- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 314.46 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
14 april 2013
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 5,27b-32.40b-41; Ps. 30; Apok. 5,11-14; Joh 21,1-(14)19 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 5,27b-32.40b-41
De apostelen moeten voor het Sanhedrin verschijnen, het hoogste joodse rechtscollege. Hun wordt verweten, dat zij zich niet aan het spreekverbod hebben gehouden (zie 4,18), en dat zij de joodse overheden de schuld geven van de dood van Jezus. Dat laatste gebeurt inderdaad in elke toespraak van de apostelen zoals Lucas ze weergeeft (zie 2,23.36; 3,13vv; 4,10).
Maar toen het spreekverbod hun werd opgelegd, hebben de apostelen al aangevoerd dat het voor hen onmogelijk is ‘niet te spreken over wat zij gezien en gehoord hebben’ (4,20), en zij herhalen nu hetzelfde argument als toen: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’ (v. 29; zie ook 4,19). Zij maken zelfs van de gelegenheid gebruik om nogmaals de Paasboodschap te verkondigen. Daarbij keren altijd dezelfde elementen terug:
- Jezus werd terechtgesteld door de Joodse overheden (v. 30b).
- Jezus werd door God opgewekt en aan zijn rechterhand verheven (vv. 30a.31a).
- Het doel van Jezus’ lijden, dood en verrijzenis is de bekering van Israël en de vergeving van de zonden (v. 31b).
- Daarvan leggen niet alleen de apostelen, maar ook de heilige Geest zelf getuigenis af (v. 32).
Na de toespraak van de apostelen neemt de farizeeër Gamaliël, leermeester van Paulus en lid van het Sanhedrin, het woord. Hij houdt een pleidooi ten gunste van de apostelen. Laat die mensen hun gang gaan, zegt hij, het zal wel blijken of hun werk van God uitgaat of niet (vv. 34-39). Die verzen zijn echter niet opgenomen in de lezing. We horen enkel nog het slot van het verhaal: het spreekverbod wordt bevestigd en de apostelen worden in vrijheid gesteld.
Psalm 30
Enkele verzen uit Psalm 30 – oorspronkelijk een danklied van iemand die van een ernstige ziekte is genezen – bezingen in de liturgische context van deze zondag de verrijzenis van Christus (‘Heer, uit het dodenrijk hebt gij mijn ziel verlost’, vers 4) en vertolken tevens de gevoelens van de apostelen na hun belevenissen die in de eerste lezing werden verhaald (‘Gij hebt mij bevrijd, gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren’, v. 2).
Apokalyps 5,11-14
De hoofdstukken 4 en 5 van het boek Openbaring vormen samen een groots, hemels visioen, waarin ons de tronende God en het Lam (letterlijk: bokje) – beeld van Christus – worden voorgesteld. Een hemelse liturgie speelt zich af: de tronende God wordt aanbeden en bezongen door een hofhouding van vier symbolische dieren en vierentwintig oudsten. De Tronende heeft een verzegelde boekrol in zijn rechterhand, en het Lam, ‘als geslacht’ (5,6), wordt waardig bevonden het boek te openen en zijn zegels te verbreken. Het boek wordt aan het Lam overhandigd.
Die handeling is een uitbeelding van de Paasboodschap: de lijdende Christus wordt verheerlijkt en ontvangt macht. Dat horen we ook in vers 12 van de lezing: ‘Waardig is het Lam dat geslacht werd te ontvangen de macht en de rijkdom, de wijsheid en de kracht, en eer en heerlijkheid en lof’. Bovendien zal het verbreken van elk van de zeven zegels telkens een nieuw apocalyptisch visioen in gang zetten.
De lezing van deze zondag bevat enkel de apotheose van de hemelse liturgie: talloze engelen voegen zich bij het koor van de vier dieren en de vierentwintig oudsten, en zingen ter ere van het Lam (vv. 11-12). Ten slotte zingen zelfs alle schepselen van het heelal mee in een afsluitend loflied, waarin dezelfde eer wordt gebracht aan de Tronende en aan het Lam (vv. 13-14).
