- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 387.53 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
30 maart 2014
Vierde zondag van de Veertigdagentijd – Laetare
Lezingen: 1 Sam. 16,1b.6-7.10-13a; Ps.23; Ef. 5,8-14; Joh. 9,1(.6-9.13-17.34-38)-41 (A-jaar)
Inleiding
De oudtestamentische lezing en de evangelielezing gaan over ‘zien’. De profeet Samuel moet zien zoals God de mens ziet, niet de buitenkant maar het hart. In Johannes 9 staat ‘zien’ eveneens centraal. Daar staat zien tegenover geestelijke blindheid. Het is een verwijtbare blindheid waarin men weigert te zien. Het is de moeite waard heel Johannes 9 te lezen zoals het lectionarium ook toestaat – niet slechts de geselecteerde verzen. Dan valt pas echt op hoe indringend en knap het zien kunnen of blind blijven voor het Licht der wereld beschreven wordt. Het verhaal bouwt naar een climax op. Johannes 9 is meesterlijk literair gecomponeerd (zie Joop Smit).
Er schuilt ironie in het feit dat de ziener Samuel bij het vinden van een nieuwe koning het van meet af aan niet goed ziet. Samuel verneemt dat Saul door God als koning verworpen is. Nu moet Samuel naar een zekere Isaï om een van diens zonen tot nieuwe koning te zalven. Bij de maaltijd waar alle zoons met hun vader verzameld zijn, kijkt Samuel naar de oudste. Hij gaat in zijn oordeel af op eerste indrukken, op uiterlijk en gestalte. Die oudste heeft iets koninklijks. Dat is wat Samuel ziet. God openbaart Samuel echter dat hij kijkt zoals mensen kijken. God let bij de keus voor een nieuwe koning op andere dingen. Niet het uiterlijk maar het innerlijk. Niet wie uiterlijk op een koning lijkt, zal het worden. Het gaat om het hart van een koning. Op David, de jongste zoon die niet eens uitgenodigd is bij het offermaal, is Gods oog gevallen. Wie te jong of te klein is, wordt er nu alsnog bij gehaald en voor het oog van zijn broers en vader tot koning gezalfd. Het is een verbeelding van het Magnificat: God zij geprezen die machtigen van hun troon haalt en de nederige verhoogt.
Ironie zit ook in de evangelielezing. Degene die blind was, gaat zien, terwijl zij die zeggen te zien, blinden blijken. Hun blindheid wordt tegen het slot steeds duidelijker. Zelf zijn ze daar niet van doordrongen. ‘Wij zijn toch zeker niet blind?’ vragen ze aan Jezus. ‘Was u maar blind, dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’ (9,41 NBV). Zonde is in dit evangelie blindheid waarin men willens en wetens volhardt. Van die blindheid moeten we allemaal bij de komst van de Mensenzoon genezen. Augustinus merkt bij zijn uitleg van Johannes 9 op dat we allemaal ‘blind geboren’ ter wereld komen. De duivel heeft de mens door de zonde met blindheid geslagen. Alle baby’s komen met dichte ogen ter wereld. We mogen ons stuk voor stuk in de blindgeborene herkennen. Maar we zullen door het Licht der wereld, Christus, gaan zien (sermones 135, 136). Dankzij Augustinus begrijpen we ook beter waarom Jezus zegt dat de man genezen moet worden want ‘Gods werk moet door hem zichtbaar worden’ (v. 3). Zijn genezing is openbarend voor heel de wereld, en overstijgt daarmee het idee dat in deze man alleen zijn zonde of die van zijn ouders aan het licht komt, zoals de leerlingen van Jezus opperen. De ‘blindgeborene’ staat voor ons allemaal.
Al vanaf de Vroege Kerk zijn er overeenkomsten gezien tussen de genezing van de verlamde in Betesda (Joh. 5) en deze genezing. Beide vinden plaats op sabbat. Dat feit roept ergernis op bij de joodse autoriteiten. In beide verhalen weten de genezenen in eerste instantie niet wie de genezer was. Zij hebben gewoon gedaan wat hij hun opdroeg. Ook zullen de genezen verlamde en de blinde later nogmaals Jezus te spreken krijgen.
