- Versie
- Downloaden 36
- Bestandsgrootte 297.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
26 april 2009
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 3,13-15.17-19; Ps. 4; 1 Joh. 2,1-5a; Luc. 24,35-48 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 3,13-15.17-19
Deze lezing bevat een deel van een toespraak van Petrus in de tempel van Jeruzalem. Petrus hield die toespraak nadat hij een lamme had genezen die iedere dag bij de tempelpoort zat te bedelen. Het vers 16, waarin naar die gebeurtenis wordt verwezen, is in de lezing echter weggelaten, zodat er geen spoor meer is van de concrete achtergrond. Wat overblijft, is een klassieke ‘Paaspreek’, een verkondiging van de verrijzenis van Jezus. De God van Abraham, Isaak en Jakob heeft zijn dienaar Jezus verheerlijkt en hem uit de doden doen opstaan.
In de eerste helft van het boek Handelingen zijn meerdere soortgelijke toespraken te vinden. Al die toespraken hebben min of meer dezelfde opbouw. Centraal staat de verkondiging van Jezus’ verrijzenis, waarvan de apostelen de getuigen zijn. Daaraan gaat meestal een korte samenvatting van Jezus’ aardse leven vooraf. In ieder geval worden zijn lijden en dood vermeld, en er wordt gezegd dat die uitgelokt werden door het volk of door de Joodse leiders. Toch is Jezus’ dood niet in tegenspraak met de Schriften: ‘Wat God tevoren had aangekondigd bij monde van alle profeten, dat zijn Messias zou sterven, heeft Hij zo in vervulling doen gaan’ (v. 18). Ten slotte volgen een oproep tot bekering en een belofte van vergeving van zonden.
In deze toespraak steekt Petrus een wel erg beschuldigende vinger uit naar zijn toehoorders. Het contrast tussen ‘de moordenaar wie zij het leven schonken en de vorst des levens die zij gedood hebben’ onderstreept dat nog (vv. 14-15). Maar daarna volgt de verzachtende omstandigheid dat zij én hun overheden ‘in onwetendheid hebben gehandeld’ (v. 19). En de hoofdtoon van de toespraak is, dat de God van het leven zonde en dood overwint en dat er vergeving van zonden is voor wie zich tot die God bekeert.
Antwoordpsalm: Psalm 4
Psalm 4 is een klaaglied waarin een zeer sterk vertrouwen op God tot uiting komt. In benauwende verdrukking roept de psalmist tot God. Hij is er vast van overtuigd dat God hem antwoord geeft en hem redden zal. Zo groot is zijn vertrouwen, dat hij zich gerust en vrij van zorgen kan neerleggen om in te slapen. In de christelijke liturgie fungeert dit lied vanouds als avondgebed. In de Paastijd wordt het bovendien op Jezus Christus toegepast. Het lied klinkt dan als een gebed vol vertrouwen van de stervende Jezus, die weet dat God hem redt uit de dood.
Tweede lezing: 1 Johannes 2,1-5a
In het eerste deel van zijn eerste brief roept Johannes zijn lezers op, met God verbonden te blijven. Zij moeten, zoals hij het uitdrukt, ‘wandelen in het licht’ (1,7), want ‘God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis’ (1,5). Wat betekent dat, ‘wandelen in het licht’? Vooreerst: breken met de zonde, want de zonde scheidt ons van God (1,8–2,2). Vervolgens: de geboden onderhouden, vooral het gebod van de liefde (2,3-11). De lezing bevat de laatste verzen van het eerste en de eerste verzen van het tweede element.
Wij moeten ernaar streven niet te zondigen, schrijft Johannes. En als wij dan toch zondigen, dan mogen wij vertrouwen op Jezus Christus, de zondeloze, die de zonde van de wereld goedmaakt (verzen 1-2). Om verbonden met God te leven – om God te ‘kennen’, schrijft Johannes – moeten wij zijn woord gehoorzamen, zijn geboden onderhouden (verzen 3-5). Uit het vervolg blijkt, dat Johannes daarmee vooral het gebod van de liefde bedoelt: ‘Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht’ (2,10).
