- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 298.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
20 december 2009
Vierde zondag van de Advent
Lezingen: Mi. 5,1-4a; Ps. 80; Heb. 10,5-10; Luc. 1,39-45 (C-jaar)
Inleiding
Op deze vierde zondag van Advent is het niet moeilijk de rode draad door de keuze van de lezingen te ontdekken: de verwachting van de komst van Jezus, in wie christenen de Messias erkennen.
Micha 5,1-4a
De eerste lezing is een korte passage uit de profeet Micha, een van de twaalf ‘kleine’ profeten. De tekst is genomen uit het vijfde hoofdstuk, waarin we Micha’s visie op het komen van de Messias aantreffen.
Het is belangrijk de messiaanse verwachting in het Oude Testament – en ook in het boek Micha – in een juist perspectief te zien. We dienen daarbij voor ogen te houden dat Israël eerder uitkeek naar een heilstijd dan naar een bepaald heilbrengend individu: de persoon van de Messias is als dusdanig secundair in deze verwachting. Over wat voor iemand de Messias (of vaak ook meerdere messiassen) concreet zal zijn, lopen de verschillende geschriften uiteen.
De messiaanse verwachting van Micha ontspringt aan zijn rotsvast geloof dat God zijn belofte jegens de dynastie van David gestand zal doen, ook al moet het tegenwoordige ‘huis van David’ verdwijnen uit Jeruzalem: in het nabijgelegen Betlehem, de geboorteplaats van koning David, zal de Heer een nieuw begin maken.
In het kader van de liturgie wordt deze tekst van Micha voorgesteld als een voorzegging van de komst van Jezus als de Messias. Het gaat hierbij om een christelijke re-lecture of herlezing van de oudtestamentische tekst volgens een bijzondere manier van schriftuitleg (de pesjer) die rond het begin van onze jaartelling in het jodendom bijzonder populair was en die door het vroege christendom werd overgenomen. Hierbij worden teksten van het Oude Testament toegepast op de actuele situatie (in dit geval: het geloof dat Jezus de Messias is), ook al krijgt de tekst daardoor soms een heel andere betekenis. Ook het uitsnijden van dit fragment uit de ruimere profetie van het vijfde hoofdstuk brengt op zich reeds een bepaalde interpretatie met zich mee.
Christenen uit alle tijden worden uitgedaagd om twee verschillende betekenissen van de tekst levend te houden: de oorspronkelijke betekenis en de christelijke herinterpretatie waar ook de evangeliën naar verwijzen. Het is juist door in deze spanning te gaan staan dat de volle dynamiek van de verwachting van de Messias tot zijn recht kan komen.
Hebreeën 10,5-10
De Hebreeënbrief presenteert zich als een literair geschrift waarin uitleg en appel elkaar afwisselen. De tweede lezing, genomen uit het tiende hoofdstuk, behoort tot de slotgedachten van de laatste eenheid met uitleg, die reeds in het zevende hoofdstuk begonnen is. Deze zeer lange eenheid weidt uit over de Zoon als hogepriester van het nieuwe verbond, en de kerngedachte van onze passage is dat na Jezus’ offer geen andere offers meer nodig zijn. De auteur wil onderstrepen dat de ‘wet’ – waarmee hij de cultus bedoelt zoals die in het Oude Testament wordt voorgeschreven – slechts een ‘schaduw’ is van wat met de dienst van Christus is gekomen (v. 1).
Om zijn punt duidelijk te maken doet de schrijver een beroep op Psalm 40,7-9. Hierin wordt vooreerst bevestigd dat God geen offers vraagt van de Zoon. Daarna worden de woorden ‘Ik ben gekomen om uw wil te doen’ op Christus toegepast. Ten slotte volgt dan de eigen conclusie van de auteur: Christus schaft het eerste (de cultus van het Oude Testament) af om het tweede (Gods wil doen) te laten gelden.
Net als bij de eerste lezing hebben we dus te maken met een christelijke herlezing van een oudtestamentische tekst. Hierbij komt nog de verwikkeling dat de auteur zich niet baseerde op de Hebreeuwse psalmtekst, maar op een Griekse vertaling: de Hebreeuwse tekst spreekt in vers 7 van ‘oren’, maar de Griekse heeft het (in de belangrijkste handschriften) inderdaad over een ‘lichaam’, waarin de auteur een toespeling op de menswording herkent.
