4e zondag dhj, A jaar, 29-1-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 36
  • Bestandsgrootte 175.41 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 2 december 2022
  • Laatst geüpdatet 2 december 2022

4e zondag dhj, A jaar, 29-1-2023

29 januari 2023
Vierde zondag door het jaar

Lezingen: Sef. 2,3; 3,12-13; Ps. 146; 1 Kor. 1,26-31; Mat. 5,1-12a(A-jaar)

 

Inleiding

Sefanja 2,3.3,12-13
Het profetenboekje van Sefanja tekent de overgang van een dreigende ondergang van het volk van Jeruzalem naar een situatie van vernieuwing en hoop. Op deze wijze is het boek een afspiegeling van de betekenis van de naam van de auteur, Sefanja, ‘God beschermt’. Sefanja trad op als profeet kort voordat koning Josia zijn hervormingen op politiek en godsdienstig vlak aanving.
Het boek begint op een uitzonderlijke manier met de vermelding van de namen van de vader, grootvader, overgrootvader en zelfs betovergrootvader van de profeet. Dat moet een bijzondere reden hebben die misschien gevonden wordt in de naam of bijnaam van Sefanja’s vader Kusi. Letterlijk betekent die naam ‘man van Koes’, dat is Ethiopië. Tot in onze tijd wordt de zoon of kleinzoon van Marokkanen of Turken vaak nog als Marokkaan of als Turk betiteld, ook al is hij de tweede of derde generatie, in Nederland geboren, met de Nederlandse nationaliteit, en perfect Nederlandssprekend. Zo is het mogelijk dat de vader van de profeet, en misschien zelfs de eigenste Sefanja, nog altijd als ‘allochtonen’ beschouwd werden. Om zijn ‘nationaliteit’ duidelijk uit te laten komen en te laten zien dat hij spreekt in naam van Israëls God, vermeldt de profeet ook de op en top Israëlitische namen zowel van hemzelf als van zijn voorvaderen: Gedalja, Amarja, Hizkia, waarbij het ‘ja’ of ‘ia’ op het eind van die namen een traditionele verwijzing is naar JHWH, de God van Israël.

Zoekt de Heer, gij alle ootmoedigen van het land… zoekt de ootmoed. Met deze aansporing van de profeet begint de eerste lezing van deze zondag. De vertalers schijnen moeilijkheden met dit vers gehad te hebben. In de verschillende versies worden de aangesprokenen ‘dienaars’, ‘ootmoedigen’, ‘armen’, ‘nederigen’, ‘deemoedigen’ genoemd. En wat zij moeten zoeken is dan ‘bescheidenheid’, ‘ootmoed’, ‘armoede’, ‘nederigheid’ of ‘deemoed’.
De vertaling van het lectionarium kan de indruk wekken dat het volk opgewekt wordt om zich als ootmoedigen, nederigen te gedragen. De originele Hebreeuwse tekst gebruikt hier de uitdrukking anav ha-arets, en dan kunnen we denken aan de arme plattelandsbevolking, zij die hun stuk grond zijn kwijt geraakt aan machtigen en rijken. Deze armen zijn voor Sefanja de enigen die aan de toorn van de Heer kunnen ontsnappen. Vandaar dat vers 3 misschien beter vertaald kan worden als ‘Zoekt de Heer als ware armen van het land’. Op deze wijze wordt de landarme bevolkingsgroep een voorbeeld voor de hele bevolking.
In de verzen 12-13 spreekt God door de profeet tot Jeruzalem om haar bewoners een hart onder de riem te steken, na slachtoffer geweest te zijn van de vernedering (tapeinosis), van de kant van andere volken. In die situatie van vernedering is Israël zelfs tegen de Heer in opstand gekomen (v. 11). Aan dit alles zal nu een einde komen want de Heer zal de lippen van de volken rein maken (v. 9), en tot vanuit Nubië (Koes, Ethiopië) zal de Heer vereerd worden (v. 10), zoals ook gezongen wordt in Psalm 87: burgerrecht heb Ik gegeven aan Rahab en Babel, die Mij erkennen; ook Filistea, Tyrus en Koes, zij zijn hier kind aan huis. Sefanja herhaalt deze idee: De volken zullen de Heer dienen en Israël zal door niemand meer worden opgeschrikt. Mogelijk hebben we hier te doen met een zekere zelfverdediging van de profeet, dat hij volwaardig lid is van het volk Israël ondanks zijn Nubische afkomst. Immers vanaf het derde geslacht mag de vreemdeling toegelaten worden tot de gemeenschap van de Heer (Deut. 23,9). De bewoners van Jeruzalem zullen hun toevlucht kunnen vinden bij de Heer. Hun leven zal niet meer gekenmerkt worden door onrecht, leugens en bedrieglijke taal. Integendeel, zij zullen weer volledig de kudde van de herder zijn en weiden op een rustige plaats waar niemand hen zal opschrikken. Ook dat wordt uitgezongen in de psalmen (Ps. 23). Jammer dat in de lezing van deze zondag de volgende verzen niet zijn opgenomen waar de ‘dochter van Sion’ opgeroepen wordt haar vreugde om deze ommekeer uit te zingen omdat zij niets meer te vrezen heeft en de moed niet hoeft te verliezen.

Psalm 146,7.8-9a.9c-10
Degenen die in nood verkeren, zoals de anavim uit de eerste lezing en de ‘zachtmoedigen’ uit de Bergrede, kunnen rekenen op de bijstand van de Heer.

1 Korintiërs 1,26-31
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56

Matteüs 5,1-12a
De perikoop voor deze zondag is het begin van de Bergrede, de eerste van de vijf grote redevoeringen van Jezus in het Matteüsevangelie, waarmee de evangelist Jezus tekent als een soort nieuwe Mozes, de Urheber van het Joodse volk aan wie traditioneel de vijf eerste boeken van de Tenach werden toegeschreven. In de Joodse traditie is het boek van de Psalmen verdeeld in vijf kleinere eenheden, evenals de vijf boeken die samen de Tora vormen. Op subtiele wijze laat de evangelist dat ook zien door het eerste vers van zijn eerste redevoering te laten beginnen met ‘Zalig’, hetzelfde woord waarmee Psalm 1 in het eerste psalmboek begint. Om de overeenkomst met Mozes verder kracht bij te zetten laat de auteur Jezus ‘de’ berg beklimmen evenals Mozes die de Sinai beklom om de Tora van God te ontvangen. De berg van de Bergrede is daarom geen geografische aanduiding, maar de Mozesberg waar de Tora hernomen wordt. Dat het hier gaat om een symbolische plaatsbepaling wordt duidelijk bij een vergelijking met het Lucasevangelie. Daar daalt Jezus juist van de berg af naar de vlakte om de menigte te onderrichten (Luc. 6,17), een onderricht dat op een soortgelijke wijze begint als de Bergrede van Matteüs.
In het laatste vers van hoofdstuk 4 vertelt de evangelist dat grote groepen mensen Jezus volgden: mensen uit Galilea en de Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea en uit het Overjordaanse gebied. In de verzen 1 en 2 van hoofdstuk 5 wekt hij echter de indruk dat Jezus zich van de menigte verwijdert om slechts een kleinere groep van leerlingen te onderrichten. Maar de Bergrede eindigt met de vermelding dat de menigte ‘diep onder de indruk was van zijn onderricht’. Hebben we hier al een suggestie dat de leer van Jezus grensoverschrijdend is? Verder eindigt de auteur met te zeggen dat men onder de indruk van Jezus’ woorden was omdat ‘hij sprak als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.’ De vermelding van de schriftgeleerden tegenover het gezagvolle onderricht van Jezus weerspiegelt de gespannen situatie die er bestond tussen de gemeente van Matteüs en het formatieve jodendom, vooral na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in het jaar 70.

