- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 295.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
8 mei 2011
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 2,14.22-33; Ps. 16; 1 Petr. 1,17-21; Luc. 24,13-35 (A-jaar)
Inleiding
Handelingen 2,14.22-33
Na de uitstorting van de heilige Geest over de leerlingen tijdens het Wekenfeest/Pinksteren houdt Petrus een toespraak tot de ‘joden en inwoners van Jeruzalem’. Geen dronkenschap zoals sommigen menen, ligt aan het gebeurde ten grondslag, maar vervulling van het visioen van de profeet Joël dat spreekt over de uitstorting van de Geest over alle mensen in de laatste dagen (3,1-5). Na deze uitleg vanuit de traditie gaat Petrus door op hetgeen met Jezus is gebeurd. En ook nu blijkt dat dit geheel in overeenstemming met de Schrift is. Het lijden van Jezus heeft een plaats in Gods heilsplan en is niet buiten God om gegaan. God is in Jezus aan het licht gekomen en God heeft hem uit de dood doen opstaan! Ter onderbouwing van dit ongehoorde citeert Petrus de woorden van David in Psalm 16,8-11: ‘…want u zult mijn leven niet overlaten aan het dodenrijk en u zult uw heilige geen bederf laten zien’. Oorspronkelijk gaat het in deze psalm niet om het geloof in de verrijzenis. De bidder vertrouwt erop dat God hem in zijn grote nood zal helpen. Een mooi staaltje van hoe teksten uit de traditie steeds weer opnieuw geïnterpreteerd worden in het licht van actuele gebeurtenissen.
Lucas 24,13-35
Geheel Lucas 24 speelt zich af op de dag na de sabbat, de eerste dag van de week, waarop de vrouwen het graf van Jezus leeg aantreffen. Twee mannen in stralend witte kleren vragen hen waarom zij de levende bij de doden zoeken: ‘Hij is niet hier maar tot leven gewekt!’ En zij herinneren de vrouwen aan de woorden van Jezus: ‘De Mensenzoon moet overgeleverd worden in handen van zondaars, gekruisigd worden en op de derde dag weer opstaan.’
De vrouwen vinden bij de leerlingen met uitzondering van Petrus weinig gehoor voor hun verhaal (24,1-12; vgl. vv. 22-24).
Wanneer Lucas 24,13 begint met de woorden: ‘Op die dag’, gaat het dus om die eerste dag van de week. Op die dag gaan Kleopas en zijn onbekende metgezel naar Emmaüs. Onderweg voegt Jezus zich bij hen. Hij spreekt hen aan, maar ‘hun ogen waren niet bij machte hem te herkennen’. De twee laten hun gevoelens van frustratie, verdriet en wanhoop de vrije loop. De man van wie ze gehoopt hadden dat hij Israël zou redden, een machtig profeet in woord en daad, is gekruisigd (4,24; 7,16; 9,8.19; 13,33). En inmiddels is het al de derde dag…
Als lezer denk je dan: luister toch naar wat je zegt, de derde dag! Dan moet er toch een lichtje gaan branden… maar nee. Hier spreekt ironie, de twee menen beter geïnformeerd te zijn dan Jezus, terwijl hij de enige is die de betekenis van het gebeuren kent.
Lucas wil in zijn evangelie evenals in de door hem geschreven Handelingen van de Apostelen aantonen dat het gehele optreden van Jezus vervulling van de Schrift is. Dat blijkt ook, als Jezus de twee eraan herinnert dat de Messias op grond van de Schrift moest lijden om zijn heerlijkheid binnen te gaan; er was geen andere weg om de heerlijkheid binnen te gaan (vgl. 23,39-43.46). Vervolgens legt Jezus uit wat er over hem in de Schrift, te beginnen bij Mozes en de Profeten, geschreven staat, zonder echter een concrete tekst te noemen waaraan we houvast zouden hebben. Maar de Schriften spreken over de weerstand die de Messias zal oproepen zoals hijzelf de leerlingen indertijd gewaarschuwd had (12,1-12). Door zijn uitleg komen de gebeurtenissen in een nieuw licht te staan. Langzaam begint het te dagen bij de twee. Later zullen ze zeggen: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’
Maar de echte doorbraak gebeurt als zij in Emmaüs aankomen en Jezus afscheid wil nemen. Zij vragen hem: ‘Blijf bij ons, want het wordt avond en de dag is al voorbij’. Prachtige woorden zijn dat, een gebed als het ware. Ze staan nu helemaal open voor hem. En dan kan het gebeuren dat de gast gastheer wordt: ‘Hij nam het brood, zegende het, brak het en deelde het uit’. Op dat moment werden hun ogen geopend en herkenden ze hem (v. 31a-b; vgl. v. 16). Opmerkelijk is dat in het Grieks hetzelfde woord gebruikt is voor de Schriften openen en de ogen openen. De volle betekenis van het laatste avondmaal en het daar gestelde teken van brood en wijn dringt nu pas tot hen door. Jezus is de redder door lijden en dood heen.
De transformatie van niet-herkennen tot herkennen is het werk van de verrezene zelf! Voor het inzicht dat Jezus leeft, is het nodig zijn uitspraken tijdens zijn leven erbij te betrekken (v. 25).
En zoals Jezus zich onverwacht bij hen had gevoegd, zo werd hij nu voor hen onzichtbaar, wat niet hetzelfde is als: afwezig (v. 31c; vgl. v. 15b).
Wanneer de twee ondanks het late uur hals over kop terugkeren naar Jeruzalem, horen ze dat de Heer aan Simon is verschenen. Nu blijkt het ongeloof verdwenen te zijn, heel anders dan toen de vrouwen over hun ervaring vertelden… Maar ook daarbij blijft het niet. Terwijl de twee hun eigen verhaal vertellen, staat Jezus opeens in hun midden. Er heerst verwarring. Opnieuw opent Jezus hun verstand om de Schriften te begrijpen en legt hij uit wat er over hem geschreven staat. Langzaam dringt de volle waarheid door tot de elf apostelen en hun metgezellen. Jezus roept hen op om van hem te getuigen en in zijn naam aan alle volkeren bekering tot vergeving van de zonden te verkondigen, te beginnen in Jeruzalem, maar niet zonder de belofte dat zij zullen worden toegerust met kracht van boven (vv. 44-49)
Preekvoorbeeld
De Emmaüsparochie in Apeldoorn heeft een werkelijk schitterend logo. Je ziet twee mensen gaan, beiden met een reisstaf in de hand; ze werpen hun schaduw voor zich uit. Maar als je goed naar die schaduwen kijkt, zie je dat het er geen twee zijn maar drie, en dat er een onzichtbare tussen hen in loopt die hen bij de hand neemt.
Zelden heb ik een beeld gezien dat zo treffend een bijbels gebeuren samenvat. Ik zeg expres: een bijbels gebeuren, en niet alleen het bijbelverhaal van de Emmaüsgangers. Het logo namelijk vormt de verbeelding van drie teksten die bij deze zondag horen. Twee daarvan, de eerste lezing uit Handelingen en de evangelielezing uit Lucas, die in tijd niet ver uit elkaar liggen, worden bijeengehouden door een eeuwenoud lied: Psalm 16. Volgens Petrus is het geschreven door iemand die in de toekomst kon kijken: de psalmdichter David. ‘Gij zult mij de weg van het leven wijzen,’ zingt de psalmist, en die weg heeft God ons volgens Petrus gewezen door zijn Zoon uit de dood te doen verrijzen. Dat die Verrezene in de geest van de psalm altijd met ons meetrekt, dat is het bijbelse gebeuren dat door het parochielogo wordt verbeeld.
Toch klopt het logo bij nader inzien niet helemaal. Emmaüs lag ten westen van Jeruzalem. Dat betekent dat de twee mannen de ondergaande zon tegemoet liepen. Hun schaduwen zouden op het logo dus niet naar voren, maar naar achteren moeten vallen. We weten hoe vervelend het is om tegen de laagstaande zon in te kijken, en hoe lastig het dan is om je ogen op de weg gericht te houden. Jezus kwam naar hen toe, lezen we; was het verblindende lage zonlicht er de oorzaak van dat zij hem niet herkenden? Of moeten we dit niet letterlijk maar figuurlijk verstaan: de twee leerlingen lopen de zonsondergang van hun geloof, hun hoop en hun verwachtingen tegemoet – hoe zouden zij in deze toestand de Verrezene kunnen herkennen, die in alle vroegte opstond uit het graf en een nieuwe dageraad deed aanbreken? Toch schenken zij hem hun vertrouwen, door hun hart bij hem uit te storten: hoezeer is hun hoop en die van velen immers niet de bodem in geslagen!
Dat vertrouwen groeit als hij hun wanhoop weerspreekt door hun de Schriften te ontsluiten. Dat lezen we niet letterlijk, we horen het pas achteraf. Maar er schemert al geloof door in hun woorden – zonder dat ze het zelf in de gaten hebben – als de twee leerlingen de onbekende vragen om niet verder te gaan: ‘Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.’ Het is alsof ze beseffen: de weg verder leidt naar de zonsondergang, naar het verzinken van hoop en geloof. Hun woorden klinken als een waarschuwing aan het adres van hun onbekende reisgenoot – wees verstandig en ga niet verder! – maar in werkelijkheid zijn ze een smeekbede: alsjeblieft, laat ons niet alleen. Het relaas van de vreemdeling heeft in hun hart een licht doen ontbranden dat tegenwicht biedt aan dat van de ondergaande zon, al zijn ze zich er nog niet echt van bewust. Maar ze lijken te verlangen naar een voortzetting van het gesprek met hun metgezel, in de geest van de psalm: ‘Hij spreekt ook des nachts in mijn hart. Daarom ben ik vrolijk en blij van geest, daarom kan ik rustig gaan slapen.’
Uiteindelijk echter schieten zelfs de woorden van de Schrift tekort om duidelijk te maken wie ze in hun midden hebben. Het is het vertrouwde gebaar van het breken van het brood waardoor hun werkelijk een licht opgaat. Gedurende hun gehele reis hadden ze ‘bestendig geluk aan hun zijde’, zoals de psalm zegt, en ze wisten het niet. Niet een woord, maar een gebaar maakt hun duidelijk dat de Schriften werkelijk vervuld zijn.
Het prachtige verhaal van de Emmaüsgangers doet de vraag rijzen welke kant wij op lopen: richting de opgang of de ondergang van de zon? In de liturgie bezingen wij de verrezen Christus als de dageraad, als het licht dat in het oosten opkomt – niet voor niets zijn vele van onze kerkgebouwen ‘georiënteerd’, dat wil zeggen ‘op het oosten gericht’. Maar vaak lopen we in de omgekeerde richting, doordat onze hoop, onze verlangens, onze verwachtingen en idealen de bodem in zijn geslagen. We vervolgen dan een weg die eindigt in duisternis en richtingloosheid.
En toch mogen we erop vertrouwen dat hij die met ons meetrekt, geen schim is of een luchtspiegeling. Hij is aan onze zijde, ook al herkennen wij hem niet. En als we het gevoel hebben dat we de zonsondergang tegemoet lopen, laten we dan tot hem bidden dat hij ons tegemoetkomt, ons bij de hand neemt en onze schreden richten naar de dageraad. Dan ligt ook voor ons de weg van het leven open.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Victor Bulthuis, preekvoorbeeld