De keuze van deze lezing voor de vierde adventszondag is eenvoudig te verklaren: op deze zondag waarop de verwachting van Jezus’ komst bijzonder wordt gethematiseerd, laat deze tekst de Zoon zelf aan het woord om te zeggen: ‘Gij hebt mij een lichaam bereid’ en ‘Ik ben gekomen om uw wil te doen.’
Lucas 1,39-45
Het evangelie van deze adventszondag vertelt over Maria’s bezoek aan Elisabet. Maria’s lofzang bij deze gelegenheid, het Magnificat, wordt ditmaal niet in de evangelielezing opgenomen: alle aandacht gaat uit naar de blijde verwachting van de komst van de Messias, en het Magnificat zou ons in de liturgie kunnen afleiden van dit thema.
De perikoop van Maria’s bezoek maakt deel uit van een zeer nauwkeurig opgezette structuur in Lucas’ kindsheidsevangelie. Typisch voor Lucas zijn de parallellen tussen twee of meer personages of gebeurtenissen, en dit treffen we ook in de ouverture van zijn evangelie aan. Hij begint met een eerste tweeluik: de aankondiging van Johannes’ geboorte (Luc. 1,5-25) en die van Jezus’ geboorte (Luc. 1,26-38). Ook na Maria’s bezoek aan Elisabet volgt er een tweeluik: de geboorte, besnijdenis en naamgeving van Johannes (Luc. 1,57-80) en die van Jezus (Luc. 2,1-21). De lezing van deze zondag zit dus als het ware geprangd tussen beide panelen, die elk de eigen rol van Jezus en Johannes willen verduidelijken.
Het middenpaneel dat we zo bekomen, is heel bijzonder. Het schetst een intieme, huiselijke sfeer waarin twee zwangere vrouwen aan het woord komen en over hun ‘verwachting’ spreken. Opvallend is ook dat ze allebei spreken over de bijzondere positie van Maria. Zij wordt ‘de gezegende onder de vrouwen’ genoemd, een titel die in de Bijbel verder alleen wordt toegekend aan de heldinnen Jaël (Re. 5,24) en Judit (Judit 13,18).
Een opvallend detail in deze vertelling is dat Elisabets kind opspringt in haar schoot zodra zij de groet van Maria hoort. Dit is een mogelijke allusie aan Genesis 25,22-23, waarin we lezen hoe de twee kinderen van Rebekka, Esau en Jakob, al in de moederschoot tegen elkaar ‘stoten’: het begin van een lange rivaliteit die uiteindelijk in het voordeel van de jongste zal beslecht worden. Ook bij Lucas gaat het over twee kinderen, maar dan wel met verschillende moeders. En ook hier zal de jongste de oudste overtreffen. Het moge duidelijk zijn: de vertelling is geheel op Maria en háár kind gericht, op degene die als ‘mijn Heer’ erkend wordt en op zijn moeder als model van geloof.
Literatuur
J. Fokkelman en W. Weren (Red.), De bijbel literair. Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Meinema–Pelckmans, Zoetermeer–Kapellen, 2003, 767 pp.
E. Eynikel e.a. (Red.), Internationaal Commentaar op de bijbel, Kampen–Averbode, 2001, 2 vol., 2244 pp.
Preekvoorbeeld
Wachten kan soms erg lang duren. Het is al laat in de avond. Je hebt de bus of trein gemist. En nu maar wachten op de volgende. Er gebeurt wel het een en ander om je heen. Iedere beweging zie je: zou daar de bus of trein komen? Maar verder: wachten.
Anders wordt het als je weet dat er iemand thuis op je zit te wachten: je man, je vrouw, je ouders verwachten je om zo en zo laat thuis en je komt maar niet opdagen. Ze worden thuis wat gespannen. Er zal toch niets gebeurd zijn?
Twee manieren van wachten, of eigenlijk: in het ene geval is het een gewoon wachten, je neerleggen bij de feiten. In het andere geval is er veel meer sprake van ‘verwachting’, je legt je er niet zonder meer bij neer. Verwachting heeft te maken met hoop, met hoop op een goede afloop. Verwachten heeft te maken met geloof, geloof in de toekomst, geloof in een betere wereld.
