- Versie
- Downloaden 67
- Bestandsgrootte 272.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 5 december 2020
- Laatst geüpdatet 5 december 2020
24 januari 2021
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jona 3,1-5.10; Ps. 25; 1 Kor. 7,29-31; Mar. 1,14-20 (B-jaar)
Inleiding
Jona 3,1-5.10
Jona is niet de profetische schrijver maar de hoofdpersoon van dit verhaal. Een verhaaltje, maar 4 hoofdstukjes, en dan lezen wij ook nog weer eens maar een stukje. Over een profeet die in een tijd van religieus nationalisme, zeg maar sektarisme, door God naar de grote verdorven stad Nineve wordt gestuurd. Als rechtgeaard lid van het godsvolk ga je daar niet heen. Jona gaat dus niet, maar tevergeefs.
Gods roep houdt aan, hij moet naar Nineve. Daar verkondigt hij als onheilsprofeet dat Nineve over 40 dagen vernietigd zal worden. Hij roept niet op tot bekering – dat is voor hem ondenkbaar – hij spreekt alleen over vernietiging. Maar Nineve bekeert zich, van de koning tot en met de dieren.
En God ook. Hij krijgt spijt van zijn straf besluit en wil ook voor de Ninevieten een genadige en barmhartige God, toegevend en rijk aan liefde zijn (v. 3.2). Voor Jona ondenkbaar, hij ziet de verdorven stad, maar God ziet de bekering en een grote stad, met zoveel mensen... en ook nog zoveel dieren (4.11).
Jona reageert zoals de oudste zoon in Lucas 15, die maar niet kan begrijpen en accepteren dat de jongste door zijn vader weer liefdevol onthaald wordt. (Luc. 15). Maar zoals de oudste zoon, zo wordt ook Jona met allen voor wie hij model staat, op zijn nummer gezet. Voor God gaat het niet om verdienen maar om onverdiend krijgen en geven. Laten we feestvieren en blij zijn, Nineve was dood en is weer levend geworden, was verloren en is weer teruggevonden. (naar Luc. 15.32.) Dat kan de wat sektarisch georiënteerde Jona in zijn zak steken.
1 Korintiërs 7,29-31
De brief van Paulus aan de Korintiërs benadrukt dat aardse goederen aards en van voorbijgaande aard zijn. Als je er helemaal in opgaat doe je tekort aan de zaak van de Heer. Ik denk dat wij zouden vragen of hier de zogenaamde aardse zaken niet te los en tegenover de zaken van God geplaatst worden? Zeker als hij over het huwelijk spreekt. Hebben die twee zaken niks met elkaar?
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Marcus 1,14-20
Als Johannes gevangengezet is neemt Jezus het stokje over. Springt niet voor zichzelf maar voor Gods Koninkrijk in de bres. Nu is het het goede moment, zegt hij, het koninkrijk Gods is nabij, je kunt ‘erbij’. Bevrijdende, hoopgevende woorden voor allen die naar een nieuwe, helende geest verlangen (v. 8).
‘Bekeert u’, zegt hij. En doelt daarmee niet slechts op een vrome, biechtachtige bekering, maar op een nieuwe samenleving (meta = verandering, zoals in metamorphose, en voeite = je verstand gebruiken ). Hij roept op tot een manier van leven, ‘anders denken’, een mindset die bij het koninkrijk Gods hoort. Geloven in, of – wat ook in pistos/pisteuein besloten zit – je toevertrouwen aan de blijde boodschap.
Er komen grote groepen naar de woestijn, verlangend naar verandering (zie 1,4). Dat verlangen naar maatschappelijke verandering wordt religieus ingevuld met belijden van de zonden, met een nieuw koninkrijk Gods. Aansluitend roept hij volgelingen. Roept niet de bekende religieuze, politieke leiders van de status quo, maar alternatievelingen. Vissers, mensen van het volk.
De roeping gebeurt steeds volgens hetzelfde stramien: Jezus komt langs – ziet hen in hun beroepsuitoefening – spreekt hen aan – zij geven alles op en volgen Hem (zie ook Levi in 2.13vv.)
Beide keren twee broers – een hint naar broederschap van zijn volgelingen? Beiden vissers. Wat hem doet zeggen: ‘Ik zal vissers van mensen van jullie maken’. Niet om te doden maar om ze op het droge te brengen, te bevrijden. Maar vrijheid zonder broederschap wordt: ieder voor zich. Meteen (Grieks euthus) geven ze de hele visserij op en volgen hem. Meteen (weer euthus) roept hij nog twee broers. Jezus is geen goeroe, doet het niet alléén.
