- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 300.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
28 april 2013
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 14,21-27; Ps. 145; Apok. 21,1-5a; Joh. 13,31-33a.34-35 (C-jaar)
Inleiding
Psalm 145 zet de toon voor deze zondag. Het is nog altijd feest: Pasen, een tijd voor lofzang, blijdschap en hoop. De psalm zingt van Gods wonderen, die ons bemoedigen en ons uitnodigen hem te prijzen.
De drie nieuwtestamentische lezingen laten ook iets zien van wat Pasen kan zijn: doorzettingsvermogen, nieuw elan, een nieuw visioen. Maar het is niet alleen maar halleluja: ze maken alle drie ook duidelijk hoe moeilijk het soms kan zijn in de onverloste wereld. Maar dit mag de vreugde van Pasen niet in de weg staan. Alleen al omdat ons een nieuwe wereld – een nieuwe hemel en een nieuwe aarde – in het vooruitzicht worden gesteld. Het zal eens anders zijn, in de verrijzenis aan het einde der tijden. Voor de muzikaal geïnteresseerde pastor: het motet And I saw a new Heaven van Edgar L. Bainton (makkelijk te vinden op YouTube) kan helpen in de juiste, hemelse sfeer te komen.
Apokalyps
De lezing uit de Apocalyps is bijzonder oudtestamentisch gekleurd, met zijn directe link naar de profeten. ‘Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn’, is immers bij uitstek profetische taal (Ez. 37,27) en een profetische belofte. In zekere zin is het beeld van de hemelse stad Jeruzalem in zichzelf al een verwijzing naar de profeten: de stad Jeruzalem speelt in de profeten (met name Jesaja) een sleutelrol. Overigens leest de NBV ‘volken’ in vers 3, wat op grond van de handschriften waarschijnlijk beter is. De ambiguïteit is eigenlijk wel aardig: het mag zowel één volk zijn, als meerdere volken. Geen integratieproblemen meer…
De Apocalyps spreekt van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dat er met de aarde wat mis is, is duidelijk. In onze eigen omgeving hebben we voorbeelden genoeg: oorlogen, klimaatverandering, roofbouw op natuurlijke hulpbronnen. Ook in de voorafgaande hoofdstukken van de Apocalyps is de slechtheid van de huidige wereld (Rome) in felle kleuren geschilderd. Onze tekst contrasteert daarmee. Maar waarom een nieuwe hemel? Een antwoord wordt gegeven door Elisabeth Schüssler Fiorenza. In de nieuwe hemel en het nieuwe Jeruzalem is de scheiding, de enorme afstand tussen Gods hemel en de bedorven aarde opgeheven. God zelf zal immers wonen in het nieuwe Jeruzalem en het licht zijn onder de mensen. De wereld rondom de mensen – aarde én hemel – maakt plaats voor een nieuwe wereld die geen pijn en dood meer kent. Dit beeld kan ons misschien ook aanmoedigen om onze fantasieën over een oude hemel met engeltjes en harpjes, een hemel die snel wat saai zou kunnen worden, los te laten.
Handelingen, het tweede boek van Lucas, is bedoeld als een verhaal dat mensen aangenaam vinden om te horen en te lezen. Het gaat immers over verre reizen, onvermoeibare helden en spannende, soms vermakelijke avonturen. In sommige opzichten lijkt het op hellenistische romans van zijn tijd. Tegelijkertijd is het sterk plot-gestuurd. Het gaat om de doorgaande verhaallijn: de vrije verkondiging van de boodschap van het Evangelie onder joden en heidenen, tot in Rome aan toe. De karaktertekening en de redevoeringen zijn aan deze beweging ondergeschikt. De apostelen worden daarom vrij schematisch gemodelleerd naar het voorbeeld van Jezus zelf en, niet te vergeten, naar het voorbeeld van de oudtestamentische profeten. Deze schematische karaktertekening kan wat irritant werken voor wie de flow van het verhaal veronachtzaamt en de komische scènes mist.
Handelingen 14,21-27 is het laatste stuk van de eerste zendingsreis van Paulus. Deze reis is niet begonnen in Jeruzalem maar in Antiochië, in hoofdstuk 13,1-3, en wel op spontane ingeving door de Heilige Geest. Het is tijdens deze reis dat een begin wordt gemaakt met de verkondiging aan de ‘heidenen’. De dilemma’s en vragen die dat oproept zullen in het volgende hoofdstuk 15 aan de orde komen. Maar zover is het nog niet. Het gaat hier om de verrassende ervaring, dat God voor de heidenen ‘de deur van het geloof’ opent. Dus ook zij hebben toegang tot het koninkrijk Gods, ook al is dat in eerste instantie een joods koninkrijk. Vers 22 spreekt over beproevingen die gepaard gaan met het binnengaan van het koninkrijk. Het koninkrijk is niet iets dat hen overkomt, maar dat ze actief moeten zoeken en waar ze zich voor moeten inzetten.
Bij aandachtig lezen merken we op dat Paulus de steden in de streek meerdere keren bezoekt, onder andere Lystra (daar is hij net in de verzen 19-20 zowat doodgeslagen). Er zit een duidelijk plan achter Paulus’ herhaalde bezoeken. Hij verkondigt eerst, maar probeert daarna ook voor continuïteit op de langere termijn te zorgen. Vandaar de plechtige aanstelling van ‘oudsten’, presbyteroi, in alle gemeenten, na vasten en gebed. Opmerkelijk is dat in de als authentiek erkende brieven van Paulus dit ‘priesterambt’ niet voorkomt, in tegenstelling tot het diakenambt en het bisschopsambt.
Het Jeruzalem van de Johanneslezing 13,31-35 is bepaald geen aangenaam oord. Het is nacht, net na de voetwassing. Jezus heeft net met een onopvallend gebaar aan Petrus en de geliefde leerling duidelijk gemaakt wie hem zal verraden; Judas heeft daarop het gezelschap verlaten. Het feit dat een paar verzen verderop het verraad van Petrus wordt voorspeld, sluit aan bij het verraad van Judas. De prachtige woorden over het nieuwe gebod en de onderlinge liefde in onze tekst zijn dus door verraad en duisternis omringd.
Onze passage, hoe kort ook, markeert een keerpunt in het Johannesevangelie. Met het vertrek van Judas is het verraad in gang gezet, en daarmee zijn het lijden en de opstanding onafwendbaar geworden. Pasen staat bij Johannes gelijk aan de verheerlijking van de Mensenzoon (v. 31), die door Jezus dan ook wordt benoemd en die ‘meteen’ zal aanbreken, dat wil zeggen met zijn kruisdood. Tegelijkertijd is met Judas’ vertrek als het ware de integriteit van de gemeenschap van de leerlingen, voorloper van de kerkgemeenschap, hersteld. Dit zijn de mensen die Jezus zullen volgen, met heel veel vallen en opstaan.
Vandaar dat deze gemeenschap, nu zij voor het eerst als zodanig bijeen is, een opdracht meekrijgt: elkaar lief te hebben, en herkenbaar te zijn aan de onderlinge liefde. Voor het eerst in het evangelie legt Jezus zijn leerlingen een gebod op. Dat nieuwe gebod heeft de status van een mitswa, een wetsvoorschrift. Opleggen van geboden is een voorrecht van God. Jezus neemt hier de plaats van God in. Men mag welhaast zeggen dat deze uitspraak hier bij Johannes het nieuwe verbond representeert.
Literatuur
E. Schüssler Fiorenza, Revelation: Vision of a Just World (1998)
L.T. Johnson, The Acts of the Apostles (2006)
Preekvoorbeeld
‘De zin van het leven ben je zelf… Het is een uitspraak die je kunt aantreffen in je succesagenda.
Inderdaad, zo zeggen heel veel mensen vandaag de dag, er is geen beter project dan planning van je eigen leven. Je moet het doel voor ogen houden dat jezelf hebt gesteld. Je moet je niet laten afleiden door wat anderen belangrijk vinden. Je ontwerpt je eigen levensfilosofie. Je stippelt je eigen succesvolle levensloop uit. Zo vind je je eigen geluk. Ook waarin je gelooft maak je zelf uit. Wat de mens naast je er voor levensovertuiging op na houdt, dat is zijn zaak. Jij trekt je eigen spoor.
In de evangelielezing voor deze zondag horen we Jezus zeggen: ‘Gij moet elkaar liefhebben’. Hoezo elkaar liefhebben? De mensen met wie je te maken hebt zijn zo anders. Er bestaat toch eigenlijk geen beter gezelschap dan je eigen spiegelbeeld? Zeker als je het goed getroffen hebt met jezelf.
‘Gij moet elkaar liefhebben.’En dat ‘moet’ dan ook nog eens van Jezus! ‘Een nieuw gebod geef ik u’, zegt hij. Werkt dat eigenlijk wel? Verplichte liefde?
En op wat voor manier moet je dan houden van de andere mens? ‘Zoals ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.’ Het lijkt nogal hoog gegrepen. Want wat Jezus bezielde, dat is toch voor een gewoon mens niet weggelegd?
Hoe had Jezus zijn leerlingen lief? Hield hij van ieder van hen even veel? Waarom is er dan soms sprake van ‘de leerling die Jezus liefhad’? Had Jezus voor de een meer sympathie dan voor de ander? Gaat het eigenlijk wel om de sympathie die je spontaan voelt voor een mens? Voor de een meer, en voor de ander misschien helemaal niet?
De woorden die Jezus in het dertiende hoofdstuk van het Johannesevangelie gebruikt, staan in een nogal dramatische context. De apostel Judas, een van de twaalf, heeft zojuist de kring verlaten. Degenen die nu nog met Jezus aan tafel zitten zijn de mensen met wie hij het zal moeten doen. Jezus weet beter dan wie ook wat er omgaat in ieder van hen. Hoe de trouwbelofte van Petrus binnen enkele uren plaats zal maken voor een glasharde ontkenning: ‘Nee, met die man heb ik niets, ik ken hem helemaal niet’. Jezus weet ook dat de andere leerlingen van hem weg zullen vluchten wanneer hij in zijn uur gekomen is.
Toch… ‘Gij moet elkaar liefhebben’. En: ‘hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart’.
Wanneer het vierde evangelie wordt opgeschreven, bestaat de beweging van de jonge Kerk al zo’n zeventig jaar. Er zijn heel wat stormachtige ontwikkelingen geweest. En voor de evangelische beweging zijn de omstandigheden ook nu nog helemaal niet gunstig. Waarin zal hun redding gelegen zijn? Hoe zullen ze staande blijven? ‘Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart’. Het gaat om onderlinge verhoudingen die ver uitgaan boven relaties die gebaseerd zijn op wederzijdse sympathie.
Er moet zoiets zijn als een mystieke verbondenheid onder de volgelingen van Jezus: ‘Zoals ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.’ De liefde van Jezus is dezelfde liefde die God heeft voor zijn mensen. Als Johannes erover schrijft, is Jezus al een hele tijd niet meer tastbaar aanwezig bij zijn leerlingen. Want hij is opgenomen in het mysterie van God. Maar juist van daaruit is hij nu werkzaam in hun midden.
Niet dat het tussen die leerlingen van Jezus in de voorbije jaren steeds pais en vree was. Ze herinneren zich nog hoeveel strijd het de apostel Paulus heeft gekost om bij de christenen met een Joodse achtergrond een lans te breken voor de vele nieuwe aanhangers van de Weg die buiten de grenzen van Israël leefden. Paulus heeft zich met groot enthousiasme voor hen ingezet. Niet om koste wat kost zijn eigen visie door te drijven. Nee, Paulus gelooft oprecht dat het God is die voor de heidenen de poort naar het geloof heeft geopend. Paulus wilde in dat hele proces geen stap zetten zonder voorgaande instemming van de gemeente die met gebed en vasten hem had uitgezonden. Wat Paulus en zijn metgezel Barnabas hebben bereikt, dat is tot stand gebracht met de medewerking van God zelf.
Het was de liefde voor de zaak van Jezus die Paulus voortdreef. Het was een liefde waarbij het verstand niet op nul stond. Paulus en Barnabas zijn met een zekere strategie te werk gegaan.: ‘In elke gemeente hebben ze na gebed en vasten oudsten voor hen aangesteld’. Die oudsten konden ervoor zorgen dat werd voortgezet wat Paulus en Barnabas op gang hadden gebracht. Juist die oudsten die ze hadden aangesteld moesten zorg dragen voor een volharding in het geloof, want juist voor de mens van buiten Israël voorzag men vele kwellingen voordat ook zij het Rijk van God konden binnengaan.
Je moet wel heel veel van je mensen houden wanneer je je zo voor hen inzet. De uitbreiding van de jonge Kerk met al die nieuwe mensen zou ook bijdragen aan een grote veelvormigheid. Maar veelvormigheid hoeft de onderlinge liefde toch niet in de weg te staan? Net zoals wij vandaag de dag ons verbonden voelen met christenen die heel anders denken, heel andere vormen van kerkelijkheid beleven en heel anders aan kijken tegen de samenleving waarin we ons bevinden.
Wellicht zal soms ook in onze eigen kring met verwondering worden vastgesteld dat God ook voor de moderne samenleving de poort naar het geloof heeft geopend.
Ja, zo ver kan het komen wanneer we niet langer geloven dat wij zelf de zin van het leven zijn…
Matthijs Kronemeijer en Brenda Kronemeijer-Heyink, inleiding
Maarten Lemmers ofm, preekvoorbeeld