De lezingen uit de Bijbel die we zojuist gehoord hebben moeten we – denk ik – in dit licht verstaan. Wat zegt de profeet Micha? Hij spreekt zijn verwachting in de toekomst uit, op grond van wat er nú aan de hand is. Hij kijkt gespannen uit naar de tijd van heil en zegen. Hij wacht niet lijdzaam af, hij zegt niet: ‘ik zal wel zien’, of: ‘het zal mijn tijd wel duren’, nee, hij zegt: er zal heil komen voor het gehele volk. God doet zijn belofte gestand. De stammen van Israël, verstrooid in ballingschap, zullen weer samenkomen. En die verwachting koppelt de profeet aan de geboorte van een kind. En: als er kinderen worden geboren, is er toekomst. En zeker als in dat kind gaandeweg de Messias is herkend.
Dezelfde gedachten hoorden we ook in het evangelie. wanneer de twee vrouwen, Elisabet en Maria, elkaar ontmoeten. Beide vrouwen zijn in blijde verwachting van het kind dat uit hen geboren zal worden. En ook bij hen is het geen lijdzaam afwachten, nee: ze zijn er vol van, zo zelfs dat zij elkaar opzoeken om met elkaar te spreken over die toekomst. Zij verstaan daarin de vervulling van Gods belofte en durven zich daaraan toe te vertrouwen. Zo zegt het Elisabet over Maria: ‘Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is’.
Weet u, een oud Nederlands woord voor ‘verwachten’ is ‘verbeiden’. En wist u dat het woord ‘verbeiden’ ook de betekenis heeft van ‘vertrouwen’? Verwachten is zo: vol vertrouwen uitzien, een in vertrouwen stilstaan bij de dingen die te gebeuren staan, is vertrouwen in de toekomst, is geloven in de toekomst.
Wat kunnen deze woorden uit de Bijbel ons vandaag de dag te zeggen hebben? Wij staan enkele dagen voor Kerstmis. Dan – met Kerstmis – vieren we de geboorte van Jezus, van Gods Zoon, van degene van wie Maria in verwachting is. De vraag is dan nu scherper: Wat verwachten wij? Verwachten wij, zijn wij ook in verwachting van hetgeen we gaan vieren?
Of nog meer aansluitend bij de lezingen van vandaag: verwachten ook wij een goede toekomst? Zien wij vol verwachting uit naar die geboorte die ons heil en zegen kan brengen;
die de wereld vernieuwen kan, kan maken tot een betere wereld, waarin er geluk is voor iedereen?
Als je zo om je heen kijkt, als je je oor te luisteren legt, als je ziet wat er allemaal in onze wereld aan de gang is, dan zou je misschien geneigd zijn te zeggen: ik zie weinig toekomst, ik geloof er niet meer in, ik wacht wel af. Wel, ik geloof dat het anders kan, dat het anders móet. De lezingen uit de Bijbel geven mij, geven ons daartoe aanleiding. Zij weerhouden ons ervan om fatalistisch te worden, integendeel: zij roepen ons op opnieuw op weg te gaan, steeds maar weer op weg te gaan, vol geloof in een betere toekomst.
De profeet Micha zegt dat het anders kan. De ontmoeting van Elisabet en Maria laat zien dat het anders kan. En ook de lezing uit de brief aan de Hebreeën van vandaag laat dat horen: door de komst van de Messias worden wij geheiligd.
De geboorte van Jezus, die wij gaan vieren, bewijst dat het anders kan. Bovendien: wij weten en geloven dat het kind, wiens geboorte wij gaan vieren, in zijn verdere leven heeft laten zien dat het anders kan. Hij heeft zich zijn leven lang ingezet voor iedereen en met name voor verschoppelingen in de maatschappij: zieken, armen, gevangenen, mensen die met de nek werden aangekeken en zo ... hun heeft hij toekomst geboden. Ja, uiteindelijk heeft hij zijn leven er voor gegeven. Hij is de weg van geloof in een goede toekomst tot het uiterste gegaan. Vandaag dan, horen we iets van hoe die weg begonnen is, van hoe mensen geloven in zijn leven én in zijn sterven. Ze zeggen: iemand die zó leeft, sterft en verrijst, die moet door God zélf op weg zijn gezet.
Steven Pinnoo, inleiding
Ton Peters ofm, preekvoorbeeld