- Versie
- Downloaden 32
- Bestandsgrootte 297.42 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
18 december 2011
Vierde zondag van de Advent
Lezingen: 2 Sam. 7,1-5.8b-11.16; Ps. 89; Rom. 16,25-27; Luc. 1,26-38 (B-jaar)
Inleiding
2 Samuel 7,1-5.8b-11.16
Koning David, die zelf in een paleis van cederhout woont, toont zich edelmoedig. Hij wil voor God, wiens ark onder een tent staat, een huis bouwen. Maar God bedankt daarvoor. Liever dan in een tempel woont hij in een verplaatsbare tent die hem toelaat samen met zijn volk op te trekken. God laat zich liever niet vastzetten en opsluiten in een kerk, een beeld of een instituut. Mensen willen steeds weer een God die hanteerbaar is, een God die ze naar hun hand kunnen zetten, een God om ons te dienen in plaats van andersom, terwijl God zichzelf wil zijn, niet de Bevestiger van het bestaande, maar de Bevrijder, steeds voorop en vooruit, in een telkens weer nieuwe uittocht, zodat de geschiedenis nooit stilvalt, maar steeds heilvoller en goddelijker wordt. Beelden van God, ook filosofische en theologische denkbeelden, doen hem altijd tekort. Het zijn altijd karikaturen. God is te groot en te levend om in beelden of in gebouwen te worden gevat. Beelden en tempels kleineren hem, zetten hem vast, maken hem monddood en ongevaarlijk. JHWH is een gebeuren. Niet vast te leggen. Altijd voorop. Ik-zal-er-zijn! JHWH is niet de God van het vaste, onveranderlijke beeld, maar de God van de tocht. Ga maar! Ik zal er zijn. Onzichtbaar, maar reëel. Over God kun je nooit beschikken. Je kunt hem niet zien, niet ter hand nemen, niet afbeelden, zelfs niet bewijzen. Hij is geen heb-God. Iedere voorstelling van hem moet telkens weer gecorrigeerd, gelouterd en gezuiverd worden. Men mag God niet tot een monument verlagen, de ongrijpbare niet grijpbaar maken. God is geen monument, maar een moment, geen beeld, maar geschiedenis. Hij geeft zich telkens weer te kennen in momenten, in geschiedenis, vooral in de geschiedenis van Israël die via David en zijn geslacht uitloopt op Jezus, de zoon van David, de mens naar Gods hart.
Bemerk ook hoe het genereuze voorstel van David door God helemaal wordt omgekeerd, wat in de Bijbel vaak het geval is. David wilde voor God een huis bouwen, maar God zegt: ‘Ik zal voor jou een huis bouwen.’ Het heil van Godswege wordt ons geschonken. We bewerken het niet zelf. God schenkt David een familie waaruit eens de Messias zal geboren worden. ‘Het woord is vlees geworden en heeft zijn tent onder ons opgeslagen’, schrijft de evangelist Johannes zoveel eeuwen later. God is een God van mensen, zoals Jezus er een was, niet van kerken of tempels. Salomo, de zoon van David, zal later voor JHWH wel een tempel bouwen, en ook vandaag staat er in ieder dorp een kerk, maar de bedoeling van die kerken is dat we er biddend samenkomen om enthousiast uitgezonden te worden, de wereld in, om daar mens te zijn zoals God dat van ons verlangt.
Romeinen 16,25-27
De lofprijzing die de Romeinenbrief besluit en meer dan waarschijnlijk later werd toegevoegd, looft God omdat hij ons kracht geeft door het evangelie van Jezus Christus, waarin eindelijk het geheim onthuld wordt dat eeuwenlang verzwegen werd maar dat nu voluit wordt geopenbaard. Het mysterie dat God uiteindelijk mens is geworden in Jezus Christus, die de zoon van David is en naar wie reeds de profeten hebben uitgekeken, is en blijft voor christenen de voornaamste reden om hem te loven en te danken.
Lucas 1,26-38
De engel Gabriël komt van Godswege. In de Bijbel dienen engelen om de verbinding tussen hemel en aarde tot stand te brengen. Zij zijn niet interessant op zichzelf en hebben geen zelfstandige rol, maar enkel een functie. Ze wijzen van zichzelf weg, met de ene hand naar het leven van de mensen en met de andere naar Gods betrokkenheid daarbij. Zij betekenen dat God werkzaam aanwezig is in het leven van mensen, dat hij zich hun lot aantrekt. Engelen verkondigen dat het leven van de mens geen aaneenschakeling is van toevallige gebeurtenissen, maar dat God daarin te vinden en te ontdekken is. Ook in dit verhaal, waarin de geboorte van Jezus wordt aangekondigd, dient de engel Gabriël om duidelijk te maken dat God met dit gebeuren te maken heeft. Dat een vrouw zwanger is, dat zij door een volkstelling gedwongen wordt om op reis te gaan en dat haar kind dan tijdens die reis geboren wordt, is op zichzelf niet zo buitengewoon te noemen. Lucas onderlijnt echter het belang van deze gebeurtenissen door een engel plechtig te laten verkondigen dat het kind dat geboren wordt de Zoon van de Allerhoogste is, de Redder en de Messias van de wereld. Zo maakt hij in het alledaagse het bijzondere zichtbaar, in het nietige het veelbetekenende, in het voorbijgaande het blijvende en in het aardse het hemelse.
Het verhaal verloopt helemaal volgens het vaste schema van de geboorteaankondiging dat we kennen uit het Oude Testament (bijvoorbeeld Recht. 13,2-7) en bevat ook kenmerken van het roepingverhaal (bijvoorbeeld Recht. 6,11-24). Dit schema ziet eruit als volgt: voorstelling van de ouders (Maria en Jozef); verschijning van de engel (Gabriël); schrikreactie van Maria (‘Wat betekent dit?’); het antwoord van de engel (‘Vrees niet, Maria’); aankondiging van de geboorte; het noemen van de naam (Jezus, wat betekent ‘God redt’; een uitspraak over de toekomst van het kind (Jezus zal groot zijn, Zoon van Allerhoogste genoemd worden en God zal hem de troon van zijn vader David schenken en aan dat koningschap zal nooit een einde komen); de vraag van Maria (‘Hoe zal dit geschieden?’); het antwoord van de engel (die verwijst naar de heilige Geest en de kracht van de Allerhoogste die het onmogelijke mogelijk maakt); verwijzing naar een teken (‘Zie uw verwante Elisabet heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen’); ten slotte het geloofsantwoord van Maria (‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord’) en het heengaan van de engel.
Liever dan in tempels en kerken woont God in mensen. Hij woont voluit in Jezus, die de zoon van David is en later de Zoon van de Allerhoogste zal worden genoemd. Hij woont ook in mensen zoals Maria, de moeder van Jezus, die de dienstmaagd des Heren wil zijn en helemaal open staat voor wat haar van Godswege overkomt. Terecht zal zij later in haar litanie ‘tempel van God’ en ‘ark van het verbond’ worden genoemd. God woont tenslotte in alle mensen die zich laten inspireren door zijn heilige Geest, die één en onverdeeld ook de Geest van Jezus Christus is. In die zin schrijft Sint Paulus aan de christenen van Korinte: ‘Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont?’ (1 Kor. 3,16). God woont in mensen die in zijn dienst staan en zijn wil laten geschieden in alles wat hen overkomt.
Preekvoorbeeld
Wanneer iemand veel voor je betekent, geef je daar soms uitdrukkelijk vorm aan. Bij een verjaardag, of met Sinterklaas of Kerst. Dan geef je een mooi cadeau om te laten zien hoe je om die ander geeft en waarmee je uitdrukt wat hij of zij voor je betekent. Maar wie kent niet van die situaties, waarin je iets van iemand cadeau krijgt, waar je je niet blij, maar erg verlegen mee voelt. Omdat je het gevoel hebt dat de relatie die je met die persoon hebt nog niet aan zo’n cadeau toe is. Je begint je dan wat ongemakkelijk te voelen en onvrij, omdat je het onplezierige gevoel krijgt dat je wordt ingepalmd, gekocht misschien wel. En daar lijdt de relatie dan onder, want je voelt je niet meer vrij met elkaar verbonden, maar onvrij aan elkaar geketend.
Deze gedachten komen bij mij op bij het verhaal over David, zoals wij dat vandaag horen in de Eerste Lezing. David wil voor God een tempel bouwen. Hij kan het niet aanzien dat God in een tent woont, terwijl hijzelf als koning in een paleis verblijft. Dat is toch mooi van David, zou je zeggen. Maar God wil die tempel nog niet. God vindt het daar kennelijk nog te vroeg voor. Ik heb de indruk dat God fijntjes aan David laat merken, dat als David nu al met een tempel komt aanzetten, het er veel van weg heeft dat David God aan zich wil binden door hem als het ware op te sluiten in het huis dat hij voor God wil bouwen.
David komt te vroeg. Dit is de reden waarom God laat weten dat hij niet op die tempel zit te wachten. Ik geloof niet dat God er iets tegen heeft dat er een tempel voor hem wordt gebouwd. Wat is er nou mooier dan een huis dat ervoor bestemd is om Gods grote daden te verkondigen in offer en eredienst? Maar dat moet niet te vroeg gebeuren.
We moeten minstens wachten tot God ermee klaar is om voor ons een huis te bouwen. Want God keert de boel om. Bij monde van de profeet Natan laat hij weten dat hijzelf druk doende is met het bouwen van het huis Israël. Daar is het God meer om te doen dan om een tempel. Wat God wil is het levende huis van zijn volk. Aldus blijkt dat niet David, niet wij het zijn die God een huis bouwen, maar dat God zichzelf een huis bouwt: een levend volk dat Gods wil doet. En als wij daar niet op wachten en daar geen rekening mee houden, beginnen wij altijd te vroeg met het bouwen van een Godshuis, een tempel.
We beginnen dan te vroeg, omdat er dan nog geen geloof is om Gods huis te kunnen bouwen. En zonder geloof in God die ons samenvoegt tot een huis, een gemeenschap waarin zijn wil wordt gedaan, wordt iedere tempel, iedere kerk misschien wel een mooi gebouw en is wat daarin gebeurt misschien ook wel heel mooi om mee te maken en kun je er misschien ook wel een heel fijn gevoel krijgen, maar voor God hoeft dat dan allemaal niet. Hij voelt zich dan wat bekocht, omdat hij dan gebruikt wordt voor uiterlijk vertoon of om een vrome indruk te maken. Als God van ons een tempel wil, een kerk, is die bedoeld om daar eer te brengen aan zijn Naam door open te staan voor wat God met ons wil doen en door hem in ons leven te willen laten werken.
Bijbels gezien is een volk pas klaar, wanneer er een koning is naar Gods hart. In het evangelie van vandaag wordt de geboorte van zo’n koning aangekondigd, en duidelijk wordt waarom die koning juist in Maria’s leven geboren kan worden.
Maria wordt een geheim gewaar in haar hart. Zij wordt gewaar dat God een bedoeling met haar heeft. Wat opvalt is dat Maria net iets anders met haar geloofsgeheim omgaat dan David met het zijne. Wanneer Maria haar geheim gewaar wordt, probeert zij dat niet te snel tastbaar en grijpbaar te maken. Zij neemt het niet in eigen hand. Zij staat met lege handen en kan alleen maar zeggen: Zie de dienstmaagd des Heren; ik ben bereid, doet U maar met mij, laat het maar groeien tussen u en mij.
En dit is precies de manier waarop wij mensen huis van God worden. Niet alles wat er tussen God en ons gebeurt vastleggen in een tempel, in eredienst, in het nauwgezet nakomen van regels en voorschriften. Op deze manier maken wij van het geheim van God iets wat een afgebakende plaats in ons leven krijgt, afgezonderd bijna, alleen voor de zondag of zo. Maar het gaat er juist om dat wat er tussen God en ons is, in heel ons leven tot ontwikkeling komt. Maria liet het zo gebeuren en aldus werd zij de moeder van Jezus, in wie God zich metterwoon onder ons mensen vestigt. Maria is er als geen ander in geslaagd de roeping van Israël waar te maken: huis van God te zijn door God in ons leven aan het werk te laten.
Natuurlijk heeft het betekenis dat deze lezingen kort voor het Kerstfeest worden gelezen, want met Kerstmis vieren wij en bidden wij dat God ons ook nu weer, in Christus, wil opbouwen tot zijn huis. Kort voor dit feest horen wij vandaag welke sfeer er moet zijn, wil God zich metterwoon onder ons mensen vestigen en komen met zijn vrede in onze dikwijls zo onvredige wereld.
God ziet uit naar een sfeer van bereidheid om hem toe te laten in héél ons leven; om hem niet weg te sluiten in een huis van gebed, in kerstvieringen, in een kerk in kerststemming. Als de bereidheid er niet is om God in héél ons leven aan het werk te laten, krijgt al dat fraais iets van een cadeau dat te vroeg komt, dat gegeven wordt om iemand aan je te binden. Zo’n cadeau wijst God af, zoals hij de tempel van David afwees, want God laat zich niet aan ons binden. Hij bindt ons juist aan zich door ons op te bouwen tot zijn volk, zijn huis onder de mensen.
God neemt vast wel de gaven aan die wij hem willen geven, maar pas wanneer het gaven zijn waaruit blijkt dat wij hem in héél ons leven toelaten en dat hij in héél ons leven zijn gang mag gaan. Kortom, als uit die gaven blijkt dat wij zien dat God de bouwer is van zijn huis, meer dan wij dat zijn.
Doen wij dit, dan zal God zich ook dit jaar weer een woning willen bouwen in onze kerk in kerststemming, om kracht bij te zetten aan ons geloof, zodat het daden verricht van gerechtigheid en vrede en ons inschakelt bij de bouw van zijn woning onder de mensen. Dat huis, waarover wij vannacht gaan zingen dat het vol is van vrede en van mensen in wie God een welbehagen heeft.
Als wij dat toch eens mochten meemaken.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Jan van den Eijnden ofm,preekvoorbeeld