De Zaligsprekingen
We hebben hier te doen met eenzelfde semitische stijlfiguur als in de eerste woorden van het boek Psalmen dat luidt Asjree ha-isj of in de Septuagint makarios anèr. De nbv21 vertaalt dat met ‘gelukkig de mens’. Over de vertaling van dat asjree of makarios is nogal wat te doen geweest in de loop der tijden.
Waar Matteüs de toespraak van Jezus laat beginnen met makarioi, komen we soms tamelijk uiteenlopende vertalingen tegen. De Latijnse Vulgaat vertaalt het met beati, zaligen, waar de uitdrukking ‘zaligsprekingen’ of ‘zaligheden’ haar oorsprong heeft. Martin Buber begint zijn vertaling van Psalm 1 met ‘O Glück des Mannes…’ Sommige vertalingen gaan in dezelfde richting. Toch kan dat in een vertaling van de Bergrede tot een zekere verbazing leiden, want het is niet zo eenvoudig om treurenden of vervolgden toe te roepen dat ze gelukkige mensen zijn. Bovendien hebben gelukwensen meestal betrekking op dingen die al gebeurd zijn en meestal niet op een nog onzekere toekomst. Om die reden menen sommigen dat we hier te doen hebben met een soort apocalyptische wensen of beloften voor de toekomst. Deze mogelijkheid kunnen we niet eenvoudigweg uitsluiten, want we mogen hopen dat treurenden getroost zullen worden of wensen dat vervolgden tot het Godsrijk mogen geraken.

Een vertaling echter die eruit springt is die van de Frans-Algerijns-Israëlische André Chouraqui die het asjree verbindt met het Hebreeuwse werkwoord asjar dat naast ‘gelukkig prijzen’ ook ‘voortgaan’, ‘vooruit gaan’, ‘herstellen’ betekent. Hij vertaalt het dan met ‘en marche’, zogezegd een aansporing om op weg te gaan naar een ommekeer in de situatie van droefheid, vervolging, rechteloosheid, om zo te komen tot het Godsrijk of de definitieve ontmoeting met God. In het Nederlands zouden we dat kunnen vertalen met ‘vooruit’ in de zin van ‘doe iets, blijf niet bij de pakken neer zitten, kop op, ga er tegenin’. Zeker voor treurenden en vervolgden, voor mensen die zich in een beklagenwaardige situatie bevinden kan zo’n aansporing soms meer dan nodig zijn. Moeilijke omstandigheden interpreteren als Gods plan of bij de pakken neer blijven zitten is niet zelden de houding van mensen die zich in dergelijke situaties bevinden, en die soms zelfs door religieuze leiders daartoe worden aangemoedigd. Het Griekse makarios is zodoende een tamelijk partiële vertaling van het Hebreeuwse asjree.

 Armen van geest
Hier staan we voor een uitdrukking die nogal wat stof heeft doen opwaaien. Ten eerste omdat in het Lucasevangelie een vergelijkbare zaligspreking voorkomt, echter zonder de toevoeging van geest (Luc. 6,20). Welke versie is nu de meest originele, die van Matteüs of die van Lucas? Gewoonlijk wordt een korte versie als de meest originele gezien. Ofschoon het onzeker is wanneer het apocriefe Tomasevanglie precies geschreven is, komt die versie het meest overeen met Lucas (Zalig de armen, want van u is het koninkrijk der hemelen; spreuk 54). Ook de Q-bron (6,20) waaruit zowel Matteüs als Lucas putten, heeft de kortere versie (Zalig de armen, want van u is het rijk der hemelen). Als de originele uitspraak van Jezus meer overeenkomt met Lucas, Thomas en de Q-bron, rijst de vraag waarom er in Matteüs sprake is van ‘armen van geest’. De nbv21 wekt de indruk in de maag te zitten met die ‘armen van geest’ en vertaalt ‘wie nederig van hart zijn’. Daarmee wordt mogelijk de kwestie van de armoede, die in de andere versies sterker naar voren komt, afgezwakt of wordt de lezer in een andere richting gestuurd.                                                           Aangezien het Matteüsevangelie ouder is dan dat van Lucas kunnen we de Matteüsversie niet uitsluiten als een originele uitspraak van Jezus. In die tijd bestond namelijk een rabbijnse uitdrukking ‘armen van geest’ waarmee het eenvoudige, ongeletterde en primitieve plattelandsvolk werd aangeduid, mensen die niet of nauwelijks toegang hadden tot vooraanstaande kringen in de synagogen, kleine verarmde boertjes of families die door schulden hun kleine stukje land verloren hadden. Het ptoochos dat Matteüs hier gebruikt kan naast gewoon ‘arm’ ook ‘waardeloos’ betekenen. Door al deze mogelijke betekenissen voor de uitdrukking ‘armen van geest’ lopen we niet het risico deze zaligspreking alleen maar ‘religieus’ of ‘spiritueel’ te interpreteren. Mogelijk geldt iets dergelijks ook voor hen die ‘hongeren en dorsten naar gerechtigheid’ in vers 6. Zowel Lucas (6,21) als het Thomasevangelie (69,2) en in de Q-bron (6,21) wekken niet de indruk dat het bij de honger en dorst om ‘gerechtigheid’ gaat, maar op de eerste plaats om directe menselijke nood en de strijd om te overleven in moeilijke omstandigheden. Daarom bieden deze uitspraken ons dan ook de mogelijkheid om ook vandaag de sociaal en economisch armen, verdrukten en uitgebuiten, slachtoffers van hongersnood in onze overwegingen bij de zaligsprekingen te betrekken. Alle categorieën die in deze verzen worden vermeld kunnen zodoende gezien worden als concretiseringen van de eerste.