Evangelielezing: Johannes 21,1-(14)19
In de historisch-kritische exegese werd algemeen aangenomen dat het oorspronkelijke Johannesevangelie eindigde met hoofdstuk 20, waarvan de verzen 30-31 duidelijk een slotformule zijn. Hoofdstuk 21 zou dan een latere toevoeging zijn uit het johanneïsche milieu. De laatste decennia echter wint de opvatting veld dat hoofdstuk 21 integraal deel uitmaakt van het vierde evangelie. Het is immers helemaal in dezelfde stijl geschreven als de rest van het evangelie, en er zijn tal van verbindingslijnen naar de voorgaande hoofdstukken. De zogenaamde slotformule in Johannes 20,30-31 sluit inderdaad een bepaalde fase af, die namelijk van de aardse Jezus, maar niet het gehele evangelie. Johannes 21 heeft precies als doel duidelijk te maken dat de goede boodschap over Jezus verder gaat, zoals ook Lucas zijn verhaal over Jezus laat volgen door een tweede over de aanwezigheid van de Verrezene na de hemelvaart (de Handelingen van de apostelen).
Hoofdstuk 21 bestaat uit drie delen: (1) de verschijning aan de oever van het meer (vv. 1-14); (2) de roeping van Petrus (vv. 15-19); (3) de modelleerling (vv. 20-25). Het Lectionarium laat de keuze tussen een korte (alleen deel 1) en een lange lezing (delen 1 en 2).
Het verschijningsverhaal is gecombineerd met het verhaal over de wonderbare visvangst, dat als een afzonderlijke traditie voorkomt in Lucas 5,1-11, waar het als roepingsverhaal fungeert. Hier gaat het om de zending van de leerlingen door de verrezen Christus en om de opdracht van de kerk. Het net dat niet scheurt, symboliseert de eenheid van de kerk, terwijl het getal 153 aangeeft dat alle volkeren er welkom zijn. De symboliek van dat getal wordt verschillend verklaard. Hiëronymus legde uit dat er volgens de natuurkunde van toen 153 verschillende vissoorten bestonden. Anderen wijzen erop dat 153 een zogeheten ‘driehoeksgetal’ is, de som van alle getallen van 1 tot en met 17. Zeventien, de som van tien en zeven, symboliseert volheid en universalisme; Lucas somt in zijn Pinksterverhaal zeventien volkeren en groepen op (Hand. 2,9-11).
Jezus is in dit verschijningsverhaal eerst vragende partij (‘Hebben jullie soms wat vis?’, v. 5) en wordt daarna gastheer (‘Kom ontbijten’, vv. 12-13). Iets dergelijks gebeurt in het Emmaüsverhaal: Jezus is er eerst een vreemdeling die door de twee leerlingen in Emmaüs gastvrij ontvangen wordt, en gedraagt zich vervolgens als gastheer bij het breken van het brood (Luc. 24,13-35). Net als in het Emmaüsverhaal en in de verschijning aan Maria Magdalena (Joh. 20,11-18) is er ook hier een overgang van niet-herkennen (v. 4) naar herkennen (v. 7). De geliefde leerling herkent Jezus het eerst, maar het is Petrus die zich het vlugst naar hem toe haast.
Het roepingsverhaal in de verzen 15-19 speelt zich af tussen Jezus en Petrus. Het bestaat uit een driemaal herhaalde vraag, een drievoudige belijdenis en een drievoudige opdracht. Die herhaling onderstreept het belang dat de evangelist aan dit gebeuren hecht. Het woord ‘liefhebben’ staat centraal. In het Grieks worden daarvoor twee verschillende werkwoorden gebruikt: filein (het gewone woord voor liefhebben, houden van) en agapan (dat verwijst naar de agapè, onthechte liefde). In zijn vraag gebruikt Jezus de eerste twee keren agapan, de derde keer filein, terwijl Petrus in zijn antwoord altijd filein gebruikt. Er doet zich in de vraag van Jezus een afnemende gradatie voor: (1) Heb je mij méér lief (agapan) dan de anderen? (2) Heb je mij lief (agapan)? (3) Hou je van mij (filein)? Jezus eist steeds minder en erkent dat de liefde van Petrus nog moet en kan groeien.
De dialoog eindigt met de oproep ‘volg mij’. In vers 20 (dat niet meer tot de lezing behoort) wordt dan opnieuw verwezen naar de geliefde leerling: ‘Toen Petrus zich omkeerde, zag hij dat de leerling van wie Jezus veel hield, aan het volgen was,’ staat er letterlijk. Wat Petrus nog moet leren, is de geliefde leerling, de modelleerling van het vierde evangelie, al lang aan het doen.
Preekvoorbeeld
Waar halen die apostelen de moed vandaan? Tegen de verdrukking in vertellen dat leven mogelijk is ondanks de dood. Openlijk getuigen dat Jezus wél de Messias is, die aan iedere mens geestkracht geeft voor een nieuw begin. Zou jij dat durven?