Zij laten radicaal alles vallen en volgen hem! Dat onderstreept de volledige verandering, vernieuwing, alsook de dringende noodzaak van het moment, zoals ook de dubbele vermelding van het woord ‘meteen’ al deed. Daarmee wordt zijn: ‘nu is het het goede moment’, alsook zijn oproep: ‘keer om’ als dringend onderstreept. Dus een begin van de blijde boodschap die tot gauw verder lezen uitnodigt.
Aan het werk
‘Wanneer ben je een volgeling van Jezus’,
vroeg het meisje van dertien.
‘Als je niet meer wilt bezitten dan wat nodig is
en wat je meer hebt, wegschenkt aan de armen’,
was mijn antwoord.
Dan bent u het niet, zei ze prompt.
(G. Boogaard)
Ga nu
ga nu
ga jouw eigen weg
je moet je eigen keuzes maken
luister naar Zijn stem
want die is bij je alle dagen
ga nu
leef je eigen leven
geef alles voor je eigen taken
luister naar je roeping
en maak die waar
alle dagen
ga nu
wees gezegend op je weg
aarzel niet om steeds te vragen
om zijn leiding
om zijn raad
alle dagen.
(uit: ‘U die ons beweegt’, van Aloys en Nelleke Wijngaards)
Preekvoorbeeld
Als Jezus mensen roept, die vissers of later een tollenaar en uiteindelijk ook ons, staat dat onder het voorteken van: ‘Het koninkrijk van God is nabij’. Nabij in de tijd: ‘De tijd is aangebroken’, maar ook nabij hier ter plekke, omdat Jezus nabijkomt, hij loopt langs.
Wij zijn geneigd zijn roep te verstaan als een aanbod en een belofte: ‘Kom volg Mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ Zijn stem roept ons tot zingeving, zelfverwerkelijking, ontplooiing. Dat is ons jargon geworden: door te geloven doen wij aan zingeving. Het geloof is onze levensbeschouwing. De mens is immers een spiritueel wezen.
Het problematische van deze manier van denken is dat wij onszelf daarmee in het centrum stellen. Wie zijn spirituele wezens? Wij. Wie zijn bezig het leven te beschouwen? Wij. Wie zijn die dappere zingevers. Wij. Ik denk aan een lied van Herman van Veen: Als Hitler toch de oorlog had gewonnen, met daarin de zin: ‘We vonden vast wel weer een zin in ons bestaan als het net even anders was gegaan.’
Bij Jezus in het evangelie staan niet wíj centraal, maar een vreemde categorie, waar wij geen raad mee weten: het koninkrijk van God. En niet wíj zijn de zingevers, maar er wordt ons een zin aangedaan. Die zin wordt ons berokkend, als een wond geslagen, als een slag ons toegebracht. Nee, geen zelfverwerkelijking.
Ruud Welten, hoogleraar filosofie, heeft precies dit evangelieverhaal van de roeping van de leerlingen aangegrepen om te verduidelijken wat religie is: niet míjn geloof maar ontgoocheling; geen zingeving, veeleer verstandsverbijstering; geen levensbeschouwing maar een trauma. Hij verstaat ons goed als hij zegt:
Wij willen graag dat God ons iets geeft. Dat Hij ons tegemoet komt in onze wensen en verlangens. Wij willen daarbij ook graag inspraak hebben.
Maar puttend uit mystieke tradities wijst hij erop dat de mystici het verlangen niet cultiveren maar juist doen verstommen, zelfs in dier voege dat hij concludeert:
God heeft niets te bieden.
Als je die zin op je in laat werken, rijst als vanzelf de vraag: ‘Maar waarom zou ik dan nog geloven?’ En ook daarin heeft hij ons goed verstaan, want zo gaat zijn betoog:
God leent zich niet voor een reclamecampagne. God heeft niets te bieden. ‘Maar waarom zou ik dan nog geloven?’ Wel er is geen goede réden om te geloven.
