- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 368.42 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
3 november 2019
Eenendertigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 11,23–12,2; Ps. 145; 2 Tess. 1,11-2,2; Luc. 19,1-10 (C-jaar)
Inleiding
Wijsheid 11,23–12,2 God heeft zijn schepping lief
De eerste lezing is uit het boek Wijsheid, een van de jongste en in het Grieks geschreven boeken van het Oude Testament. Het is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit het jodendom in Egypte van de laatste twee eeuwen voor Christus, dat sterk beïnvloed is door het Hellenisme.
‘Wijsheid’ wordt in dit boek gezien als een vrouw, ze bepaalt de geschiedenis vanaf het begin van de schepping (zie o.a. Wijsh. 6,22; 7,21-26). Zij heeft Israël uit Egypte bevrijd (10,15) en het door de Rode Zee geleid terwijl Egypte juist omkwam in dat water (10,18v).
De schrijver reflecteert ermee ook op de positie van het Godsvolk onder de volkeren, wat voor hem zeker actueel is, daar hij woont en leeft in Egypte, dat in het uittochtverhaal het prototype van dwaasheid is. Het patroon in de tekst is grofweg: fouten dienen door God bestraft te worden, en dat doet Hij ook, als lering voor vriend en vijand, maar hoe terecht de bestraffing ook zou zijn, God is vol ontferming.
Daarover gaat met name de lezing van deze zondag. Het laatste vers voorafgaand aan de lezing geeft het perspectief aan: ‘U (de Heer wordt rechtstreeks aangesproken) hebt alles naar maat en getal en gewicht geordend’ (Willibrordvertaling). Zo eindigt ook de lezing met een God die maat houdt en slechts straft om mensen te bevrijden, opdat ze tot geloof komen (12,2). God is machtig en groot en de wereld is in zijn ogen als een dauwdruppel in de ochtendschemering (11,22). Maar juist omdat hij alles wat hijzelf heeft geschapen, liefheeft, daarom telt hij geen zonden, haat hij niets en spaart alles, omdat het van hem is. Het is een onvervalste universele liefdesverklaring niet alleen aan zijn eigen volk, maar aan heel zijn schepping, aan zijn mensen.
2 Tessalonicenzen 1,11–2,2
Zie M.J.J. Menken, ‘De tweede brief aan de Tessalonicenzen. Oproep tot nuchtere standvastigheid’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 57-63
Lucas 19,1-10 – Voor wie zien wil
Het evangelie vertelt over de ontmoeting van Jezus met Zacheüs. Het verhaal maakt deel uit van een soort drieluik, dat begint met de genezing van een blinde (Luc. 18,35-43), dan Zacheüs (19,1-10) en ten slotte de gelijkenis van de tien ponden (19,11-28). De eerste en de laatste scène van dit drieluik worden ook verteld bij Marcus en Matteüs; het verhaal van Zacheüs is een van de verhalen die de evangelist Lucas als enige heeft.
Ze worden bijeen gehouden door de locatie: in en om Jericho. De ontmoeting met Zacheüs vindt plaats in Jericho, terwijl Jezus op weg is naar Jeruzalem. Jericho is bekend van een ander eigen verhaal van Lucas: de parabel van ‘de Barmhartige Samaritaan’ (10,30-37). Daar is de route omgekeerd: iemand gaat van Jeruzalem naar Jericho. Maar Jezus is juist op weg náár Jeruzalem (zie 9,51) en zijn aankomst in die stad en de tempel (19,45) volgt onmiddellijk op deze passages in Jericho. Jezus móet door Jericho heen. Het is de weg van zijn ‘uittocht’ (9,31). Jericho is de eerste stad die het volk na de woestijntocht in bezit neemt (Jozua 6) en daarom als het ware de poort naar het Beloofde Land.
