worden. Concreet heeft heilig leven alles te maken met het eerbiedigen van vader en moeder, het in acht nemen van de sabbat, zich niet inlaten met afgoden en godenbeelden, offeren op een wijze die God behaagt, bij het binnenhalen van de oogst iets overlaten voor de arme en de vreemdeling, niet stelen, niet liegen en bedriegen, geen valse eed afleggen, de naaste niet tekort doen, goed zijn voor gehandicapten, onpartijdig rechtspreken, geen laster rondstrooien.
De verzen 17 en 18 handelen uitdrukkelijk over de naastenliefde. Wie uit God leeft is niet haatdragend. Als hij iemand iets te verwijten heeft zal hij hem ter verantwoording roepen, maar geen schuld op zich laden door zich te wreken of wrok te blijven koesteren. Heilig leven, leven vanuit God, betekent dat men de naaste liefheeft als zichzelf. Dat gaat zeer ver, want iedereen houdt van zichzelf. Diezelfde liefde moeten we ook voor onze naaste opbrengen. Deze regels voor het dagelijks leven van de gelovige Israëliet worden dertien keer afgesloten met de formule ‘Ik ben JHWH’ of ‘Ik ben JHWH, jullie God.’ Het motief om zo te leven is dus JHWH. Het lijkt alsof God zelf zijn naam onder deze woorden zet, om ze aldus te bevestigen en kracht bij te zetten.
Leviticus 19 staat merkwaardig dicht bij de Bergrede van Jezus. Matteüs heeft hier zeker een inspiratiebron gevonden om zijn radicalisering van de oudtestamentische verboden uit te werken.
Matteüs 5,28-48
In de Bergrede behoren deze verzen tot de sectie 5,17–7,12, die in haar geheel een bezinning is op Wet en Profeten. Voor Matteüs is dit een belangrijk thema, aangezien hijzelf en zijn joods-christelijke gemeente zich afvragen hoe de leer van Jezus zich verhoudt tot het Woord van God in Wet en Profeten. Jezus antwoordt dat hij gekomen is om Wet en Profeten te vervullen door te streven naar een beleving van de Wet die verder gaat dan die van Farizeeën en schriftgeleerden. Wat dit concreet betekent, legt hij in Matteüs 5,21-48 uit aan de hand van zes voorbeelden: ‘Jullie hebben gehoord dat tot de ouden gezegd werd … maar ik zeg u.’ Lange tijd betitelde men deze sectie als ‘de antithesen’, maar beter is het te spreken van ‘radicaliseringen’, want Jezus gaat nergens in tegen de Thora. Wat hij doet is de wortels (‘radix’ betekent ‘wortel’) van de Thora blootleggen door de wettelijke voorschriften tot hun uiterste consequentie door te trekken. Hij vertrekt vanuit het noodzakelijke minimum van de Wet, maar vraagt zijn leerlingen om verder te gaan. Het christendom is mateloos. Het gaat hier over dingen die men niet kan opleggen of eisen, maar waartoe men enkel kan uitnodigen.
In de schikking van de zes voorbeelden steekt een climax waarmee Jezus (Matteüs) ons stap voor stap meevoert naar de top van de wetsbeleving: ‘Wees volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is’ (5,48). Dat is wat hij bedoelde toen hij het had over een gerechtigheid die verder gaat dan die van Farizeeën en schriftgeleerden.
Het vijfde voorbeeld betreft de vergelding. ‘Oog om oog, tand om tand’ was in de oudtestamentische tijd reeds een geweldige vooruitgang. Het was een rem op de tomeloze en willekeurige wraakneming, die niet denkt in termen van evenredige compensatie, maar die bijvoorbeeld een slag in het gezicht met moord beantwoordt. Jezus verwerpt die rechtsregel niet, maar nodigt zijn leerlingen uit onrecht niet met onrecht te beantwoorden. Misschien klinkt dit utopisch, maar het kan werkelijkheid worden als ‘beide’ ruziemakers willen ingaan op Jezus’ uitnodiging. In ieder geval zal degene die niet terugslaat de andere aan het denken zetten en zo hopelijk tot betere gevoelens brengen.
Vanzelfsprekend mag je deze woorden van Jezus niet uit hun context halen, anders kun je ze laten zeggen wat je wilt en worden ze op den duur ridicuul. Als je kind gepest wordt moet je niet zeggen dat het ook de andere wang aan moet bieden, maar moet je het weerbaarheid leren. Dieven en oplichters mogen gerechtelijk vervolgd worden. Christenen moeten strijden tegen het onrecht. Je mag deze evangelieteksten dus niet zonder meer letterlijk nemen en hanteren als recepten voor het dagelijks leven. Je moet de verschillende interpretatieniveaus op een gezonde wijze gescheiden houden.
De zesde radicalisering, over de liefde tot de vijand, gaat het verst. Jezus verzet zich hier tegen een mentaliteit die in brede kringen verspreid was: alleen je naaste (namelijk je eigen volksgenoten, later uitgebreid tot de vreemdeling die bij je woont) liefhebben en je vijand haten. ‘Je vijand haten’ staat niet letterlijk in de Thora, maar weerspiegelt de feitelijke praktijk en de spontane gedraging van de meeste mensen. Jezus zegt: ‘Heb ook je vijanden lief.’ Hij voegt eraan toe: ‘Alleen dan zijn jullie kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan en hij laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Dit betekent niet dat het God niet kan schelen of je goed of slecht bent, maar wel dat ook slechte mensen zijn kinderen zijn, die hij zijn liefde schenkt en wat levensnoodzakelijk is. Je wordt uitgenodigd om ook je vijanden lief te hebben omdat God zelf je vijanden bemint. Dat is het eerste en voornaamste motief. Wie echt kind van God is moet liefhebben, want God is liefde. Dat is zijn wijze van bestaan. Ook je vijanden zijn kinderen van God en God bemint hen evenzeer als hij jou bemint. ‘Heb je vijanden lief!’ Misschien is dit wel het enige woord van Jezus dat hem absoluut eigen is.