Neem Johannes van het Kruis, die in De donkere nacht tegen de monniken die zich allerlei inspanningen getroosten om vroom te zijn zegt: hou daarmee op. ‘Wat moeten we dan doen, wat moeten we dan willen?’ antwoorden die vromen. De mysticus zal antwoorden: ‘Niets; je moet niets willen. Het gaat niet om jou. Het gaat om een totale destructie van al jouw eisen ten aanzien van God.’ Religie is dus niet slechts een zelf gekozen leefwijze of een ‘geloof in’. Religie is iets anders.
Wat is dat andere dan?
Religie heeft ook iets van wat ik, schrik niet, een trauma zou willen noemen. Wat is een trauma? Ik heb niet zozeer de psychopathologische betekenis van het woord op het oog, maar de oorspronkelijke Griekse betekenis, namelijk wond / kwetsuur. Wat wordt er in dit geval ‘verwond’? Ons vermogen om er met het verstand of met de taal nog bij te kunnen.
Een trauma is geen ervaring, het is eerder een gebrek aan ervaring; ik kan het immers niet helemaal begrijpen. Ik kan er met m’n verstand niet bij! Het is een volkomen verstandsverbijstering. Ik heb het dus niet over ‘een ervaring waar je op kunt bouwen’. Integendeel.
Religie is voor een deel traumatisch. Wat verwond wordt is de attitude van de moderne,zelfverzekerde mens, die in zijn geloof alle eisen van rationaliteit meeneemt, voor wie God voorwaardelijk is. De mens die ‘weet wie hij is’, en die op zijn rechten staat. Wat in het trauma wordt weggenomen is dat wat tot je beschikking stond om jezelf te begrijpen. Taal, kennis, wetenschap, traditie, symbolen etcetera. De dood van een naaste heeft vaak veel weg van een trauma: niet alleen vanwege het verdriet van het wegvallen van de ander, maar omdat we onszelf niet meer kunnen begrijpen zoals we onszelf begrepen toen de ander er nog was. De context van het leven wordt dan verwond, getraumatiseerd. ‘Ik moet er niet aan denken jou ooit te verliezen’ drukt dat al uit; inderdaad, je kunt het je eenvoudig niet voorstellen. Het is verbijsterend.
Ik heb Ruud Welten nu lang aan het woord gelaten. Dat doe ik nog één keer, nu over die vissers aan de oever van het meer.
Jezus roept de vissers op om datgene wat hun leven tot dan toe vormgeeft, namelijk hun beroep van visser, achter te laten. Veel zegt Jezus niet over waarom de vissers hun netten moeten achterlaten. Hij zegt alleen: ‘Ik zal u vissers van mensen maken’. Er staat niets over een innerlijke ervaring van de vissers, noch van een goede reden die de vissers zien om mee te gaan. Er staat enkel iets over het achterlaten van te zijn wat ze zijn, namelijk vissers. En let goed op: ze laten ook hun vader Zebedeüs achter. Dit is de Jezus die even later zegt dat hij een wig komt drijven tussen een man en zijn vader. En dat is geen vrede, maar huisvredebreuk.
Er wordt je iets ontnomen, namelijk datgene wat je zo trots ‘zingevend’ noemde. Maar we hebben het hier niet over zingeving, maar over de ontgoocheling van zin.
In zijn exegese van het evangelie heeft Welten gelijk: de vissers lopen zwijgend achter Jezus aan, stomgeslagen. Ze komen in de lezing van vandaag geen enkel moment tot spreken en dat blijft voorlopig zo, ook als zij naar Kafanaüm trekken. Ze spreken zich pas uit, voor het eerst, die vissers, niet apart maar in een groter geheel, als ‘iedereen’ na een wonderteken ‘verbijsterd’ is. Pas dan hoor je hen ook, niet met een uitspraak maar met een vraag: ‘Wat is dit allemaal? Een nieuwe leer met groot gezag!’ (v. 27).
Wij die door Christus geroepen zijn, kunnen niet parmantig van onze spiritualiteit spreken. Die is ons uit handen geslagen. Wij doen niet aan zingeving, als er een zin is in ons bestaan, dan is die ons geschonken. Zijn roep heeft ons ontregeld. Geloven is een ontwrichtende ervaring.
Welten is filosoof, geen mysticus. Want de mysticus zou niet alleen van verwonding spreken en trauma, maar van nog andere inslagen van openbaring. Vooral van vreugde die ons sprakeloos maakt.
Ruud Welten, ‘Ontgoocheling’, Benedictijns Tijdschrift 2018/3, 134-140
inleiding dr. Henk Bloem
preekvoorbeeld drs. K. Touwen