- Versie
- Downloaden 61
- Bestandsgrootte 380.31 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
14 februari 2010
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 17,5-8; Ps. 1; 1 Kor. 15,12.16-20; Luc. 6,17.20-26 (C-jaar)
Inleiding
Jeremia 17,5-8
Binnen het eerste deel van Jeremia, dat voornamelijk bestaat uit profetieën tegen Israël, Juda en Jeruzalem, vormen de verzen 5-8 uit hoofdstuk 17 een groep wijsheidsspreuken waarin een man die op mensen vertrouwt wordt vervloekt en een man die op JHWH vertrouwt wordt gezegend. Hierbij maakt deze spreukengroep gebruik van een zegen-en-vloek-schema dat in het Oude Nabije Oosten een verbondssluiting begeleidt. Aangezien wijsheidsspreuken tijdloos zijn, kan deze tekst van algemeen vertrouwen op een ieder van toepassing zijn, inclusief de profeet Jeremia zelf.
De in vers 5 op mensen vertrouwende man wordt vervloekt en in vers 6 vergeleken met een kale struik in de steppe. Gewoonlijk wordt deze ‘kale struik’ vereenzelvigd met een jeneverbessoort, zoals de Stekelige jeneverbes, een boom die slechts naalden en schubben heeft en geen bladeren. Het Hebreeuwse woord ‘steppe’ of ‘dor land’ (arābāh) wordt over het algemeen gebruikt voor de hete kloof van Jordaan en Dode Zee. In dit gebied, en met name ten zuiden van de Dode Zee, laten hoge temperaturen en zeer geringe neerslag weinig spontane groei toe, waardoor de streek dunbevolkt is. Personen zo gezien, die enkel op andere mensen vertrouwen, menselijke zwakheden tot hun kracht maken en hun hart afkeren van God, zijn te vergelijken met die jeneverbessoort in dat dorre land. Zoals de jeneverbes moet overleven in een vijandig, droog, heet en dor gebied, zo moet die mens zonder God als levende bron, alleen en in eenzaamheid het lot van de ‘jeneverbes’ ondergaan.
De man echter die op JHWH vertrouwt wordt gezegend en in vers 8 vergeleken met een boom geplant aan het water. Zoals een loofboom geplant aan het water ook in tijden van hitte en droogte vrucht draagt, komen personen die op JHWH vertrouwen hun ‘droge’ periodes door omdat zij God hebben als bron van alle leven.
Psalm 1
Psalm 1 brengt een thema onder woorden dat niet alleen een introductie is op maar ook een samenvatting van het hele boek Psalmen. De drie strofen brengen op verschillende wijze de betrekking tussen de rechtvaardige en goddeloze ter sprake, als ook hun beider verhouding tot God.
In de verzen 1-2 wordt in bondige bewoordingen het geluk van de man, die zich in de Wet van God verdiept, geplaatst tegenover de mensen, die hun geluk elders zoeken. De psalmist wenst de rechtvaardige het geluk niet toe, maar stelt het als een feit vast, omdat hij de juiste weg gaat, de Goddelijke weg, tegen de verdrukking in. De man wordt op grond van zijn daden gelukkig geprezen.
In de verzen 3-4 wordt met het beeld van de boom en het kaf de rechtvaardige opnieuw tegenover de goddelozen geplaatst. De vergelijking van een gelovige met een groene en vruchtdragende boom is een bijbels beeld voor een rechtvaardige die een vruchtdragend leven leidt. Het al dan niet vrucht dragen van een boom hangt gedeeltelijk samen met de plaats waar hij staat. Zoals de rechtvaardige zijn plaats weet bij de Wet van God, zo is deze boom ge- of verplant bij water. Wat Gods woord voor de gelovige is, is water voor de boom. De goddelozen daarentegen worden gelijkgesteld met het vruchtloze kaf, dat door het wannen van de dorsvloer wegstuift. Dit beeld van het vruchtloze kaf is een van de beelden voor de vijanden van de Israëlieten.
In de verzen 5-6 wordt uit de tegenover elkaar geplaatste beelden van boom en kaf de conclusie getrokken: de goddelozen zullen zich op hun weg niet staande kunnen houden, terwijl de rechtvaardigen hun weg weten te vinden, daar zij door God gekend zijn.