Evangelielezing: Lucas 24,35-48
Het verrijzenishoofdstuk in het Lucasevangelie bevat drie Paasverhalen: het bezoek van de vrouwen aan het graf (24,1-12), het Emmaüsverhaal (24,13-35) en de verschijning van Jezus aan ‘de elf’ (24,36-53). De lezing van vandaag bestaat uit het laatste vers van het Emmaüsverhaal plus het grootste deel van het derde verhaal.
De drie verhalen vertonen een aantal overeenkomsten wat betreft opbouw en inhoud. Daarbij constateren we een stijgende lijn naar het derde verhaal toe. Eerst wat de getuigen betreft. In het eerste verhaal zijn dat de vrouwen. In het tweede verhaal, de twee leerlingen van Emmaüs. In het derde die twee samen met de elf apostelen, die tot officiële getuigen worden aangesteld en als zodanig ook gezonden worden (v. 48).
Hetzelfde geldt voor de instantie van wie de getuigen de Paasboodschap vernemen. De vrouwen horen ze van twee engelen, de Emmaüsgangers van Jezus zelf – maar zonder hem te herkennen, de elf eveneens van Jezus zelf, die zich deze keer echter duidelijk kenbaar maakt. Hij toont hun zijn handen en voeten en eet voor hun ogen een stuk geroosterde vis op. Lucas benadrukt in dit verhaal sterk de ‘lichamelijkheid’ van de verrezen Jezus. Dat zou de indruk kunnen wekken dat de leerlingen een onomstotelijk, proefondervindelijk bewijs van de verrijzenis hebben gekregen. Dat is natuurlijk niet zo. Uit andere verhalen blijkt dat zij twijfelen en Jezus niet herkennen (dat is ook in dit verhaal zo), dat Jezus er plots is en even plots weer verdwijnt, terwijl deuren en vensters gesloten zijn... In dit verhaal wil Lucas onderstrepen dat de Verrezene, die zij in geloof ervaren, niemand anders is dan de Jezus die zij hebben gekend, met wie zij zo vaak samen hebben gegeten en die werkelijk aan het kruis is gestorven – vandaar de ‘handen en voeten’, met de littekens van de kruisiging.
De eerste reactie van de getuigen is altijd schrik, onbegrip of twijfel. Dat is ook hier het geval: de leerlingen zijn verbijsterd en ontsteld (vv. 37-38; vergelijk v. 5 in het eerste en vv. 16-25 in het tweede verhaal). In de drie verhalen worden daar argumenten tegenover geplaatst. In het eerste verhaal een herinnering aan Jezus’ woorden (vv. 6-7). In het tweede verhaal een verklaring van de Schriften, ‘beginnend met Mozes en uit al de profeten’ (v. 27). In het derde verhaal een combinatie van beide, waarbij de Schrift nu uitdrukkelijk met de drie delen van de Tenach wordt aangeduid: ‘Dit zijn mijn woorden die Ik sprak, toen Ik nog bij u was: Alles moet vervuld worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de Profeten en in de Psalmen’ (v. 44).
In de laatste verzen van de lezing wordt het schriftargument aangaande lijden, sterven en verrijzen van de Messias herhaald. In één adem worden daaraan toegevoegd: de verkondiging onder alle volkeren, de bekering en de vergiffenis der zonden, en de opdracht aan de leerlingen van te getuigen. Dat zijn allemaal thema’s waar Lucas groot belang aan hechtte en die hij in de Handelingen van de apostelen breder heeft uitgewerkt, zoals we bijvoorbeeld kunnen zien in de eerste lezing van deze zondag.
Preekvoorbeeld
Het is vandaag de derde zondag van Pasen. Het ligt voor de hand dat de lezingen vandaag direct verband houden met het Paasgebeuren.
In de eerste lezing horen we een gedeelte uit een preek van Petrus. Na de dood van Jezus waren zijn leerlingen totaal ontredderd. Hun verslagenheid, hun onbegrip duren tot Pinksteren. Dan pas riskeren ze zich terug naar buiten, dan begint ook de eerste verkondiging, waaruit wij zo net een stukje hebben gehoord.