Er zijn ook verschillen. In het eerste verhaal vraagt Jezus of de man genezen wil worden, in het tweede geval voltrekt Jezus de genezing ongevraagd. Dat vergroot stellig de commotie rond zijn genezing. De dreigende houding tegenover Jezus, die in hoofdstuk 5 vrij beknopt wordt beschreven, wordt in dit hoofdstuk verder aangescherpt. Een ander belangrijker verschil is dat alle aandacht uitgaat naar de blinde. De genezing brengt in hemzelf een proces op gang van dieper inzicht. De blinde is niet alleen letterlijk gaan zien dankzij Jezus. Hem wordt doorheen het gebeuren inzichtelijk wie Jezus is: de Mensenzoon, het Licht der wereld. De komst van het Licht der wereld brengt volgens de evangelist van meet af aan een crisis, een oordeel, teweeg. Zij die dit Licht als licht aanvaarden en anderen die dit licht verwerpen en in hun duisternis blijven. De blinde is ongewild en ongeweten met het Licht der wereld geconfronteerd. Wel zal hij zijn geloof in het Licht nog expliciet moeten maken. Dat proces van erkenning blijkt buitengewoon pijnlijk. Het leidt in zijn geval eerst tot miskenning, buitensluiting en verwerping.
Eerst wordt de ex-blinde aan een onderzoek onderworpen of hij wel de blindgeborene is. Hoe is de genezing dan voltrokken? Daarna moet hij zeggen wie volgens hem de man is die hem op sabbat durfde te genezen. De sabbatsschending zou hem tot een zondaar bestempelen. De man durft een andere conclusie te trekken. Nooit heeft God een zondaar de macht tot genezen gegeven, brengt hij tegen de Farizeeën in. Hij houdt hem voor een profeet. De ouders van de man worden nu aan de tand gevoeld, maar die schrikken terug voor de intimidatie. Zij spelen de bal terug naar hun zoon. Zo komt de ex-blinde letterlijk steeds meer alleen te staan. Maar juist dan wordt hij onder druk van de ondervraging vrijmoediger. Hij durft het verbaal op te nemen tegen de autoriteiten: zijn jullie er soms in geïnteresseerd zijn leerling te worden? Hij is nu niet alleen overtuigd dat Jezus een bijzonder mens is, maar stelt dat hij wel van God moet zijn.
De ironie wordt versterkt als de autoriteiten hem er nu van beschuldigen dat hij werkelijk blind was, en wel van zijn geboorte af. Kon hij volgens hen aanvankelijk helemaal niet de blindgeborene zijn, nu brandmerken ze hem alsnog als die blinde. Daarmee erkennen ze zelf dat die genezing wel degelijk aan hem voltrokken is. Daarop jagen ze hem weg. Uitgeworpen uit de synagoge… dat zou gebeuren met ‘iedereen die Jezus als de Messias zou erkennen’ (v. 22).
En dan ontmoet de ex-blinde Jezus opnieuw. Hij ‘die wel van God moet komen’ vraagt hem of hij in de Mensenzoon gelooft. De Mensenzoon zal recht spreken namens God (Dan. 7). Geloof jij in hem? vraagt Jezus. Ja, zegt hij, als ik wist wie het was. En als Jezus dan onthult dat hij die Mensenzoon is, belijdt de voormalige blinde zijn geloof en knielt neer. Nu ‘ziet’ hij helemaal.
Het geloof in de Mensenzoon wordt pas werkelijkheid door de volledige zelfopenbaring van Christus, stelt Rudolf Bultmann, en niet eerder. Het is niet de aanraking met Jezus’ speeksel, noch zijn ontmoeting met de Jezus die een profeet lijkt, maar de nadrukkelijke zelfopenbaring van Christus als Mensenzoon die hem tot geloof brengt.
Een opmerkelijke trek van Johannes is dat veel van zijn protagonisten naamloos zijn. Ook de blindgeborene blijft ongenoemd. Volgens de exegeet Chatelion Counet gaat het Johannes om het afleggen van het ego, de eigen individualiteit, om leerling te worden van Christus. Alles draait in de navolging om het aan het licht komen van hem die het omstreden Licht der wereld is.
