- Versie
- Downloaden 28
- Bestandsgrootte 289.58 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
10 november 2019
Tweeëndertigste zondag door het jaar
Lezingen: 2 Makk. 7,1-2.9-14; Ps. 17; 2 Tess. 2,16-3,5; Luc. 20,27(.34-)38 (C-jaar)
Inleiding
Zeven broers komen zowel in de eerste als in de tweede lezing voor. In beide lezingen beluisteren we daarnaast de thematiek van het eeuwig leven. Verder gaat het om twee geheel verschillende teksten. In 2 Makkabeeën 7 zijn we getuigen van vreselijke martelingen bij weigering het joodse geloof af te zweren. In het Lucasevangelie vertellen de Sadduceeën het verhaal van zeven broers die achtereenvolgens sterven. De vrouw van de eerste wordt steeds ook echtgenote van de volgende in de rij. Met wie is ze nu getrouwd in de hemel?
2 Makkabeeën 7,1-2.9-14
In het deuterocanonieke boek 2 Makkabeeën worden de vervolgingen van de Joden onder de zogenaamde Seleuciden beschreven. Deze Griekse machthebbers probeerden het volk te helleniseren door ze van hun joodse geloof en tradities af te brengen. Het boek beschrijft de periode van 187 tot 150 voor Christus. Antiochus iv veranderde de tempel in Jeruzalem in een tempel gewijd aan Zeus. Voor vrome joden een afschuwelijke gebeurtenis. Naast verzet tegen de Griekse overheersers bevat het boek ook een aantal verhalen van martelaren die niet wijken voor bedreiging of lichamelijk geweld en zelfs de dood trotseren. Ze blijven trouw aan hun joodse godsdienst.
Het lange hoofdstuk 7 vertelt met vreselijke details de marteldood van zeven anonieme broers en hun moeder. Koning Antiochus iv wil de broers dwingen varkensvlees te eten. Dit werd gezien als een daad waardoor het geloof werd afgezworen, omdat dit ingaat tegen de Wet van God. De broers weigeren echter, waarna de martelingen beginnen. De schrijver wil vooral naar voren laten komen hoe heldhaftig deze broers en hun moeder zijn. Daarbij komt God als een rechtvaardige en wrekende God naar voren: de martelaars zullen verrijzen en eeuwig leven, maar de koning zal zijn straf ondergaan. Voor hem is er bij God geen leven. In de perikoop zijn de verzen weggelaten waarin de martelingen gedetailleerd beschreven worden: het afsnijden van de tong, afstropen van de hoofdhuid, afhakken van handen en voeten en het levend braden in een grote pan. Begrijpelijk dat het niet voorgelezen wordt in de liturgie. Toch mogen deze teksten ons wakker houden voor vreselijke misdaden waartoe mensen toen en nu in staat zijn.
De perikoop focust meer op de standvastigheid van de broers waarbij zij getuigen van hun vertrouwen in de verrijzenis. Waarschijnlijk betreft het hier een geloof in de opstanding die is weggelegd voor hen die als martelaar sterven. Zij zouden onmiddellijk na hun dood door God herschapen worden. Verwijzingen naar leven na de dood zijn in het Oude Testament uiterst zeldzaam. Vandaar dat in het vroege christendom veelvuldig naar deze teksten is verwezen.
De tweede helft van 2 Makkabeeën 7 geeft veel ruimte aan de laatste zoon en de moeder. De koning hoopt dat hij de jongste door geschenken kan brengen tot het afzweren van het geloof en wil de moeder gebruiken hem daarbij te helpen. Zij maakt echter duidelijk dat ze liever ziet dat hij de marteldood ondergaat dan God verloochent. Zij spoort hem aan: Kind, heb medelijden met mij. Ik heb je negen maanden in mijn schoot gedragen, je drie jaar aan mijn borsten gevoed, je gekoesterd en opgevoed tot de jongen die je nu bent. Ik smeek je, mijn kind, kijk naar de hemel en de aarde met alles wat ze bevatten en bedenk dat God dit niet gemaakt heeft uit iets wat al bestond en dat ook de mens op dezelfde wijze is ontstaan. Wees niet bang voor die beul, maar toon je je broers waardig en aanvaard de dood, dan zal ik door Gods ontferming jou en je broers terugkrijgen (2 Makk. 7,27vv). Ook de jongste broer sterft de marteldood. Ten slotte sterft ook de moeder.
2 Makkabeeën stelt ons ongemakkelijke, maar actuele vragen over geloofsvervolgingen en religieus fanatisme. Waarom is er zoveel onverdraagzaamheid? Hebben wij oog en oor voor de velen die vandaag vanwege hun geloof en opvattingen vervolgd worden? Jaarlijks worden vele duizenden christenen wegens hun geloof vermoord. Wat is ons geloof ons waard? Ook als het door onze omgeving niet gewaardeerd wordt of zelfs belachelijk gemaakt. Waar ligt de grens tussen standvastig geloven en religieus fanatisme?