De evangelielezing vandaag is het vervolg op de bekende passage over ‘de leerlingen van Emmaüs’. Dat verhaal illustreert zeer duidelijk die ontreddering van de leerlingen. Ze lopen er somber bij: de dood van Jezus heeft hen de hoop ontnomen dat hij de Messias zou zijn. Dat had natuurlijk te maken met hun eigen voorstellingen en verwachtingen. Jezus zou in letterlijke zin de nieuwe koning worden in Jeruzalem. Hij zou een einde maken aan de Romeinse bezetting. Wie weet wat er dan voor zijn getrouwe volgelingen was weggelegd! Die nationalistische, of fundamentalistische, lezing van de Bijbel botste natuurlijk met de feiten rond Jezus’ veroordeling en dood. Maar die opvatting zat er zo diep in, dat zelfs het verhaal van de vrouwen over het lege graf weinig indruk maakte.
Dan komt, zoals u weet, een man achter hen aan. Hij begint met hen te praten. Hij maakt hen duidelijk dat ze de Schrift verkeerd hebben begrepen. En dan, ‘bij het breken van het brood’, herkennen ze hem.
Wij vragen ons af hoe het mogelijk is dat ze heel die tijd met Jezus op weg waren, met hem aan het spreken en dat ze hem pas helemaal aan het eind herkennen. Lucas geeft er geen uitleg bij. Of wil hij daarmee hun verblindheid aangeven?
Wanneer Jezus plots verdwijnt, haasten ze zich terug naar Jeruzalem. Ze zijn nog hun belevenis aan het vertellen, wanneer Jezus opeens tussen de verzamelde leerlingen staat. Daarmee begint de lezing van deze zondag.
Ze herkennen hem niet onmiddellijk, precies zoals de twee van Emmaüs. Ze hebben schrik van die verschijning: ‘Ze dachten dat ze een geest zagen’. Met andere woorden, ze konden hun ogen niet geloven. Ze konden niet geloven dat Jezus, die zo ellendig aan zijn einde was gekomen, hier inderdaad opnieuw levend tussen hen stond. Geen spook, maar een mens van vlees en bloed. Hij toonde zijn handen en voeten. En daarna vroeg hij iets te eten. Voor hun ogen at hij van de vis. Dan begon hij aan de hele groep leerlingen uit te leggen hoe ze dat alles uit de Schriften konden verstaan.
De evangelietekst vandaag is als het ware een herhaling van het Emmaüsverhaal. Wat die twee hebben meegemaakt, gebeurt hier opnieuw voor de hele groep van leerlingen.
Welke boodschap hebben die lezingen voor ons?
De kern is duidelijk: Jezus leeft. We begrijpen ook waarom dat met zoveel aandrang gezegd en herhaald wordt. Indien de leerlingen Jezus niet levend hadden teruggezien, hadden zij nooit zijn prediking voortgezet, dan was er geen christendom ontstaan, dan waren er geen evangelies geschreven, dan was Jezus een nagenoeg onbekende, mislukte profeet.
Ik geloof niet dat wij vandaag sterk begaan zijn met de vraag of Jezus echt verrezen is. Op de een of andere vage manier willen wij dat best aanvaarden. Om het dan weg te stouwen, vrees ik, bij de anderen dingen die wij ‘geloven’.
Misschien hoort u mijn kritische toon. U zou kunnen opmerken: wij zijn hier samen om eucharistie te vieren. Zonder geloof in een levende Jezus heeft dat toch geen zin?
Dat is ongetwijfeld waar. Maar niettemin heb ik de indruk dat er dikwijls iets schort aan ons verrijzenisgeloof. Of beter: aan ons geloof in een levende Heer.
Het probleem is dat wij hem liever op een afstand houden. Ik heb schrik dat hij ook aan mij zijn handen en voeten zou laten zien. Ik bid wel tot een God van wie ik mij geen voorstelling kan maken. Maar bidden tot Jezus is ineens veel dichter. Dan spreek ik tot iemand die mij aankijkt.
Is dat misschien de grond van de zaak? Dat ik schrik heb om mij te engageren in een geloof dat al te veel beslag op mij zou leggen?
Geloven in de verrijzenis heeft niet zozeer te maken met wat wij denken. Het is op de eerste plaats een zaak van vertrouwen. Vertrouwen in iemand die Jezus gedragen heeft een leven lang: toen hij preekte, toen hij aan het kruis hing, en tenslotte over de dood heen. Daarom is bidden tot Jezus een daad van persoonlijk geloof.
Het evangelieverhaal van deze zondag lees ik dan ook als een oproep tot ieder van ons: ‘Vrees niet, ik ben het, ook vandaag ben ik hier bij jou’.
Paul Kevers, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld