- Versie
- Downloaden 87
- Bestandsgrootte 93.24 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
3 april 2022
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jes. 43,16-21; Ps. 126; Fil. 3,8-14; Joh. 8,1-11 (C-jaar)
Inleiding
‘God schenkt nieuwe toekomst’ is het thema dat de drie lezingen van deze zondag bij elkaar houdt. Door de profeet Jesaja laat God weten een nieuwe uittocht in voorbereiding te hebben. Paulus is zo gegrepen door Christus dat hij het verleden achter zich laat en wil reiken naar wat voor hem ligt. Jezus veroordeelt de overspelige vrouw niet en biedt haar daarmee toekomst aan.
Jesaja 43,16-21
Ten tijde van de ballingschap trad er in Babel een profeet op die zich in de lijn van Jesaja stelde. We kennen zijn naam niet en zijn profetieën (Jesaja 40-55) zijn achter de echte Jesaja geplaatst. In de exegese heeft deze profeet eenvoudigweg de benaming Deutero-Jesaja gekregen, dat wil zeggen, de tweede Jesaja. In Jesaja 43,16-21 spreekt God zelf. Hij kondigt een nieuwe uittocht aan. De profeet interpreteert de situatie van de ballingen in Babel als gelijk aan de ellende van het volk in Egypte. Toen leidde God het volk onder leiding van Mozes uit Egypte. In poëtische beelden wordt deze Uittocht beschreven als ‘door de zee’, verwijzend naar de doorgang door de Rietzee (Ex. 14). Het volk kon toen over het droge naar de overkant komen, maar achter hen kwam het water dat het Egyptische leger (wagen en paard) verzwolg. Maar nu, zo spreekt JHWH, zal er iets nieuw beginnen. Het is al begonnen zelfs. Mogen we dat lezen dat als God iets bedenkt, het er ook al is? De nieuwe uittocht gaat niet door de zee, maar over land (de steppe of woestijn). Toch is er ook water in de vorm van rivieren, maar nu niet als bedreiging, maar als levensbron die de tocht door de woestijn mogelijk maakt. Net als bij de eerste uittocht zal het volk God gaan loven voor deze bijzondere bevrijding.
Filippenzen 3,8-14
Paulus gebruikt zijn eigen levensgeschiedenis als voorbeeld om zijn adressanten op te roepen om Christus helemaal te volgen. Het gedeelte in zijn brief is iets langer dan de perikoop. In 3,4-6 beschrijft Paulus zich als een geboren en getogen Hebreeër (Fil. 3,5) en zelfs een vrome Farizeeër. In 7-11 zet hij zijn Farizese overtuiging neer als winst dat later verlies bleek. Winst is het leren kennen van Christus. In 12-16 geeft hij aan dat hij nog steeds onderweg is. De band met Christus kan nog inniger worden.
Paulus beschrijft op enigszins pathetische wijze dat het kennen van Jezus Christus al het overige tot verlies heeft gemaakt. Het kennen is waarschijnlijk een knipoog naar de gnosis. In deze vroegchristelijke kringen stond de inleiding in de geheime kennis omtrent Christus centraal. Voor Paulus is dit kennen echter meer een relatie, een ervaring dan geheime kennis. Zijn indrukwekkende bekering van vervolger naar apostel ligt hieraan waarschijnlijk ten grondslag. Wat niet van Christus is, noemt hij zelfs afval of vuilnis. Het gaat hier welhaast om een mystieke christuservaring: alles wat niet Christus is, heeft geen waarde. De verbondenheid met Christus is geen eigen verdienste, maar geschenk door God. Paulus gebruikt hierbij de tegenstelling van eigen gerechtigheid op grond van de wet tegenover gerechtigheid door het geloof in Christus (Fil. 3,9). In de theologiegeschiedenis beladen termen met name in het debat tussen reformatie en catholica. Inmiddels hebben beide stromingen een grote mate van overeenstemming bereikt. Onze band met Christus ontvangen we niet doordat we ons aan de regels (de wet) houden, maar ze is een geschenk dat we in geloof ontvangen. Voor Paulus was dit als vervolger een indrukwekkende ervaring geweest. Geheel onverdiend openbaarde Christus zich aan hem. Vervolgens zoomt hij in op het kennen van Christus. Zoals vaker gaat het bij Paulus dan vooral om lijden en opstanding. Hij formuleert dat in een vierslag: opstanding-lijden-sterven-wederopstanding. Overigens wordt hier met wederopstanding hetzelfde bedoeld als de opstanding. Het gaat dus om delen in de verrijzenis, maar dat gaat niet zonder de ervaring van lijden en sterven. In de laatste verzen van de perikoop wordt dit duidelijk. Paulus is al verbonden met Christus in lijden en opstanding, maar wacht nog op vervulling. Hij beschrijft dit met een metafoor uit de sport. Als een hardloper stormt hij op de finish af om daar de prijs te ontvangen. Deze prijs, de gouden medaille zouden wij zeggen, staat voor de eeuwige, hemelse eenwording met Christus.
Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95.
Johannes 8,1-11
De geschiedenis van de overspelige vrouw is een zwerfsteen in het evangelie. Het past niet in dit evangelie. Het is een andere thematiek dan de voorgaande en ook de schrijfstijl lijkt niet op die van Johannes, maar meer op Lucas. In de oudste handschriften komt dit verhaal ook niet voor. We kunnen het het beste beschouwen als een geheel eigen verhaal. Een evangelie in een notendop.
Het verhaal speelt zich af in de tempel, dat wil zeggen in het hart van de Joodse godsdienst. Een vrouw is op heterdaad betrapt bij overspel. Het bevreemdt dat de man niet genoemd wordt. Wellicht is het een aspect van een cultuur waarin de kuisheid van de vrouw veel belangrijker gevonden werd dan die van de man. Mannen hadden seksueel veel meer vrijheid dan vrouwen. De Farizeeën vragen aan Jezus met een beroep op de Wet (Deut. 22,22-25) of Hij ook vindt dat de vrouw gestenigd moet worden. Het blijkt een strikvraag te zijn om Jezus ergens van te kunnen beschuldigen. De vrouw is onderwerp geworden van een macaber woordenspel. Spreekt Jezus de vrouw vrij, dan gaat Hij in tegen de Wet; veroordeelt Hij haar tot de dood, dan komt Hij op het terrein van de Romeinen die immers het monopolie op de doodstraf hadden. De reactie van Jezus is wonderlijk en raadselachtig. Hij zegt niets, maar schrijft met zijn vinger op de grond. De verteller legt niet uit wat dit gebaar betekent. Is het een veroordeling van hen die de vrouw willen stenigen indachtig Jeremia: Heer, hoop van Israël, iedereen die U verraadt staat beschaamd; zij die zich van U afkeren, zijn ten dode opgeschreven (letterlijk: in de aarde geschreven), want ze hebben de bron van levend water verlaten (Jer. 17,13). Schreef Jezus als Mozes de nieuwe Wet? Was het de onuitsprekelijke naam van God, JHWH, de leven schenkende God? Afgezien van een inhoudelijke betekenis is het schrijven op de grond een weigering mee te gaan in het frame van beschuldigen, veroordelen en straffen.
Als de Schriftgeleerden en Farizeeën echter wederom de vraag stellen, antwoordt Jezus met een verrassend en gewaagd: Laat degene die zonder zonde is de eerste steen werpen (8,7). Heeft Jezus hier Deuteronomium 17,7 in gedachten, waar gesteld wordt dat degenen die als getuigen een misdaad hebben gezien als eerste met de steniging moeten beginnen? In ieder geval confronteert Jezus de vragenstellers met hun eigen zondigheid. Waarom kijkt Gij naar de splinter in het oog van uw broeder en merkt Gij de balk niet op in uw eigen oog? (Mat. 7,7), zegt Hij elders. Wie zijn eigen gebreken onder ogen kan zien, kijkt ongetwijfeld met meer mildheid naar anderen. Nogmaals schrijft Jezus dan op de grond. Daarmee gunt Hij de Farizeeën en Schriftgeleerden tijd om na te denken. De grote gok van Jezus heeft effect. In plaats van stenen op te rapen om naar de vrouw te gooien, druipen ze een voor een af.