Lucas 6,17.20-26
Binnen het kader van zijn openbaar optreden in Galilea (4,14–9,50) houdt Jezus in hoofdstuk 6 een toespraak tot de Twaalf, zijn leerlingen en een grote volksmenigte.
Lucas begint Jezus’ rede met vier zaligsprekingen die hij direct betrekt op zijn toehoorders.
Als eerste groep worden de armen genoemd. Volgens de evangelist voltrekt zich op dit moment hetgeen onder andere de profeet Jesaja gezegd heeft over de verbrijzelde en nederige van geest (o.a. Jes. 61,1; 66,2). In de woorden van Jezus wordt wat toen geprofeteerd werd in het hier en nu werkelijkheid. Zo gezien worden met de armen niet de sociaal zwakken van de samenleving bedoeld, maar een groep mensen die in bijzondere mate geestelijk openstaan voor God.
Zo ook de hongerenden. De oudtestamentische belofte van God dat in de heilstijd de armen niet langer zullen hongeren en dorsten (o.a. Jes. 49,10) brengt Jezus, daar met hem de heilstijd is aangebroken, tot vervulling.
De volgende groep zijn de wenenden. In het Oude Testament wenen zij die zich bijvoorbeeld alleen gelaten wanen en zich in hun verdriet wenden tot God (o.a. Ps. 137,1). Zo ook de armen uit vers 20. Zij wenden zich tot God omdat zij zich door anderen opzij gezet voelen. Van hem verwachten zij hun heil.
De laatste groep zijn zij die ter wille van de Mensenzoon gehaat en uitgestoten worden. Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op de vervolgingen die de leerlingen te wachten staan, en/of reeds aan het ondergaan zijn. Deze vervolgingen zullen niet alleen resulteren in het verbreken van het contact in de godsdienstige (joodse) gemeente, maar ook van elk sociaal contact.
Hiermee corresponderen als antithese de vier wee-roepen uit de verzen 24-26. De rijken en zij die in overvloed leven zijn mensen over wie men, in tegenstelling tot de armen en hongerenden, wel spreekt en aan wie een mentaliteit toegeschreven wordt van ‘hebben’ en ‘houden wat men heeft.’ Bij de lachers uit vers 25 wordt het lachen gezien als een uiting van een mentaliteit die zich om niets en niemand bekommert, een blijk van een in zichzelf voldaan leven. De vierde wee-roep ten slotte, heeft betrekking op die mensen die zich graag naar de mond laten praten en zich graag laten bewonderen door diegenen die hun gunst willen verwerven.
Preekvoorbeeld
De lezingen van deze zondag passen, dunkt me, niet zo goed bij de sfeer van een carnavalsweekend. Het lijkt somberheid troef. Wee u…, klinkt het viermaal achter elkaar. Als je rijk bent, als je verzadigd bent, als je lacht, als je geprezen wordt… Wee u! Het klinkt allemaal onheilspellend.
Maar zalig ben je…: als je arm bent, als je honger lijdt, als je moet huilen, als je vervolgd wordt.
Dat is nou niet direct een boodschap die overeenkomt met de uitbundige levensvreugde in het carnavalsgebeuren. Toch zijn er mijns inziens zinnige verbanden te leggen.
In de lezingen van deze zondag horen we telkens scherpe tegenstellingen. Jeremia en Psalm 1 volgen een zegen-en-vloek-schema. Gezegend de Godvrezende, gezegend de rechtvaardige…; maar waardeloos zij die op mensen vertrouwen en die God vergeten. Zij, de goeden, worden vergeleken met een boom die geplant is aan het water en die vruchten draagt, ook in dorre perioden; zo niet de slechten, die worden vergeleken met een struik in de woestijn of met kaf dat wegwaait in de wind: dat zijn de mensen die zich om God en gebod niet bekommeren.
Leef je behoorlijk, zoals God het van je vraagt, dan heeft je leven toekomst; dan draagt je leven goede vrucht. Maar leef je er maar op los, dan komt er niets van je terecht.
In het verbond van God met ons staan we voor de keuze: bij God ons heil zoeken, dan zul je ziel en zaligheid winnen; óf God en zijn gebod negeren, maar dan heeft je leven geen enkele waarde. Zegen en vloek liggen dicht bij elkaar. Maar je hebt je lot in eigen hand. Je bent zelf verantwoordelijk voor goed of kwaad.
In de apostellezing gaat het over verrijzenisgeloof óf ongeloof. De verrezen Heer is voor Paulus onze garantie voor toekomst en behoud. Als Christus niet verrezen is, dan is uw geloof waardeloos; dan zijn we nog niet verlost.
In het evangelie volgens Lucas is sprake van vier zaligsprekingen, gelukwensen, én van vier wee-klachten, onheilsdreigingen. Jezus houdt zijn toehoorders een grote tegenstelling voor. Het gaat over twee levensvisies die met elkaar in strijd zijn. De levensbeschouwing van Jezus staat haaks op de algemene opinie. Wie verlangt er nu naar om arm te zijn, behoeftig, of bedroefd, en wie wil er gehaat zijn of vervolgd worden? Spontaan zijn we liever rijk, verzadigd, vrolijk en geprezen. Blijkbaar gelden in het Rijk Gods andere normen dan in onze op onszelf gerichte maatschappij. Jezus wil ons waarschuwen voor kortzichtigheid of verblinding. Wat in onze ogen mooi en goed en waardevol is, dat kan wel eens schone schijn zijn zonder duurzaamheid. Wat in Jezus’ ogen toekomst heeft, is: Godsvertrouwen, omwille van het Godsrijk zelfbelang opzij kunnen zetten, menselijk opzicht kunnen trotseren, het durven te wagen met je geloof in hem.
Wat ons leven waarde geeft, is, aldus Lucas: barmhartigheid, dienstbaarheid, bereidheid om lijden te aanvaarden en andermans lijden te verlichten. Zijn evangelie is een heilsboodschap voor iedereen, maar niet een goedkoop recept voor succes of profijt.
Dit evangelie doet me denken aan een lied van Oosterhuis: ‘Deze wereld omgekeerd’ (GvL 428)
De wijze woorden en het groot vertoon
de goede sier van goede werken
de ijdelheden op hun pauwentroon
de luchtkastelen van de sterken
al wat hoog staat aangeschreven
zal Gods woord niet overleven
Hij wiens kracht in onze zwakheid woont
beschaamt de ogen van de sterken.
Zijn woord wil deze wereld omgekeerd:
dat lachen zullen zij die wenen,
Dat wonen zal wie hier geen woonplaats heeft
dat dorst en honger zijn verdreven…
Deze wereld omgekeerd: daartoe roepen het evangelie en de andere lezingen ons op.
Kunnen ook carnavalsvierders hier iets mee?
Dat ligt eraan hoe zij carnaval beleven. Carnaval is meer dan oppervlakkig lol maken. Carnaval is ook maatschappijkritiek, soms ook kerkkritiek. Carnaval is bespotting van de maskerade van ons dagelijks leven. Carnaval is de boel omdraaien: hooggezetenen de lachspiegel voorhouden, wat voornaam en deftig is ontdoen van onwaarachtigheid en schone schijn. Carnaval is ook verbroedering: hoog en laag zijn elkaars gelijken. Buuttereedners zijn mensen die lachen om de dwaasheid die al te vaak hoogtij viert. Een leven zonder humor is dor en droog. Het leven is te mooi om somber en ongelukkig te zijn.
Gezegend de mens die zich niet blind staart op wat slechts schijn is. Dat zeggen ons de lezingen van deze zondag. Dat is eigenlijk ook de diepere betekenis van carnaval.
Misschien is het ver gezocht om de encycliek van Paus Benedictus erbij te halen: Caritas in Veritate. Zoekt de liefde in de waarheid. Wie openstaat voor Gods liefdeboodschap, die zal waarachtig heil ontvangen en doorgeven. Het gaat uiteindelijk in het leven toch om liefde in waarachtigheid.
Max van de Wiel, inleiding
Guus Wijnhoven ofm, preekvoorbeeld