2 Tessalonicenzen 2,16–3,5
Zie M.J.J. Menken, ‘De tweede brief aan de Tessalonicenzen. Oproep tot nuchtere standvastigheid’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 57-63
Lucas 20,27-38
Nadat Jezus de tempel ‘gereinigd’ heeft, vermeldt Lucas dat Jezus daar dagelijks onderricht geeft (Luc. 19,45-48). Vervolgens beschrijft hij zo’n dag. Jezus wordt echter door de schriftgeleerden en hogepriesters in de gaten gehouden. Ze willen weten vanwaar hij de bevoegdheid heeft om te onderwijzen, en proberen hem te vangen op een verkeerde uitspraak (Luc. 20,1-26). In Lucas 20,27 komen er vervolgens Sadduceeën bij hem met een strikvraag. Deze Sadduceeën ontmoeten we hier voor het eerst in het evangelie. Het betreft een kleine aristocratische groepering met veel macht uit de hogepriesterlijke kringen. Uit hun midden wordt namelijk de hogepriester gekozen. Het is een conservatieve groepering die door hun banden met de Romeinse bezetter grote macht en invloed heeft. Geloofsinhoudelijk houden zij zich alleen aan de geschreven Wet en niet ook aan de mondelinge Wet die onder meer voor de Farizeeën gezaghebbende uitleg van de Wet bevatte.
De vraag waarmee ze Jezus belachelijk willen maken, gaat uit van een regel uit de Joodse Wet die een weduwe zonder kinderen (en in feite aan haar overleden man) toekomst wil geven. De broer van haar overleden man trouwt dan met haar en de eerste zoon komt op naam van de overledene, dat wil zeggen, geldt als zijn zoon (Deut. 25,5-10).
De Sadduceeën schetsen de absurde situatie van zeven broers waarbij telkens de volgende overlijdt nadat hij met de weduwe van de broer boven hem getrouwd is. Hoe zit het dan in de hemel? Met wie is zij dan getrouwd? Voor Sadduceeën, die niet in de opstanding van de doden geloven, überhaupt een vreemde vraag, maar ze willen Jezus hiermee in het nauw brengen en belachelijk maken. In zijn antwoord betrekt Jezus twee zaken: Hij verwerpt het kinderlijke beeld van de hemel dat ze in hun vraag gebruiken en betoogt dat er wel degelijk opstanding is bij God.
De hemel noemt Jezus ‘de andere wereld’. In die andere wereld heersen andere verhoudingen dan in deze wereld. Wie deel krijgt aan de verrijzenis uit de doden zal in die andere wereld niet huwen of ten huwelijk gegeven worden. Het huwelijk is een aardse instelling. In de hemel zijn mensen op een andere wijze met elkaar verbonden. Daar leeft men als engelen en kinderen van God. Jezus duidt op een situatie die ons bevattingsvermogen te boven gaat. De volmaakte band met God in de hemel valt niet te rijmen met menselijke beperkte instituties als het huwelijk.
Als tweede argument betreedt Jezus het terrein van de Sadduceeën zelf door de Wet van Mozes te citeren. Bij de brandende doornstruik – teken van Gods aanwezigheid – noemt God zichzelf: de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob (Ex. 3,15). Hoewel de genoemde aartsvaders al overleden zijn, wordt God toch direct hun God genoemd. Dit kan niet anders betekenen dan dat zij voor God of bij God leven. Wanneer God een relatie met een mens heeft, kan het niet anders zijn dan dat die mens leeft. God is immers zelf Schepper van alle leven. Jezus onderstreept dit met een concluderende zin: De Heer is toch geen God van doden,maar van levenden, want voor hem zijn allen levend (Luc. 20,38). God en dood zijn niet verenigbaar. Wie met hem verbonden is leeft! Aldus de gelovige overtuiging van Jezus. Of de Sadduceeën hiermee overtuigd zijn, vermeldt Lucas niet. Wel geeft hij aan dat andere omstanders – Schriftgeleerden – onder de indruk zijn van zijn woorden. Meester, dat hebt U goed gezegd (Luc. 20,39). Hiermee heeft Jezus de discussie als het ware teruggelegd naar degenen die hem op een geloofsonwaarheid proberen te betrappen.
Preekvoorbeeld
Hoe zou het zijn als je dood bent? Zie je nog wat, maak je nog iets mee, of is er dan toch helemaal niets meer? Veel mensen hebben zich die vraag weleens gesteld. Vaak serieus, in volle ernst, maar soms ook bij een glaasje 's avonds laat, niet meer helemaal helder, de tijd om wat voor je uit te peinzen. Het is een vraag, waar we bijna allemaal naar benieuwd zijn, maar het antwoord weten we niet.
De manier waarop de Sadduceeën de vraag aan Jezus stellen, valt voor mij in de categorie van ’s avonds laat bij een borreltje. Ze willen hem uit de tent lokken, maar ze krijgen geen antwoord op hun vraag zoals die gesteld wordt.