Ten slotte blijven over Jezus en de vrouw. De Schriftgeleerden en Farizeeën hadden haar niet aangesproken, Jezus spreekt haar aan. Niemand heeft haar veroordeeld concluderen ze samen. Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer (8,12). Jezus gaat aan de kant van de underdog, het slachtoffer staan. Ook al heeft Hij weet van onze zwakheid en van de zonden die mensen begaan, het is Hem niet te doen om straf, maar om bekering en nieuwe toekomst. De vrouw mag het verleden laten rusten – wat het ook moge zijn – en vooruitkijken, nieuw leven beginnen.
Preekvoorbeeld
De evangelist Lucas, van wiens hand we ook het Handelingenboek kennen, ik weet niet wat ik van hem denken moet. Van alle evangelisten heb ik met hem het meest moeite. In zijn Handelingen van de apostelen schrijft hij op wat de Romeinen welgevallig is, het is soms op het randje. Moet je zo de Christus en zijn weg aannemelijk maken bij het bevoegd gezag?
Ik behoor niet tot zijn fanclub, hoewel minstens op één moment hij heel moedig is geweest, dat kwam hem duur te staan. Lucas namelijk schreef op een goede dag het verhaal van de overspelige vrouw die vrijuit kon gaan op Jezus’ woord: ‘Ik veroordeel u niet’.
Ze is op heterdaad – op het heetst van de daad – betrapt, zo staat er. Waarschijnlijk heeft haar wettige echtgenoot die niet geheel onnozel was, het zo gearrangeerd dat er getuigen waren. Die wettige echtgenoot, gekrenkt in zijn eer, gekleineerd, verteerd door jaloezie en liefde-haat, hij zal zijn mannetje staan: hij brengt haar aan, zij zal gestenigd worden. Haar minnaar heeft ondertussen de benen genomen, laat hem gaan. De echtgenoot zal zijn gerechte wraak en woede op haar stillen.
Maar Jezus komt tussenbeide, hij is het die de vrouw voor alle kwaad behoedt: ‘Ik veroordeel u niet’.
Lucas heeft aldus geschreven, maar toen het werd voorgelezen, kwam de gemeente in opstand, ze begonnen te schreeuwen, de mannen en de vrouwen, ze staken hun vingers in hun oren, ze stopten hun oren dicht. Zo wilden zij het evangelie niet horen. Voor die gemeente met haar nadruk op ascese, onthouding, maagdelijkheid, celibaat, was deze geschiedenis niet verteerbaar.
De christelijke kampioenen van fatsoen en eerbaarheid drongen op de arme lector toe, trokken hem het evangelieboek uit handen, scheurden de bladzijde eruit, sloegen de voorlezer, verminkten het evangelie. Volkswoede.
In het tumult dat ontstond heeft iemand ongemerkt het verhaal van de overspelige vrouw opgeraapt, gladgestreken, onder zijn jas naar buiten gesmokkeld, in veiligheid gebracht, huilend, denk ik. Ik stel me voor, het was iemand, een man of een vrouw, die uit eigen ervaring wist dat het wel eens anders loopt in huwelijk en gezin en dat het hart zijn eigen redenen heeft.
Hoe het ook zij, het verhaal van de overspelige vrouw, niemand wilde het hebben, tot het Johannes ter ore kwam en hij heeft het in zijn evangelie een plaats gegeven, aanvankelijk als aanhangsel, een bijlage, maar later ingelast als integraal onderdeel van zijn evangelie. Je kunt de lasnaden nog zien, het onderbreekt de gang van zijn evangelie. Het staat tussen haakjes in uw bijbel of met een uitgebreide voetnoot. Niettemin, het staat er: heilige Schrift!