Johannes heeft moed. Tegen de onderdrukking door de keizer in bemoedigt hij zijn mensen door een hemels visioen te schilderen: God op de troon geeft het verzegelde boek aan het Lam om het te openen. Ze voelen dat God groter is dan de keizer en herkennen in het Lam de lijdende Jezus die van God macht ontvangt. Hemel en aarde brengen hen eer.
Ook in het evangelie vertelt Johannes dat na Jezus’ dood zijn goede boodschap door blijft gaan. Er is zelfs een wonderbare visvangst, zodat er overvloed aan voedsel is.
Wat denkt u daarvan? Wellicht denkt u: mooie visioenen, maar er zijn nog zoveel mensen die te weinig te eten hebben! Wat helpen deze verhalen hier en nu?
Met zo’n vraag worstelen de vissers ook in hun bootje op het Meer van Galilea, ver van Jeruzalem en Golgota. Deze apostelen zijn weer thuis in hun dagelijkse leven. Alleen hier kan duidelijk worden of het verhaal van Jezus écht doorgaat. Zoals ook wij alleen zien wat Pasen betekent, als het in ons eigen leven gebeurt.
De apostelen vissen in de nacht en zien dus weinig. Letterlijk en figuurlijk. In dat donkere water vangen ze niets. Ze zijn met zeven, getal van volheid, de hele wereld in die boot met weinig of niets. Dan gaat de zon op, vroeg in de morgen, net als in die andere Paasverhalen. In dat vroege licht zien ze iemand op de oever, ze herkennen hem niet. ‘Hebben jullie iets voor me te eten? Niets gevangen? Gooi het eens over een andere boeg!’ En dan gebeurt het! 153 vissen! Johannes ziet het ineens. Hij legt de link naar de overvloed van brood en vis op een helling hier vlakbij aan het meer. Het is de Heer!
Op het moment van de overgang van donker naar licht in je leven wordt een vraag gesteld. Dat kan ook jou overkomen. Precies op het moment dat je in het donker zit met niets, vraagt iemand jou: ‘Heb je iets voor me?’ Ja jij, jij bent iemand. Jij hebt iets te bieden! Zo’n vraag kan je bewust maken van de kracht in jou. Soms weet je echt niet dat je iets te bieden hebt en dat God zijn Geest in jou gelegd heeft. Pas als iemand dan zegt: ‘Heb jij wat voor me? Gooi het eens over een andere boeg’, dan krijg je weet van jouw waarde.
Bijvoorbeeld je partner wordt ziek, dan ga je anders kijken naar wat je voor elkaar betekent. Dan is het een geschenk als er ruimte ontstaat om zeggen dat je het samen goed hebt, dat je liefde voelt die blijft. Bijvoorbeeld de vraag aan een vrijwilliger om een gezin een tijdje te begeleiden, omdat ze het alleen moeilijk redden. Dan is het een geschenk als je merkt dat jouw inbreng van waarde is voor zo’n gezin.
Als Petrus hoort zeggen dat het de Heer is die daar op de oever staat, springt hij in het water. Druipnat aan land kruipend ziet hij Jezus op een houtvuurtje vis en brood roosteren. Waar komt die vis vandaan? Jezus had dus al vis! Hij is blijkbaar niet afhankelijk van onze inbreng, toch nodigt hij ons uit.
Deze Jezus, van wie de apostelen later getuigen dat hij de Christus, de Messias is, nodigt ons uit tot een nieuw begin en een andere boeg.
We zullen overvloed aan liefde vinden met 153 vissen in een net dat niet scheurt.
Kerkvader Hiëronymus legt uit dat er 153 verschillende vissoorten bekend waren. Dus alle mensen van de hele wereld zijn uitgenodigd in die nieuwe gemeenschap rond Jezus om te delen tot er geen gebrek meer zal zijn.
Ondanks alle spanningen tussen volken en groepen en mensen roept de Heer ons om zelf te beginnen met verzoening en eerlijk delen. Gastheer Jezus nam brood en vis en deelde het. Als we zo doen in zijn Naam, zal zijn geestkracht ons bezielen. Zijn gebaren en zijn vraag ‘Houd je van me?’ betrekken ons op elkaar en bij leven en liefde, die eeuwig zijn.
Paul Kevers, inleiding
Paulus van Mansfeld, preekvoorbeeld