Koninkrijk van de hemel
De matteaanse wijze van spreken over het ‘koninkrijk Gods’ wordt op deze manier ook concreter. Het is de toestand waarin een totale omkeer teweeg wordt gebracht in het bestaan van hen die vaak in benarde of onmenselijke omstandigheden moeten leven. De nabijheid van het Godsrijk die Jezus verkondigde (4,17) kan in de oren van verdrukte Galileese toehoorders geklonken hebben als een aanwijzing dat het rijk waar de hogepriester, koning Herodes en de Romeinen de scepter zwaaiden ten einde liep. Juist daarom is dat Godsrijk, volgens de vertaling van Chouraqui, evenzeer een uitdaging tot menselijke inspanning en toewijding. Op deze manier krijgen de zaligsprekingen zelfs een revolutionair karakter. De belofte van een koninkrijk Gods in een verre toekomst doet immers de uitbuiters en verdrukkers van anderen geen pijn. Wie weet, werden zo armen en vernederden in Jezus dagen, evenals vaak ook in onze tijd, aan het lijntje gehouden. Maar een Godsrijk dat sociale, economische, politieke en religieuze structuren op zijn kop zet zal zeker niet altijd op algemene instemming kunnen rekenen. En dat wist het arme plattelandsvolk van Galilea uit ervaring. Daarom kan de evangelist deze rede beëindigen met te vermelden dat de mensen diep onder de indruk waren van het onderricht van Jezus, omdat hij hen toesprak als iemand met gezag en niet zoals hun schriftgeleerden.

 

Preekvoorbeeld

Zaligsprekingen
Op een pelgrimswandeling neurie ik graag het lied van Andries Govaart: Dat je de weg mag gaan die je goed doet,… weet dat de aarde je draagt, dat je gaat in het licht en de wind je omgeeft… De weg gaan die mij goed doet. Het geeft me plezier, brengt lichtheid in mijn grote en kleine zorgen, schept ruimte voor stilte én opent me de ogen voor wat er allemaal te zien en beleven valt. Tegelijk roept het lied ook op dat ik goed kan en mag doen, vertrouwen dat ik kan bijdragen aan kwaliteit van leven. Een lied vol lichte klanken gaat met me mee.
Op de goede weg ben je als je arm van geest bent, als je verdrietig bent, zachtmoedig en vredelievend, rechtvaardig en betrouwbaar. Dat klinkt mij warmer en uitdagender in de oren dan het gedragen ‘Zalig de armen van geest’ of het armzalige ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn’ uit een andere vertaling.
De Zaligsprekingen ervaar ik als een visioen dat Jezus aan de leerlingen meegeeft op hun tocht naar Jeruzalem, én ons aanreikt op ónze levensweg. Hij klimt net als Mozes de berg op. De berg als plaats van overzicht, uitzicht, een plek dicht bij God. Mozes ontvangt op de Sinaï de tien woorden die richting wijzen op de levensweg. Jezus spreekt in zijn visioen over de weg naar het rijk van God, in het licht van de Tora. Het is geen verhaal voor later, ooit eens, maar als bevestiging en bemoediging voor mensen die in zijn geest nú de weg willen gaan van hoop en vrede.
Zijn Bergrede klinkt in een wereld die er toentertijd even beroerd bij lag als de onze vandaag. Een grote kloof tussen arm en rijk, de keizer en zijn stadhouders die alsmaar meer willen aan geld, grond en macht, populisten die nepnieuws verkondigen, een tijd vol onzekerheid en spanningen. In die situatie houdt Jezus ons een visioen van hoop voor, dat dichtbij begint. Dat jij in deze beroerde wereld de weg mag gaan die je goed doet…, dat je omziet naar elkaar vanuit een houding: ik wil met je delen wat in mijn vermogen ligt en meewerken aan een betere wereld…

Ik word geraakt door het verhaal van twee mensen. Een bruidspaar van midden twintig vertelt over hun liefde, die gaandeweg gegroeid is in een tijd van onzekerheid rond zijn ziekte en het geluk van goede medische behandelingen. Na verloop van tijd lijkt de jeugdkanker overwonnen. Zij geloven in elkaar, wat de toekomst ook brengen zal. Met vertrouwen geven zij elkaar hun ja-woord. Zoekend naar een passende bijbeltekst komen zij uit bij de zaligsprekingen. Daarover mediterend zeggen zij in hun trouwbelofte tot elkaar: ‘Ik wil arm zijn voor jou, dat is mijn geluk.’
Deze zin geeft diepte en geestelijke grond aan hun relatie, waardoor zij de onzekere toekomst aandurven. Hun liefde groeit, ze maken samen plezier, zijn blij met hun kinderen, maar weten ook in zware en moeilijke tijden elkaar aan te voelen en verstaan. Arm zijn voor elkaar, bloot en onomwonden tegenover elkaar staan, wordt hun kracht, hun rijkdom. De woorden van Jezus inspireren hen: ‘Op de goede weg ben je als je arm van geest bent, als je je verdriet kunt uiten, zachtmoedig en barmhartig bent. Zij hebben zich zijn visioen eigen gemaakt. Ze kunnen met en om elkaar lachen en huilen, hebben ook geleerd barmhartig te zijn als er dingen misgaan, en samen te staan voor wat zij belangrijk vinden.
Vele jaren later blijkt de bestraling, die aanvankelijk zo effectief was in het bestrijden van de kanker, ernstige gevolgen te hebben voor de zenuwen in zijn rug en te leiden tot hartfalen. Bij zijn overlijden op 60-jarige leeftijd schrijft zij op de rouwkaart: ‘Ik wil arm zijn voor jou, dat is mijn geluk.’ En bij de uitvaart vertelt zij hoe deze eenvoudige zin de dragende kracht is geworden om in lief en leed elkaar vast te houden, te bemoedigen en inspireren tot het einde toe. En vanuit die houding gaat zij verder op haar levensweg in de hoop dat de weg die zij gaat haar goed doet….

Terwijl ik deze overweging schrijf, bieden 70 jongerenorganisaties aan minister Jetten hun klimaatvisie aan. Daarin hebben zij aandacht voor alles wat speelt rond klimaat, biodiversiteit en energieproblemen. Zij kiezen voor verandering: minder vliegen, meer reizen per trein en fiets, meer plantaardig en lokaal voedsel eten, duurzame spullen kopen en bijna niets afdanken, maar alles hergebruiken. Deze visie vraagt een omslag in denken en vooral in doen, in leefpatronen.
In deze visie van jongeren zie ik raakvlakken met het visioen van Jezus van Nazaret: je bent op de goede weg als je leeft voor het welzijn van de aarde en daarvoor je luxueuze leven prijsgeeft en eenvoudig durft te leven…
            Dat je de weg mag gaan, die je goed doet,… weet dat de aarde je draagt, dat je gaat in het licht en de wind je omgeeft. Dat je de vruchten van je leven proeft en gaat in vrede.

Literatuur
Andries Govaart, ‘De weg die je goed doet’, Verzamelde liederen, 2022, Skandalon blz. 369

 

inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld drs. Ben Piepers