Ik houd van die man, de oude, wijze Johannes, hij wist wat de liefde aanrichten kan, de discipel die Jezus liefhad. De kerkvader Hiëronymus vertelt dat Johannes heel oud geworden is. Op het laatst van zijn dagen kon hij haast niet meer preken, hij kwam naar voren, schuifelend, klampte zich vast aan het spreekgestoelte en preekte zondag aan zondag nog slechts een zin, die steeds korter werd: ‘Geliefden, laten wij liefhebben’, aanvankelijk tot stichting, later tot ergernis van zijn gemeente.
Dat de liefde de meeste is, daarvoor klopte het hart van de oude Johannes. Moge zijn heilige zegen over ons komen.
Wat de overspelige vrouw betreft, hoe moet je het verhaal uitleggen? Lucas heeft het geschreven, dat is waar, maar wat stond hem voor ogen? Het beeld van de genadige Christus, een voorbeeld van hoe de rechter aan het eind der tijden recht zal spreken, de mensen recht zal doen. Met de overspelige vrouw zet Lucas een mens neer, die gewond is geraakt door eigen schuld en schande. Met hoeveel sympathie wordt hier de vrouw getekend! Haar onvervuld bestaan, en dat zij zich in de armen van haar minnaar heeft gestort. Was het liefde, was het wanhoop?
De uitkomst van heel deze geschiedenis is absolutie, vrijspraak: ‘Ga naar huis en zondig vanaf nu niet meer’.
Elders schrijft de heilige apostel Paulus: ‘De liefde doet de naaste geen kwaad’. Dat is het enig criterium waaraan je de liefde meten mag: de liefde doet de naaste geen kwaad, en voor het overige: ga heen in vrede. ‘Ik veroordeel u niet.’
Er is nog iets anders dat mij bezighoudt. Dat is de gestalte van deze vrouw. Waar komt zij vandaan? Is zij inderdaad een vrouw die op een bepaald moment bij Jezus werd gebracht, opdat men zijn oordeel over haar vernemen zou?
Zo is het van meet af wel verstaan en omdat Jezus’ oordeel over haar zo mild was, heeft men deze geschiedenis te grabbel gegooid en verguisd.
Maar is het zo bedoeld? Ik denk het niet. Het komt mij voor dat heel dit verhaal een midrasj is bij Ezechiël 16 (midrasj is een verhalende methode van schriftonderzoek). Dat gaat over Jeruzalem, de stad die zo trouweloos de God van Israël verlaten heeft en andere goden is gaan dienen, de religie van de vruchtbaarheid, met gewijde prostitutie in heidense tempels.
Ezechiël 16 – allerlei bijbeluitgaven hebben er als kopje boven gezet: ‘Jeruzalem, de overspelige vrouw’ (die kopjes moet je dus nooit voorlezen! ze maken geen deel uit van de bijbeltekst, maar zijn er door de bijbelgenootschappen als inhoudsaanduiding bovengezet).
Jeruzalem, is zij in het geding? Zij wordt tot de Messias geleid en niemand mag haar veroordelen. Jeruzalem en de Messias, eindelijk kruisen hun wegen elkaar: ‘Ook ik veroordeel u niet, ga heen en zondig van nu af niet meer.’
Hoe het ook zij, dit evangelie roept bij menigeen pijnlijke herinneringen op. In de confrontatie met het verhaal voel je je opnieuw gestigmatiseerd of je veroordeelt jezelf. Het verhaal zet deze vrouw neer als zondares in een hypocriete situatie, die niet op zichzelf staat. Dit is de selectieve verontwaardiging die dikwijls vrouwen is aangedaan. Het doet iets met je zelfverstaan.
De uitkomst van het evangelie is wat we elkaar toewensen: dat er voor u ‘een van nu af aan’ is, een onbelast ‘van nu af aan’, een openstaand ‘van nu af aan’, omwille van hem aan wie is de heerlijkheid en de macht in alle eeuwigheid.
inleiding drs. Marc Brinkhuis
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen