- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 475.20 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
26 april 2015
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,8-12; Ps. 118; 1 Joh. 3,1-2; Joh. 10,11-18 (B-jaar)
Inleiding
Roepingenzondag is de zondag van de Goede Herder. In de driejarige cyclus leest de kerk op de vierde zondag van Pasen steeds een ander gedeelte uit Johannes 10. In het A-jaar betreft dat de eerste tien verzen van dit hoofdstuk, in jaar B gaat het om 10,11-18 en in jaar C zijn de verzen 22-30 aan de orde. Van oudsher heeft de metafoor van de herder gediend als belangrijke inspiratiebron voor het leven in de gemeente van Christus. Pastorale zorg is ten diepste herderlijke zorg. ‘Herderen’ als werkwoord is de activiteit die altijd centraal dient te staan in het leven van de gemeente: omzien naar elkaar en daarin elkaar tot herder zijn. Daarbij is het voorbeeld van Jezus, de Pastor Bonus, de bron van inspiratie bij uitstek. Dat gold in het prille begin van de kerk reeds voor de apostelen Petrus en Johannes toen zij zorg hadden voor een man die verlamd was vanaf de moederschoot (Hand. 3). De apostelen ontfermden zich over hem en handelden zo in navolging van Jezus met zijn inzet en zorg voor mensen die als schapen aan de goede Herder waren toevertrouwd.
Petrus’ verantwoording – Handelingen 4
Zonder acht te slaan op het voorafgaande gedeelte en de context, kunnen we de eerste lezing niet goed plaatsen. De lezing zet in met de reactie van Petrus op de ondervraging door de joodse leiders naar aanleiding van een genezing van iemand die verlamd was, zoals verteld in het voorafgaande hoofdstuk 3. De formulering van Petrus in vers 10 (‘... door de naam van Jezus Christus de Nazoreeër’) verwijst meer dan duidelijk naar de woorden waarmee dezelfde Petrus in 3,6 de man bevrijdde van zijn levenslange verlamming: ‘... in naam van Jezus Christus de Nazoreeër, kom overeind en loop’. Uitsluitend door de naam van Jezus Christus kunnen Petrus en Johannes doen wat zij gedaan hebben. Het antwoord aan de joodse leiders is een antwoord naar eer en geweten. In vers 12 wordt duidelijk ook gezinspeeld op de feitelijke betekenis van de naam Jesjoea (‘De Heer redt’): ‘er is onder de hemel geen andere naam aan mensen gegeven waardoor wij ons kunnen laten redden’. Een voorbeeld van ‘Nomen est omen’: de naam is een voorteken.
De leiders vroegen: ‘Door wat voor kracht (dunamis) of naam (onoma) hebt u dit gedaan?’ (4,7b). Petrus geeft zijn reactie ‘vervuld van de heilige Geest’, waarmee herinnerd wordt aan de woorden van Jezus zelf kort voor zijn hemelvaart: ‘Maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht (dunamis) ontvangen en mijn getuigen zijn in Jeruzalem ...’ (1,8). Ten slotte: in zijn verantwoording spreekt Petrus over Jezus als de steen die door de bouwlieden is verworpen maar die de hoeksteen is geworden waar een heel gebouw op rust. Dit beeld is ontleend aan Psalm 118,22 waar de normen van God gesteld worden tegenover wat mensen wel of niet van belang vinden.
Het werk van de Heer – Psalm 118
Begin en einde van Psalm 118 (bijzonder dierbaar voor de kerkhervormer Maarten Luther, vanwege het sprekende getuigenis dat God zegeviert over menselijke machtsaanspraken) staan in het teken van de dankzegging: het loven van de Heer om zijn eeuwige genade en trouw. Tussen begin en einde getuigt de psalmist van zijn geloof in de machtige werken die God verricht heeft. Voor hem staat het besef centraal dat het behouden leven toegeschreven moet worden aan het daadwerkelijk ingrijpen van de Heer zelf (v. 17). De psalm is zodoende een zegelied na het doorstaan van een kritieke ervaring. Het is mogelijk dat er oorspronkelijk een verband bestaat met een ritueel waarbij de overwinning van een davidische koning op zijn tegenstanders herdacht en gevierd werd (jaarlijks feest van de troonsbestijging?) De psalmist is dan de koning die zijn vertrouwen in de Heer onder woorden brengt.
Een groots vooruitzicht – 1 Johannes 3
‘Groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft’ – het lijkt wel een echo te zijn van het bekende en geliefde vers uit het Johannesevangelie (3,16). Het is niet zo vreemd om in dat verband de vergelijking te maken met de liefde tussen ouders en kinderen. De gelovigen zijn kinderen van God, in onderscheid van de ene Zoon, Jezus Christus. Het is de onvoorstelbaar grote liefde van God die de grondslag vormt voor dit kindschap. Deze realiteit wordt door de wereld die God vijandig is miskend omdat die wereld Christus niet heeft willen aanvaarden (vgl. Joh. 1,10). Het is een groots vooruitzicht dat de kinderen van God wacht: zij zullen aan hem gelijk zijn, wanneer hij eenmaal verschijnt en zij de Zoon zullen zien zoals hij is.
Als iemand die zorg draagt – Johannes 10
De tegenstelling tussen de goede herder en de huurling die in dit Bijbelgedeelte aan de orde is (10,11v), refereert binnen de context van het Johannesevangelie onmiskenbaar aan de confrontatie van Jezus met zijn directe opponenten, de Judeeërs. Daarmee is het een vorm van religiekritiek, waarbij natuurlijk ook terug gedacht kan worden aan Ezechiël 34 over de goede herder en de zichzelf diskwalificerende herders van Israël. De herders die alleen zichzelf weiden, verdienen de benaming van herder eigenlijk niet (Ez. 34,2). Alleen hun eigenbelang staat voorop. Door de huurling ter sprake te brengen, voegt Jezus zich in het spoor van precies deze kritiek. Alsof hij zegt: let toch vooral op het keurmerk van goed pastoraat...
Jezus sprak: ‘Ik ben de goede herder’ (10,11.14). Natuurlijk was het Jezus niet te doen om het afleggen van een proeve van bekwaamheid. De uitspraak is niet voor niets vervat in beeldspraak, het is geen proza maar poëzie! We hebben ook hier weer te maken met een van de ‘Ik ben’-uitspraken in dit evangelie. Het bij Johannes steeds weer herhaalde ego eimi (‘Ik ben’) roept bijna als vanzelf bij ons de Godsnaam ‘Ik zal er zijn’ op. En die naam, geopenbaard aan Mozes bij de brandende doornstruik, heeft – naast zoveel meer – toch eerst en vooral te maken met beschikbaar zijn. ‘Ik ben er’ zegt God tegen Mozes als antwoord op de vraag: ‘Wat kan ik zeggen als men mij vraagt: Hoe luidt zijn naam?’ God zal er zijn om zijn volk bij te staan bij de uittocht uit Egypte. Ze mogen op hem rekenen. Zó stelt hij zich voor Israël beschikbaar. Als Mozes deze openbaring van de naam ontvangt bij de berg Horeb, is hij bezig de schapen van zijn schoonvader Jetro te weiden. De klassieke taak van een herder dus! Bij het bijbelse beeld van de herder gaan voor velen de gedachten vaak als eerste uit naar de beginregel van de geliefde en bekende Psalm 23 ‘De HEER is mijn herder’ – lied van David, koning van Israël, maar daarvoor... een herdersjongen. Het zal duidelijk zijn: langs deze twee sporen identificeert Jezus zich met God. Zoals Israël bij de uittocht op God mocht rekenen, zo mogen de volgelingen van Jezus rekenen op hem. Want hij zal er zijn – Jezus toont zich bereid om tot het uiterste te gaan in zijn liefde voor allen die aan hem toevertrouwd zijn. Zijn eigen leven is in het geding. Zoals de herder dat doet voor zijn schapen. Hij gaat voor hen door het vuur, hij kan het niet hebben dat een schaap verloren loopt of te gronde gaat. Hij wil voor hen borg staan. Zó is Jezus, als een goede herder.
Hij is het ook die op een uiterst persoonlijke manier herder is, want hij ként de schapen en hij ziet naar ze om. Ja, de Vader en de Zoon kennen elkaar en zo ook kent de herder zijn schapen. In het Hebreeuws, de taal die in het Grieks van het Nieuwe Testament nog hoorbaar is, vormt de activiteit van het ‘kennen’ geen cognitief of rationeel gebeuren (iemand kennen uit de verte bijvoorbeeld), maar ligt de gevoelswaarde van ‘kennen’ heel dicht bij ‘liefhebben’ of ‘beminnen’. Iets daarvan her-kennen (!) wij nog in de uitdrukking die in onze taal zo goed als verdwenen is: ‘Kennis hebben aan een meisje’ , dat is: omgang met haar hebben, verkering dus! Daar is eerst en vooral het hart bij betrokken, het is wars van elke rationele afstandelijkheid. ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît point’ (Blaise Pascal). Dat de goede herder zijn schapen kent, wil zeggen: hij is bijzonder op ze gesteld want hun welzijn gaat hem voortdurend ter harte. Hij geeft echt om ze!