Literatuur
Aurelius Augustinus, De weg komt naar u toe, Budel 2007
Rudolf Bultmann, Das Evangelium des Johannes, Göttingen 196217
Patrick Chatelion Counet, ‘Johannes: Verandering’; in Frans Maas e.a. De bijbel spiritueel, Zoetermeer/Kapelle 2004, p. 591-598
Joop Smit, Volgens Johannes, Hilversum, z.j., p.73-77
Preekvoorbeeld
Dat wij kunnen zien, danken wij aan licht. Maar meteen wordt in Schrift en Kerk gezegd, dat er twee soorten licht zijn. In het verhaal van Samuel komen zij samen. Samuel ziet macho’s, grote knapen, sterke mannen; hij ziet het echte niet. Ten slotte moet hij blijven kijken. Tot hij het grote in het kleine ziet.
De vorige zondagen wijzen ons op onze God, die mensen wil. De God die Adam en Eva laat leven en ook struikelen, onze oorsprong. Waarom?
Het tweede verhaal is de roeping van Abraham: wij vertrekken en trekken. Vervolgens na de uittocht uit Egypte komen wij in onze woestijn terecht. (Gods aanwezigheid in honger en dorst). Daarna zijn wij in het land (onze verantwoordelijkheid). Het hoogtepunt wordt David, over wie de Geest des Heren kwam. Dat is de kleine man die de reus versloeg, Saul opvolgde, oorlogen won, moordenaar van Uria, toch lieveling des Heren, ongelukkige vader van opstandige zonen, groot dichter.
Maar dat zie je niet onmiddellijk. Samuel moet haast gedwongen worden om naar de jongste te kijken. Uiteindelijk gaat het niet om het zien van zijn ogen maar om de blik van zijn hart.
Ik denk aan de oude man Samuel en de jonge David. Het lijkt wel op een opa met een kleinzoon. Samuel ziet eerst David over het hoofd, maar tenslotte zalft hij de jongen op dat hoofd tot koning.
Langzaam gaan wij het licht zien, dat toch de eerste schepping was van de lieve Heer, die met twee handen in de schemering greep en het donker los maakte uit het licht of omgekeerd. Dat licht was er al in Genesis 1, vóór de zon en de maan. Het is dus een heel bijzonder licht. De Heer vernietigt noch het licht noch het donker, maar geeft aan beiden een eigen plek. Ook dus in ons leven. Er is een bijzonder licht in ons leven. Noem het maar je Godslamp. Soms is het moeilijk te zien. Zowel bij Samuel als bij de blinde in het evangelie moet de ziende geholpen worden om goed te kijken. ‘Geloof je in de mensenzoon? Wie is het Heer? Dan zal ik geloven.’ Hij staat vlakbij.
Blinden, lichamelijk blinden, hebben een ander uitzicht. Zoals de blinde ziener Tiresias in Tebe, die door Athena – anderen menen door Hera – was gestraft met blindheid maar als compensatie de zienersgave ontving.
Waar mogen wij naar kijken in onze kerk? Er is genoeg donkerte die opvalt. Er zijn ook veel voorschriften en rubrieken die benadrukt worden. Paus Franciscus heeft in zijn lange interview gezegd ‘Ik beschouw de Kerk een beetje als een veldhospitaal na een slag’. Dan moet de Kerk niet beginnen met voorschriften en rubrieken. ‘Men moet eerst zijn wonden helen, pas daarna kan men over de rest praten. Onderaan beginnen’. Niet bij de details, maar bij de blijde boodschap. Jezus heeft je gered. De kerkdienaars dienen wezenlijk bedienaars van barmhartigheid te zijn
Vandaag is de blijde boodschap, dat er een Godslamp is in ons leven en dat er veel meer te zien is dan wij denken en dat er een licht is dat weldadiger is dan het goede licht van zon en maan.
Wie is het Heer, dat ik in hem kan geloven? Het is de mensenzoon die bij jou staat in je leven.
Wim Reedijk, inleiding
Wim van den Ende, preekvoorbeeld