- Versie
- Downloaden 302
- Bestandsgrootte 300.98 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 12 oktober 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
15 november 2020
Drieëndertigste zondag door het jaar
Lezingen: Spr. 31,10-13.19-20.30-31; Ps. 128; 1 Tess. 5,1-6; Mat. 25,14-(15.19-20)30 (A-jaar)
Inleiding
Spreuken 31,10-13.19-20.30-31
De eerste lezing bevat een selectie van acht verzen uit het lied van ‘de krachtdadige vrouw’, Spreuken 31,10-31. Dit lied is duidelijk als een complete tekst bedoeld en dit wordt in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst nog versterkt omdat aan ieder vers een letter uit het Hebreeuwse alfabet voorafgaat, samen het volledige alfabet van 22 letters. In elk vers wordt een aspect van die krachtdadige vrouw beschreven, zodat het lied in z’n geheel een soort totaalbeeld schetst van zulk een vrouw. De beschrijving bevat tijd- en cultuurgebonden terminologie maar de strekking ervan overstijgt deze gebondenheid. Het gaat om een ‘krachtdadige vrouw’, en dat is meer dan een ‘degelijke huisvrouw’, zoals in sommige vertalingen boven de tekst staat.
Deze lofprijzing wordt in het oude Israël van toepassing verklaard op een aantal vrouwen die ertoe doen: Sara, Rebekka, Rachel de tweede vrouw van Jakob, Batja, de dochter van de farao, die Mozes redde, Mirjam, Channa de moeder van Samuël, Ruth, maar ook Jaël, die Sisera letterlijk aan de grond vastpinde, Rachab, die de verspieders liet ontkomen, en veel andere vrouwen. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze vrouwen is, dat ze allen door hun Godsvertrouwen, levensmoed en doortastendheid een stukje van de rijke persoonlijkheid van de ‘krachtdadige vrouw’ aan ons laten zien (Tenachon, Geschriften, afl. 3, 44). Het lied wordt daarom in traditionele Joodse gezinnen, wanneer men aan tafel gaat voor de sabbatmaaltijd, ook als lofprijzing uitgesproken door de heer des huizes tot zijn vrouw als een welgemeende en zeer verdiende lof van de nooit genoeg bezongen joodse moeder (J. Soetendorp, Symboliek van de Joodse religie. ’s-Gravenhage 1990, 146).
Binnen de Joodse traditie zijn er, naast de directe uitleg van dit lied als een loflied op krachtige vrouwen die leven volgens de Tora, talrijke verklaringen waarin men de tekst, de afsluiting van het boek Spreuken van Salomo, ziet als een metaforisch lofdicht op de wijsheid van de Tora zelf. Deze laatste uitleg laten we hier achterwege.
De selectie verzen voor de lezing van deze zondag bevat enkele hoofdlijnen van dit lied.
De retorische vraag in vers 10 roept de suggestie op, dat zulk een krachtige vrouw nauwelijks te vinden is. Zo’n vrouw overstijgt alle materiële waarden, is eigenlijk onvergelijkbaar met de waarde van koralen of robijnen.
Vervolgens worden in de verzen 11-13 van deze vrouw enkele kenmerken opgesomd, komend uit de huiselijke sfeer, die een ideaalbeeld oproepen – niet dwingend opgelegd of voorgehouden maar als het ware vanzelf in haar gegroeid.
Haar man kan volledig, met zijn hart, op haar vertrouwen; zij zorgt ervoor dat hem niets ontbreekt. Zij doet hem alle dagen goed en geen kwaad. Zij zoekt naar wol en vlas waaraan haar handen met welgevallen werken voor warme kleding. Zij ontplooit zich als de spil in huis. Vergelijk Spreuken 14,1: Wijsheid van vrouwen bouwt haar huis.
In vers 19 en 20 worden heel compact enerzijds deze huiselijke activiteiten voortgezet met haar bezige handen aan het spinnewiel. Anderzijds zijn haar handen (en ogen) evenzeer gericht op de arme en behoeftige. Wellicht ook om ze te kleden met het werk van haar handen.
In de slotverzen 30 en 31 poneert de dichter van het lied een algemene stelling waarin hij bevalligheid en schoonheid van de vrouw expliciet minder waardeert om des te stelliger te kunnen zeggen dat een vrouw die de Heer vreest te prijzen is. Dat is een vrouw die onbevangen en bewust leeft volgens de Tora van JHWH, Gods richtingwijzers. Die leefwijze maakt haar sterk. En in plaats van naar haar uiterlijke bevalligheid en schoonheid: kijk naar de vruchten van haar handen. Want daarin wordt zichtbaar hoe zij, levend volgens de Tora, door de Tora krachtdadig is en waarom ze het verdient geprezen te worden in de poorten, in het openbaar.
1 Tessalonicenzen 5,1-6
Zie: Theo A.F.M. van Adrichem ofm, ‘1 Tessalonicenzen. Het eerste geschrift van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 20-27
Matteüs 25,14-(15.19-20)30
Het is aan te bevelen de volledige tekst, de verzen 14-30, te lezen.
De gelijkenis in de evangelielezing van deze zondag is een beknopte en strak geformuleerde compositie. Het is de derde gelijkenis in de vijfde grote redevoering van Jezus over het oordeel van de Mensenzoon bij zijn wederkomst, Matteüs 23,1–25,46. Onze tekst kan niet los gezien worden van dit perspectief op dit oordeel. De verhalende tekst van de feitelijke gelijkenis wordt daarom op een aantal plaatsen ingevuld met tekstgedeelten die aanwijsbaar afkomstig zijn uit ‘eschatologische’ teksten van Christus’ wederkomst.
In het openingsvers 14 – over de gelijkenis van het Koninkrijk der Hemelen, want daar gaat het hier om, zie ook vers 25,1, of beter over het oordeel over wie er toegang heeft tot dit Koninkrijk – wordt kort de situatie geschilderd van een heer die voor een onbepaalde tijd op reis gaat en drie van zijn dienaren een deel van zijn bezit in talenten toevertrouwt. De ene ontvangt vijf, de tweede twee en de laatste één talent, ieder naar zijn bekwaamheid of vermogen. Daarna vertrok hij. Talent moet hier verstaan worden als een bepaalde maat aan gouden munten. Het heeft niet de betekenis van een bekwaamheid of vaardigheid in iets, zoals wij het tegenwoordig kennen.
De verzen 16-17 beschrijven wat de eerste twee dienaren met de hun toebedeelde talenten deden: een bijna gelijke handeling bij beide dienaren. Vers 18 schetst de ‘veilige’ actie van de derde dienaar met één talent, die het zekere voor het onzekere lijkt te nemen.
Vers 19 bevat slechts de mededeling, dat de heer na zijn afwezigheid terugkeert om afrekening te houden.
Ook nu weer volgt in de verzen 20-21 en 22-23 een identieke wijze waarop de heer afrekent met de eerstgenoemde dienaren. Ze worden op een gelijke manier gewaardeerd: ‘goede en trouwe dienaar’. De toevoeging ‘binnen te gaan in de vreugde van de heer’ is taal van het eerdergenoemde eschatologische oordeel.
De verzen 24-27 beschrijven uitvoerig de reactie van de dienaar met één talent. Hier reageert de heer hardvochtig op, zoals hij blijkbaar ook bekend is bij deze dienaar, en noemt de dienaar ‘slecht’ en (want) ‘talmend’ of ‘aarzelend’ of ‘bang’. ’Lui’ is niet de juiste vertaling.
Vers 27 lijkt me geen pleidooi voor de bankiers, of beter geldwisselaars. Is de zin misschien extra denigrerend bedoeld om het hardvochtige antwoord van de heer te onderstrepen? ‘Je had mijn geld in ieder geval bij de geldwisselaars moeten plaatsen, …’ Dat zou beter geweest zijn dan het in de grond te verbergen.
De verzen 28-30 bieden het slot van de afrekening: ‘Neem hem het talent af’ (v. 28) zegt de heer, blijkbaar tegen andere dienaren die aanwezig zijn bij zijn afrekening. En hiermee geeft hij al gevolg aan de stelling in vers 29. ‘En werp hem buiten’ (v. 30), eveneens taal die eschatologisch is en verwijst naar het oordeel. Deze beide verzen omsluiten de stelling in vers 29 – ook eschatologische taal – dat aan wie heeft gegeven zal worden, en die weinig heeft zal het weinige worden afgenomen. (Zie voor deze blijkbaar gangbare stelling ook Mat. 13,12; Mar. 4,25; Luc. 19,26.)
Het zal duidelijk zijn, dat met de heer Jezus Christus bedoeld is, die na een onbepaalde tijd terugkomt, de komst van de Mensenzoon. Met de dienaren worden de gelovigen bedoeld die ieder naar vermogen talenten ontvangen, dat is een deel van het kostbare geloofsgoed (het evangelie). Daarmee krijgen ze de mogelijkheid en/of de taak het Koninkrijk der Hemelen gestalte te geven. Talent is hier dus niet het bezit van materiële rijkdom, maar het gaat nu om de goederen van het Koninkrijk der Hemelen. De afrekening is het eindoordeel of laatste oordeel over de gelovige die belast was met die kostbare taak. Voor sommigen is het werken aan dit Koninkrijk haast vanzelfsprekend en zij krijgen daarvoor ook direct de beloning. Ja, wie daarvan veel heeft (geloof of vertrouwen in God) en daaraan weet vorm te geven (hongerigen voeden, naakten kleden, dorstigen te drinken geven, vreemdelingen onderdak bieden, omzien naar zieken, gevangenen bezoeken (zie Mat. 25,35v), zal daarvan nog meer ontvangen en die taken steeds meer doen. Bij een ander kan de angst of aarzeling toeslaan, waardoor men kiest voor een zogenaamde ‘veilige weg’. Deze bange, aarzelende gelovigen worden elders bij Matteüs ‘kleingelovigen’ genoemd (zie Mat. 8,26 en 14,31). De hardvochtige reactie van de heer duidt vooral op de harde scheidslijn die getrokken wordt tussen degene die goed en trouw met het toevertrouwde talent omgaat en in de vreugde van de Heer binnengaat, en degene die het kostbare geloofsgoed angstig bewaart en uiteindelijk niets daarvan overhoudt. En die daarom definitief wordt buitengesloten. De ‘veilige’ weg is een doodlopende weg. De hardvochtigheid van de heer kennende (de harde scheidslijn bij het Laatste Oordeel), moet een aansporing en uitnodiging zijn om ook met dat ene kostbare talent iets te ondernemen voor dat beloofde Koninkrijk. Doet men dat niet, dan zal men er steeds verder van verwijderd raken.
Beide lezingen leggen met eigen accenten de nadruk op en nodigen uit tot geloven als een ‘doe-woord’. Voor de gelovige die JHWH vreest en in vertrouwen op hem het geloofsgoed van het evangelie weet vorm te geven zijn veel geluk en voorspoed weggelegd. Psalm 128 bevestigt het.
Preekvoorbeeld
In 2007 wordt in de Dom van Keulen een nieuw raam geplaatst van de kunstenaar Gerhard Richter (op internet vind je zowel afbeeldingen als beschrijvingen van zijn Domfenster). Het is een opvallend raam van gekleurde vierkante glasstukken. Het raam is 19 meter hoog en omvat 113 m². Het abstracte kunstwerk bestaat uit ruim 11 duizend glasstukken van bijna 10 bij 10 cm. De kunstenaar gebruikt daarvoor de 72 kleuren, die ook in de middeleeuwse en de 19-eeuwse ramen voorkomen. Al die kleuren vormen samen een sprankelend, maar tegelijk evenwichtig en rustgevend geheel. De meningen over het nieuwe raam lopen uiteen. Sommigen zien er goddelijk licht in of een verbeelding van het onzegbare, anderen worden geraakt door eenheid in verscheidenheid, weer anderen vinden dat een kerkraam het geloof van de eeuwen moet verbeelden en menen dat dit abstracte raam niet in de kathedraal thuishoort. Ik vind het bijzonder dat het Dom-kapittel aan de rijke traditie van de kerk een eigentijdse vormgeving toevoegt, die niet alleen kunstzinnig maar ook gelovig raakt aan de veranderingen die deze tijd kenmerken. Geloven is niet je vooral laten gezeggen door het verleden, maar je geloofsverhaal wordt sterk gevormd door je persoonlijke ervaring en beleving. De eigen stem en zienswijze van de gelovige kleuren het oude verhaal. Wat is er krachtiger dan te putten uit bijbelse bronnen en eeuwen geloofsbeleving in verbinding met ervaringen uit het hedendaagse leven. De kunstenaar zelf zegt over zijn kunst: iets laten ontstaan, iets creëren, om zo het eigenlijke en rijkere op te roepen van wat mijn verstand te boven gaat.