Een tweede motief ligt in het feit dat je als kind van God en als volgeling van Jezus meer moet doen dan wat past of gewoon is. De christelijke gerechtigheid zou die van heidenen en tollenaars ver moeten overtreffen. Christenen proberen volmaakt te zijn zoals hun hemelse Vader volmaakt is. Zij doen hun best om in alle omstandigheden vanuit God te leven. Nogmaals: Jezus is niet tegen de Wet, maar de gerechtigheid waartoe hij ons oproept is veel radicaler, veel verregaander en veel creatiever, omdat zij in alle omstandigheden rechtstreeks en onmiddellijk voortkomt uit de onverdeelde goedheid van de levende God zelf.
Preekvoorbeeld
De Bijbelverhalen van vandaag gaan over hoe we omgaan met onze tegenstanders, met mensen, die ons onrecht of pijn hebben gedaan. Nu is de eerste vraag: hebben wij tegenstanders, is er een vijand?
Wellicht denkt u: ‘Nou nee, er is wel eens wat, maar vijanden…? Die zijn elders: in het Midden-Oosten, in Afrika, in sommige moeilijke buurten, maar bij ons valt dat wel mee’.
Een verhaal uit mijn jeugd: Het had bij ons thuis stevig geknetterd tussen mijn vader en moeder, het ging van ‘jij altijd en jij’ en de voordeur was met knal was dicht geslagen. Even later liep ik met mijn vader naar de kerk. Hij zei: ‘Nou jongen, nu denk je misschien, dat papa en mama ruzie hadden, maar dat is niet zo hoor. We hadden alleen een meningsverschil...’
Ik vermoed, dat dit verhaal herkenbaar is. We hebben een hekel aan conflicten, we schamen ons ervoor, beschouwen het als vuile was, die eigenlijk niet bij ons levensverhaal hoort. Sommigen hebben er zo’n hekel aan, dat ze pijn toedekken met: ‘Het valt allemaal wel mee.’
Het is de vraag of het allemaal meevalt. Hoevelen van ons leven niet met een hardnekkig conflict in de familie of in de werksfeer? Soms liggen de moeilijkheden open op tafel, vaker nog woekert een conflict onuitgesproken door. Er is geen ruzie met woorden of met de vuist, maar je voelt het aan de blik van de ander, van jezelf. Ogen ontwijken elkaar. Je groet ongemakkelijk of niet. In het lied ‘Licht dat ons aanstoot’ staat de regel ‘dat we niet uit elkaars genade vallen.’ We zingen het omdat het ook bij ons voorkomt ‘dat we uit elkaars genade vallen.’ De Vader in de hemel laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, hij laat de zon opgaan over goeden en slechten. Wij zouden als gelovigen zo goed, zo heilig als God moeten zijn, maar zijn we dat ook?
Hoe ga je met je tegenstanders om?
Misschien zeg je: Ik laat niet met me sollen, ik ben wel goed maar niet gek. Je verdedigt je recht en je eer. Soms koste wat kost. Niet een oog voor een oog, niet een tand voor een tand – dat recht van vergelding was bedoeld om eindeloze vetes in te dammen – maar soms wil je de ander het gedane onrecht dubbel en dwars betaald zetten.
Misschien denk je: laat ik maar de minste zijn. Die ander is nu eenmaal zo. De tijd zal wel genezen. Van deze manier denken nogal wat mensen, dat dit de weg van Jezus is. Misschien is deze weg zo slecht nog niet. Tijd kan een hoop goed, net zoals ‘eerst even tot tien tellen’.
Toch wijst Jezus in het evangelie van Matteüs op een andere weg. Op deze weg wordt het conflict niet ontweken. Op die weg treed je de tegenstander tegemoet met een gebaar dat kwetsbaar is en verrassend tegelijk. Wanneer de ander je op de wang slaat, dan hoef je je niet als een mak schaap te laten toetakelen. Nee, je loopt naar je tegenstander en zegt zoiets als: hier is mijn andere wang. Als jij zo nodig wilt meppen, dan moet je dat doen. Het is een gebaar van vertrouwen, bijna van trots. Je neemt jezelf in je kwetsbaarheid serieus en je laat ook de ander voelen wat hij doet.
Als iemand jou helemaal wil uitkleden, zó op zijn recht gaat staan dat er niets van je overblijft, hoef je dat niet lijdzaam over heen te laten gaan. Je kunt opstaan en de ander laten weten: Je hebt me vernederd, wat wil je nog meer van me hebben?
Hoe kun je nu die radicale en kwetsbare weg van het evangelie naar onze tijd vertalen? De weg die Jezus wijst is geen kant-en-klaar recept. Zo en dan ontmoet je mensen die deze weg kunnen gaan en je aansteken met het vuur van de vrede en de liefde. Zoals die Chinese student in 1989 op het plein van de Hemelse Vrede in Peking. Hij kwam op voor vrijheid en openheid. Hij liep de tanks die hem de mond wilden snoeren met een eenvoudig tasje tegemoet: Als je wilt, rijdt maar door, maar wel over mijn lijk. Je zag tanks aarzelen, draaien met hun wielen, zenuwachtig worden en uiteindelijk afdruipen. Wat mooi dat er zo nu en dan mensen zijn met groot geloof en vertrouwen. Zij zijn als de Vader in de hemel, die de zon laat schijnen over goeden en slechten.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Hans Schoorlemmer, preekvoorbeeld