- Versie
- Downloaden 54
- Bestandsgrootte 377.36 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
14 maart 2010
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Joz. 5,9a.10-12; Ps. 34; 2 Kor. 5,17-21; Luc. 15,1-3.11-32 (C-jaar)
Inleiding
Jozua 5,9a.10-12
Onder leiding van Jozua (‘God redt’) is het volk over de droge bedding van de Jordaan getrokken (vgl. de doortocht door de Rietzee in Ex. 14) en gearriveerd in het land van melk en honing. De smaad van de slavernij in Egypte behoort definitief tot het verleden, God heeft zijn belofte waargemaakt. Het begin van de vrijheid in het beloofde land wordt in Gilgal (‘afwenteling’ [van de smaad]) gevierd met het Pesachfeest dat veertig jaar eerder ook het begin van de uittocht uit Egypte markeerde. De dag na Pesach begint het feest van het Ongedesemde brood (Ex. 12,8.15-20). De Israëlieten eten ‘ongezuurd brood en geroosterd graan’ dat afkomstig is uit het nieuwe land. Het manna houdt op (Ex. 16,35), want het volk kan nu leven van de vruchten van het land. Daarmee is ook de woestijntijd afgesloten.
2 Korintiërs 5,17-21
Deze lezing sluit nauw aan bij het evangelie en begint met de bemoedigende woorden: ‘Want al wie één met Christus is, is een nieuwe schepping; al het oude is voorbijgegaan, zie het is nieuw geworden!’ (vgl. Jes. 43,19). ‘Nieuw’, want ongeacht de misstappen uit het verleden staat de eenheid met Christus borg voor de juiste, de goede relatie met God. Paulus is tot de conclusie gekomen dat God ons door de dood van Christus – de dood van een rechtvaardige – met zich verzoend heeft en de relatie tussen God en mens heeft hersteld.
Verzoening beperkt zich niet tot de (door zonden gebroken) relatie tussen God en mens, maar betreft ook de relatie tussen mensen onderling: ‘God heeft ons de dienst (diakone) van de verzoening gegeven’, de opdracht tot verzoenen (v. 18). Het sleutelwoord in deze lezing is dan ook ‘verzoenen/verzoening.’ Paulus spreekt zelfs over het woord, de boodschap van de verzoening.
Lucas 15, 1-3.11-32
De gesprekspartners van Jezus zijn de Farizeeën en schriftgeleerden. Hun kritiek op zijn omgang met tollenaars en zondaars beantwoordt Jezus met de gelijkenis van het verloren schaap en die van de verloren drachme (vv. 3-10). Daarop volgt de geschiedenis van de man die twee zonen had.
Telkens weer staat de vreugde over het gevondene respectievelijk over de tot inkeer gekomen zondaar centraal. Iedereen is genodigd en wordt zelfs geroepen om te delen in die vreugde. In het evangelie wordt als uiting van die vreugde een feestmaal gehouden, waaraan de oudste zoon tot verdriet van de vader niet wil deelnemen.
Ook treffen we dezelfde sleutelwoorden aan: zondaar en verloren zijn, tot inkeer komen, gezocht en gevonden worden, vreugde. In vers 24 worden de termen ‘verloren’ en ‘gevonden’ nog toegelicht: mijn zoon was dood en is weer tot leven gekomen. Of ook: ‘dood-zijn’ betekent zondigen, terwijl tot inkeer komen, berouw hebben ‘leven’ betekent. In vers 32 wordt die toelichting herhaald, maar nu staat er niet ‘mijn zoon’, maar ‘jouw broer.’ Op basis van deze herhaling wordt de gelijkenis wel als volgt ingedeeld:
- 15,11-12a inleiding
- 15,12b-24 de jongste zoon
- 15,25-32 de oudste zoon.
Een indeling rondom de drie personages uit het verhaal is eveneens mogelijk (vv. 11-12a; 12b-20a ;20b-24 en 25-32).
Alsof zijn vader al dood is, vraagt de jongste zoon hem het erfdeel dat hem toekomt. De vader verdeelt het ‘leven’ (bios) zoals er letterlijk staat, het levensonderhoud (vv. 12 en 30; vgl. Sir. 33,20-21.24) onder zijn zonen.