De Schriftlezing uit het boek Spreuken is lange tijd verstaan als een loflied op de vrouw, waarbij het beeld van de ‘degelijke huisvrouw’ de boventoon voert. In de tekst die we zojuist hoorden wordt de sterke vrouw gekenmerkt door haar verstand van wol en linnen, nijvere handenarbeid en de zorg voor de armen. Met andere woorden: huishoudelijke arbeid en mantelzorg tekenen haar. Dat eenzijdige en oubollige traditionele beeld van de vrouw wordt nog versterkt doordat uit de oorspronkelijk tekst een aantal verzen zijn weggelaten. Het gaat om de verzen die de vrouw schilderen als een ondernemende zakenvrouw, die haar eigen afweging en keuzes maakt én die als wijze vrouw goede raad geeft en onderricht. Met deze kennis in je achterhoofd wil ik je opnieuw laten kijken naar de ‘sterke vrouw’. Zoals het veelkleurige raam uit Keulen nieuw perspectief zo wil ik je uitnodigen stil te worden bij jouw beeld van de sterke vrouw. Meditatief roep ik enkele mogelijkheden op. (Mannen kunnen deze meditatie natuurlijk ook op zichzelf betrekken…)
(Als voorganger kun je onderstaand fragment meditatief uitspreken met ruimte voor korte stiltes)
Wat kenmerkt in jouw ogen een sterke vrouw? Bepalen je lichamelijk kracht en gezondheid of juist je geestelijke weerbaarheid of je sterk bent? Hoe zit het dan met je zwakke kanten? Zie je je zwakheid en kwetsbaarheid ook onder ogen? Wanneer ervaar jij je zwakheid als een kracht? Zorg je goed voor jezelf, neem je voldoende tijd voor rust, en ontspanning, zodat je op verhaal kunt komen na een drukke dag? Welke ruimte voor emotie kenmerkt jouw persoonlijkheid: heb je aandacht voor vreugde en verdriet, twijfel en onzekerheid, wikken en wegen? Ben je sterk invoelend en meelevend, en tegelijk kritisch en eigenzinnig? Ben je initiatiefrijk of wacht je liever af, kun je veel laten gebeuren zonder meteen in te grijpen? Hoe ga je om met je verantwoordelijkheidsgevoel? Vind je het ook bij jou als sterke vrouw passen dat je af en toe de rollen omdraait en vaste patronen doorbreekt, thuis, in de buurt, in de kerk? Heb je oor voor de verhalen van je huisgenoten? Breng je ook het gesprek op gang over lastige onderwerpen en durf je door te vragen? Simuleer je dat de anderen ook naar jouw verhaal luisteren? Waar geloof je zelf in en wat vind je belangrijk in je leven? Heb je ruimte voor verstilling, bezinning en gebed? Waardoor laat jij je inspireren? En wat is je betekenis naar de buitenwereld? Welke rol of positie neem jij in op je werk en in de samenleving? Ben je daar tevreden over? Krijg je voldoende waardering voor je persoon en voor jouw inbreng? Hoe kleurrijk en divers ben jij als sterke vrouw?
Het evangelie van de talenten klinkt je wellicht overbekend in de oren als een aanmoediging om jouw talenten goed te gebruiken en geen talent uit angst in de grond te stoppen. Want de heer die jou zijn vermogen heeft toevertrouwd, houdt bij zijn wederkomst afrekening. Deze parabel kan gemakkelijk uitlopen op een moraliserende levensles. Je kunt de parabel ook vanuit een totaal ander perspectief bezien. Als je de geest van de verteller even tussen haakjes zet en aansluit bij het marktdenken, dan kun je de parabel zelfs verstaan als een uitdaging om in het leven zoveel mogelijk bonus in de wacht te slepen… Maar dan ben je ver van de geest van het evangelie. Hoe verbind je het evangelie met het leven nú? Dan gaat het wellicht niet alleen om mijn financiële vermogen, zelfs niet om mijn intellect, hoe gehaaid of slim ik ben, hoeveel ik aandurf en welke risico’s ik durf te nemen…. Misschien gaat het dan over de mensen die mij zijn toevertrouwd, voor wie ik zorg draag; misschien gaat het ook over de akker, de grond waarop ik leef en hoe ik daarmee omga… Draag ik zó zorg voor hetgeen de Eeuwige mij heeft toevertrouwd, dat het ook in mijn handen toekomst heeft… Hoe kan ik zo luisteren naar de parabel, dat ik anders ga kijken naar mijn leven, mijn belangen en inzet, mijn geloven en levenszin?
Ter overweging wil ik eindigen met een uitspraak van de kunstenaar Anish Kapoor:
Kunst en religie komen daarin overeen, dat ze de wereld, zoals de mens ze ziet op de kop zetten. Ze beelden de wereld niet af, maar bouwen ze op, ze creëren geen afbeeldingen, maar scheppen perspectieven, die de mens tot zichzelf voeren en tot een nieuwe opbouw van de wereld.
Graag wens ik je toe de oude vertrouwde Bijbelteksten tot je verbeelding te laten spreken en er nieuwe kleur en nieuw perspectief in te ontdekken voor je geloven en leven.
inleiding Wim van Stiphout
preekvoorbeeld drs. Ben Piepers