Het zijn menselijke beelden. Net zoals de verhalen over de hemel die vroeger en soms ook nu verteld worden. Rijen gouden stoeltjes allemaal gericht naar de troon van God. Lekker eten, veel licht, witte jurken, het zijn beelden die voor veel mensen bij het woord hemel passen, maar het zijn menselijke beelden. Voorstellingen zoals wij die ons er van kunnen maken, omdat we nu eenmaal geen andere mogelijkheid hebben; maar Gods werkelijkheid is anders dan die van mensen.
Onze God, de God die wij door Jezus hebben leren kennen, is een God van belofte. Toen het volk Israël in Egypte verbleef, en daar zuchtte onder de onderdrukking van de slavernij, beloofde hij een land van vrijheid. En die belofte alleen al zette mensen in beweging. Als je ergens op hoopt, maakt dat je sterk. Mensen kunnen heel veel aan als ze de zin ervan zien. Dat zie je terug bij de zeven broers en hun moeder uit het verhaal van de eerste Schriftlezing. Ze zijn ervan overtuigd dat toegeven aan hun onderdrukkers hen berooft van wie ze zijn. De wetten van hun voorouders heeft hen gemaakt tot wie ze zijn. De wetten van de koning der wereld, zoals zij God omschrijven, zijn belangrijker voor hen dan hun eigen leven en lijden. Ze kiezen ervoor om trouw te blijven aan de traditie van hun voorouders. Maar hoe zit het dan met het eeuwig leven? De broers vertrouwen erop dat die koning van de wereld hen zal laten opstaan tot een eeuwig leven. Maar ze weten niet hoe dat eeuwig leven zal zijn. Het vertrouwen op God is voor hen belangrijker dan te weten wat dat eeuwig leven inhoudt.
De Sadduceeën in de evangelielezing ondervragen Jezus over die belofte van de verrijzenis van ons lichaam. Ze willen hem in de val lokken. Daarom stellen zij het eeuwig leven voor als een voortgang van het leven op aarde, maar dan in de hemel, een gedachte die zijzelf verwerpen. Maar daar gaan ze er eigenlijk al mee de fout in. Want het gaat er niet om hoe en op welke manier wij eeuwig voortleven, dat weten we niet. Het gaat om het vertrouwen dat God ons niet in de steek laat. Hij is geen God van doden maar een God van levenden, want voor hem zijn allen in leven. Hoe dat is, dat weten wij niet. En dat is misschien ook niet belangrijk.
De belofte dat God ons niet in de steek laat is een kracht voor mensen door alle eeuwen heen. Eeuwenlang hebben mensen kracht en steun gevonden bij onze God. Hij zet hen op weg om nieuwe wegen te zoeken, om te blijven vertrouwen als je nergens meer op kunt vertrouwen. En je ziet nog steeds dat het geloof in God mensen gaande houdt, sterk maakt, om zich niet onder te laten sneeuwen. Vertrouwen op een God die hen niet in de steek laat.
Mensen in armoede, in oorlogssituaties hebben hulp nodig en een oplossing voor hun situatie, maar ze hebben ook hoop nodig. De hoop op een betere toekomst. Het geloof dat je nodig hebt om vooruit te komen. Neem je ze die hoop af, dan neem je eigenlijk alles van die mensen af.
En dat geldt ook voor onszelf als ons geloof aangetast wordt, als het leven hard voor ons is. Het kan kracht geven als je kunt vertrouwen op een God die goed voor ons wil zorgen, ook al weten we niet hoe. Het verhaal van het geloof is het verhaal van de belofte van een toekomst bij God.
Jezus verwijst in de tweede schriftlezing naar de ontmoeting van Mozes met God bij de brandende braamstruik. En daarmee verwijst hij naar het hele verhaal van de uittocht. Het verhaal van mensen die slaaf zijn in Egypte, en die het niet langer nemen, die zich niet langer laten kleineren, maar die op weg gaan. Waarom eigenlijk? Omdat ze de hoop hebben op een betere toekomst. Dat geeft hun de kracht om op weg te gaan.
Op weg gaan, daar gaat het over als we het over geloof in de verrijzenis hebben. Op weg gaan vanuit een situatie waarin je je gevangen voelt, je onvrij voelt, op weg naar een situatie in het vertrouwen dat God met ons meegaat.
De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van Jezus is een God van alle eeuwen. Het geloof in God verbindt ons met al die generaties voor ons waar wij uit voortkomen. We staan met ons geloof in een traditie. En vanuit die traditie kijken we vooruit naar de toekomst toe. Verrijzenis betekent ook dat ons leven niet in zinloosheid eindigt. Ook na onze dood worden we gekend ook al zijn de mensen ons vergeten.
De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van Mozes, de God van Jezus is geen God van doden maar van levenden, staat in het evangelie, en dat betekent ook dat hij een God is van de toekomst. Een toekomst waar plaats is voor alle mensen.
Amen
inleiding drs. Marc Brinkhuis
preekvoorbeeld Frans Broekhoff