De jongste trekt ver weg, verkwist alles en als er een hongersnood uitbreekt, raakt hij aan de bedelstaf. Varkenshoeder wordt hij, in dienst van niet-joden, het kan nauwelijks duidelijker gezegd worden hoezeer hij aan lagerwal is geraakt. Door honger gedreven komt hij tot zichzelf, hij denkt aan zijn vader, bij wie zelfs dagloners brood in overvloed hebben. Hij bereidt zijn terugkomst weldoordacht voor: hij zal opstaan (!) en naar zijn vader gaan om vergeving te vragen. Hij ziet in dat hij na al wat er gebeurd is, niet langer zijn zoon kan zijn, maar hopelijk wel zijn dagloner; ook dan is hij zeker van brood. Hij staat op en gaat op weg.
Wat een opluchting (en schaamte) moet de ontvangst door zijn vader bij de jongste zoon teweeggebracht hebben. Die ziet hem al van verre, krijgt medelijden, rent hem tegemoet en smoort de woorden van berouw in zijn omhelzing. Hoewel hij nergens recht op heeft, krijgt hij mooie kleren, een ring en een feestmaal (vgl. v. 2) toebedeeld; de blijdschap van de vader is grenzeloos (vgl. de knecht in v. 27).
De oudste zoon keert terug van het land van zijn vader. Als hij de reden van de feestvreugde hoort, wil hij niet binnenkomen. Nu gaat zijn vader hém zoeken, hij roept hem om te delen in de vreugde. Hij weigert. Verbittering, jaloezie nemen de overhand, nooit heeft zijn vader voor hém een kalf geslacht, niet eens een bokje kon er af. Ook de liefdevolle reactie van de vader – kind, jij bent altijd bij mij en alles wat van mij is, is van jou (wat juridisch juist is) – verandert daar niets in, voor hem geen vreugde.
Wie zou er geen begrip hebben voor zijn ergernis? En indirect ook voor de Farizeeën en schriftgeleerden, de gesprekspartners van Jezus, voor wie de wet net als voor hemzelf, heilig is (vv. 2.29)?
Het is opmerkelijk dat het zinnetje ‘Een man heeft twee zonen’ (v. 11) formeel een relatie uitdrukt tussen de zonen en de man – hij is hun vader – maar niets zegt over het inhoudelijk aspect van die relatie. Ook al spreken de vader en de knecht over ‘je broer’, de zonen zelf noemen elkaar nergens ‘broer.’ De oudste zoon spreekt tegenover zijn vader zelfs over ‘die zoon van u die uw levensonderhoud (bios) met hoeren verkwistte’ (v. 30), een teken dat hij hem niet als broer beschouwt vanwege zijn verleden. De vraag is dan hoe zijn relatie tot ‘de man’ is, ook al heeft hijzelf nooit een gebod overtreden; nergens spreekt hij hem in tegenstelling tot zijn ‘broer’ direct als ‘vader’ aan. Mag hij hem überhaupt ‘vader’ noemen, gezien zijn relatie tot zijn broer?
Hoe word je dan een broer, een naaste? De vader gaf het voorbeeld: zien, je laten raken en je hart laten spreken, dan komt de vreugde vanzelf. Die vreugde is ‘evangelie.’
Tot slot: Er zijn legio verhalen in de bijbel over twee zonen, te beginnen met Kaïn en Abel, waarbij onderlinge rivaliteit het broer- of naaste-zijn in de weg staat. ‘Je kunt je afvragen: zijn dat twee mannen buiten ons, of twee mensen in ons? En wie van de twee zal het dan winnen…?’ (Carel ter Linden, Een vader had twee zonen, Baarn 2002, 91)
Preekvoorbeeld
Iemand had twee zonen. Zo begint het verhaal dat Jezus vertelt aan de Farizeeën en de schriftgeleerden, die hun ongenoegen over Jezus’ vrijmoedige omgang met zondaars niet onder stoelen of banken steken. Dit soort verhalen kennen ze, de joodse traditie is een traditie van verhalen en gelijkenissen. Ook het thema van de vergevende vader is bekend, de vader als beeld van een God die zijn kinderen tegemoet komt, hoe ver ze ook van hem verwijderd zijn. Ze luisteren, nieuwsgierig naar de afloop, ze zijn benieuwd naar wat het verhaal hun te zeggen heeft. Voor wie hebben ze de meeste sympathie? In welk personage herkennen ze zich?
De gedachten van de oudste zoon
Altijd heeft hij gesappeld, altijd zijn best gedaan, nooit zijn verantwoordelijkheid ontlopen, zodat er tenminste íemand overbleef om het werk te doen. En wat gebeurt er vandaag? Hij komt van zijn werk op het veld en hoort muziek alsof het feest is.Wat is er aan de hand? De knecht vertelt het hem: ‘Uw broer is thuisgekomen.’ Je houdt het niet voor mogelijk, zijn broer thuisgekomen, na al die tijd! Hij wordt woedend. Hij voelt wrok opkomen, kwaadheid, jaloezie. Zijn hele leven verlangde hij naar aandacht, naar waardering, naar liefde. Zijn vader vond het heel vanzelfsprekend dat hij hard werkte en nooit iets voor zichzelf vroeg. En nu, wat blijft er voor hem over, nu alle aandacht naar zijn broer gaat. Zijn broer? Hij voelt geen verwantschap met die klaploper, die losbol, die… Hij stikt bijna in zijn woede. En dan komt zijn vader naar buiten.
De gevoelens van de vader
Toen zijn jongste vroeg om hem zijn erfdeel te geven, om zijn eigen weg te kunnen gaan, heeft hij hem laten gaan. Dat kostte hem veel moeite en veel pijn. Sindsdien is er geen dag voorbijgegaan dat hij niet aan zijn kind gedacht heeft. Het is of een deel van hemzelf is afgescheurd, het is alsof hijzelf voor een stuk dood is, omdat zijn kind weg is, verloren, dood. Die wond is nooit helemaal genezen, al wordt de pijn iets minder. Gelukkig dat zijn oudste bij hem bleef, anders zou hij helemaal geen leven meer voelen. Elke dag keek hij in de richting waarin zijn kind is vertrokken, elke dag werd hij teleurgesteld.
En vandaag, de dag waarop alles verandert, ziet hij zijn jongste van verre aankomen. Hij voelt de ontroering in zijn ingewanden, hij rent hem tegemoet en valt hem om de hals.
Feest moet er zijn, want de zoon die verloren was, is teruggevonden. Het deel van hemzelf dat pijn deed, dat dood aanvoelde, is weer levend. Hij gaat weer naar buiten, nu om zijn oudste zoon binnen te roepen, zijn oudste die van het veld komt.
De jongste zoon op de terugweg
Heeft hij echt berouw? Ziet hij in hoe ver hij verwijderd is van zijn oorsprong? Keert hij daarom op zijn schreden terug? Hij beseft dat hij het niet redt als hij op deze heilloze weg verder zou gaan, vervreemd van zichzelf, moederziel alleen. Hij hoorde iemand zeggen, of was het zijn eigen stem: ‘Kom tot jezelf.’ Er zit niets anders op dan het hoofd te buigen en zijn vader om vergeving te vragen. En zijn broer, wat zal die zeggen? Hopelijk is die niet óók vertrokken, net als hij. Elke stap brengt hem dichter bij huis, elke stap is lichter en tegelijkertijd zwaarder. Ze zullen hem aan zien komen.
In zijn boek Eindelijk thuis verbindt Henri Nouwen het verhaal van de twee zonen met zijn eigen levenservaringen naar aanleiding van het schilderij van Rembrandt: ‘De terugkeer van de verloren zoon.’ Hij merkt op dat de vader op het schilderij twee verschillende handen heeft, een vrouwenhand en een mannenhand. God wordt voorgesteld als vader en als moeder, als Degene die de mens sterkt en troost tegelijk. Nouwen herkent zich lange tijd in de opstandige jongste zoon, daarna in de gebelgde oudste zoon, maar hij weet dat hij uiteindelijk geroepen is om de vader te worden. Vergevend, zegenend, elk mens liefdevol tegemoet tredend.
Om terug te komen moet je eerst weggaan. Om te weten wat thuis is, moet je eerst van huis gaan. De meeste mensen zullen niet zo ver van huis gaan als de jongste zoon. Maar juist in deze Veertigdagentijd kunnen we ons afvragen hoe ver we van ons eigenlijke thuis, van onszelf verwijderd zijn. Om dan te merken dat we vaak een omweg maken terwijl we zo dichtbij zijn. En om te horen: Kind, jij bent altijd bij me en al het mijne is van jou.
Literatuur
Henri Nouwen, Eindelijk thuis. Gedachten bij Rembrandts ‘De terugkeer van de verloren zoon’, Lannoo, Tielt 2006.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Door Brouns-Wewerinke, preekvoorbeeld