In de slotverzen van de lezing gaat het over het ‘zelfbeschikkingsrecht’ van Jezus wanneer hij in volle vrijheid afstand doet van zijn leven om het daarna weer terug te nemen. Het is een daad van zelfovergave van de Zoon in het licht van de liefde van de Vader. Jezus gaat in gehoorzaamheid de weg die de Vader hem wijst (10,18). Dezelfde gedachte komt ook wel op andere plaatsen in dit evangelie voor. Zo neemt de macht van Pilatus (19,10v) Jezus’ vrijheid ten overstaan van de mensen in het geheel niet weg. In zijn zelfovergave openbaart zich zijn relatieve autonomie. Jezus handelt immers uitsluitend op grond van de gehoorzaamheid aan zijn hemelse Vader.
Preekvoorbeeld
Op Roepingenzondag gaat het bijna altijd over de herder en zijn schapen. Een beeld uit een agrarische context, zoals die gangbaar was ten tijde van Jezus. Maar mensen van de eenentwintigste eeuw weten over het algemeen weinig over het boerenleven op het platteland. De meeste jonge mensen leven in een wereld van computers en internet. Sociale media nemen een belangrijke plaats in in hun onderlinge contacten en beelden van schapen met herders spreken hen weinig of niet aan.
Onze Nederlandse taal is ook niet altijd zo positief over het schaap. Schaapachtig is bepaald geen positieve waardering over iemand. En het beeld van een kudde schapen doet denken aan mensen die weinig eigen initiatief ontplooien. En als er iets is dat in onze dagen opgeld doet, is het wel de nadruk op ieders eigenheid.
Schapen volgen trouw de herder, hoe hij ook loopt en waar hij ook gaat. In onze dagen bepalen mensen zelf wat ze willen en in welke richting ze wensen te gaan. Het is voor een predikant dan ook een moeizame opgave de beelden uit de Schrift op een actuele manier over te brengen. Maar laten we een poging in die richting wagen.
Van harte sta ik achter het idee dat iedere mens een eigen persoonlijkheid is. Je identiteit is een kostbaar gegeven: je bent een mens met een eigen gezicht en een eigen ziel. Zoals jouw naam klinkt, klinkt niemands naam. Zonder die eigen identiteit ben je nergens, naamloos, een mens zonder gezicht. En het is jouw opdracht trouw te zijn aan jezelf en jezelf verder te ontplooien.
Trouw zijn aan jezelf – het is niet altijd even gemakkelijk. Er is immers veel dat ons van onszelf kan vervreemden. Dat proces van vervreemding geschiedt niet van de ene dag op de andere, maar vindt geleidelijk plaats. Langzaam ga je op in de grauwe massa van trouwe, maar weinig inspirerende mensen. Je maakt geen eigen keuzes meer, maar volgt blindelings de herder die je voorgaat.
Een goede herder zorgt dat zijn schapen in staat zijn voor zichzelf op te komen. Goede herders inspireren ons meer en meer onszelf te zijn of te blijven, zoals we dat zien in onze huidige paus Franciscus.
Hij is niet bang om te breken met wat de traditie al lange tijd voorschrijft. Hij is en blijft zichzelf en mensen ervaren dat als verfrissend. Deze herder geeft ons het voorbeeld om trouw te zijn aan wie je bent en steeds meer te worden wie je bent, want iedere mens is zo intens de moeite waard.
In de eerste lezing uit de Handelingen luisterden we naar het verhaal van de genezing van een lamme door Petrus.
Niet zomaar wordt vandaag het beeld getekend van een lamme mens. Want lam zijn houdt in dat er geen beweging in die mens zit…Dat hij afhankelijk is van wat een ander zegt of doet.
Het is de roeping van ieder mens een bijdrage te leveren aan het weer in beweging brengen van zoveel verlamde mensen om ons heen. Daarvoor heeft iedere mens zijn eigen talenten en gaven ontvangen. Als je die alleen gebruikt ten eigen bate, zal het je nooit gelukkig maken.
Pas als je jezelf wilt geven aan anderen zul je je gelukkig voelen. De kern van alle geluk is verbondenheid. Maar verbondenheid ontstaat niet zomaar, is niet hetzelfde als kuddegeest, daarvoor is ontvankelijkheid nodig….open willen staan voor de ander…. Je zult je in de ander moeten durven verplaatsen. Wie is hij, wat beweegt hem, wat hoopt hij, wat bemint hij? Zonder ontvankelijkheid geen geluk.
Het is onze roeping om onze medemens vol begrip tegemoet te treden en aandacht te schenken. Paus Franciscus zei het eens zo: ‘Een herder moet niet boven de schapen staan, maar tussen hen in. Hij moet naar de schapen ruiken.’
De Goede Herder die het evangelie ons tot voorbeeld stelt is de mens die het welzijn van zijn schapen voortdurend ter harte gaat. Vervuld van de kracht van Jezus kon ook Petrus verlamde mensen weer nieuwe energie geven. Waarom zouden wij dat niet kunnen?
drs. Harry J.J.M. Tacken, inleiding
Arie Wester ofm, preekvoorbeeld