Wat doet het verhaal van Zacheüs op de drempel van de intocht? Na de genezing van de blinde man gaat het wederom om ‘kunnen zien’ (zie Luc. 19,3v). Voor Zacheüs zijn de obstakels niet van ‘medische’ aard, maar hebben ze te maken met zijn postuur. Hij is klein van stuk, zegt de tekst, maar ook wordt Zacheüs getypeerd als oppertollenaar en rijk. Dat brengt hem in een bijna kansloze positie. Voor rijken is het moeilijk het koninkrijk binnen te gaan (18,24) en de ‘tollenaar’ is het prototype van de ‘zondaar’ (5,27-30; 7,34; 18,9-14).
Daarbij komt dat Lucas hier de term ‘oppertollenaar’ gebruikt. Deze benaming staat enkel op deze plaats in het Nieuwe Testament, en kan behalve zoiets als ‘baas van de tollenaars’ ook aangeven dat Zacheüs tot in zijn vezels een tollenaar is. Toch wil hij Jezus zien, en daarmee past hij in de doelgroep van Jezus: de tollenaars en zondaars, waar de Farizeeën zo’n moeite mee hebben (zie bijv. 15,1). De parabels waarmee Jezus de Farizeeën antwoordt in hoofdstuk 15 draaien om verloren zijn en gevonden worden, de zin waarmee ook onze tekst eindigt: dat de Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is.
Dat zijn de hoopvolle tekenen in onze tekst: dat Zacheüs Jezus wil zien, en dat Jezus gekomen is om te redden. Zacheüs vindt een oplossing voor het feit dat hij te klein is. Hij volhardt in het Jezus willen zien en klimt in een boom. Het helpt, want daar wordt hij door Jezus gezien.
Dat leidt tot een volgende fase: Jezus wil bij Zacheüs te gast zijn, en die ontvangt hem. Nu zijn het niet alleen de Farizeeën die mopperen over Jezus’ omgang met zondaars (die kwalificatie is voor hun rekening), maar gaat het om iedereen die het ‘zag’ (19,7). Hoewel niet met zoveel woorden gezegd: hier zijn de zienden blind. Want Zacheüs komt zeer royaal uit de hoek. Is alleen de suggestie gewekt dat hij mensen te veel tol heeft gevraagd, nu stelt hij uit eigen beweging de helft van zijn bezit beschikbaar voor de armen en hij vergoedt, als hij iemand iets afgeperst heeft, het viervoudig (vergelijk Johannes de Doper in 3,13, die tollenaars zegt niet meer te vragen dan waar ze recht op hebben).
Jezus verwijt Zacheüs niets, integendeel. Hij toont eenzelfde ontferming als die uit de eerste lezing blijkt. Hij spreekt van de redding van deze zoon van Abraham, en daarin klinkt mee wat eerder klonk over het verlorene dat gevonden wordt: er zal in de hemel grote vreugde zijn over een zondaar die zich bekeert, blijdschap en feest voor wie verloren is en teruggevonden (15,7.10.31).
Voor de blinde en voor Zacheüs, die wel wilden zien maar het niet konden door blindheid of hun geringe lengte, is er genezing, redding gekomen. Nu rest nog de laatste categorie: zij die wel kunnen het zien, maar het niet kunnen geloven: ‘Iedereen die het zag’ (19,7).
Voor hen volgt dan de gelijkenis. Let wel: deze wordt verteld aan de mensen die het hoorden omdat zij verwachten dat het Koninkrijk zal verschijnen (Luc. 19,11). Niet voor niets wordt daar nogmaals vermeld dat Jezus bijna in Jeruzalem is. Dan wijkt Lucas met zijn vormgeving van de gelijkenis wat af van Matteüs en Marcus. Bij hem is het een koning die het geld aan tien van zijn dienaren geeft. Dat koningschap is in het geding: ‘Wij willen deze man niet als koning’ (19,14). En dan wordt hard aan het eind van de parabel de dood van deze vijanden aangezegd.
Vervolgens zet Jezus zijn reis naar Jeruzalem voort en zal daar klinken ‘Gezegend is de koning die komt in de Naam van de Heer’. Een koning voor eeuwig, zoals de engel aan Maria beloofde (1,33). En Jezus treurt over de stad voor wier ogen verborgen blijft wat haar tot vrede strekt (19,42).
Preekvoorbeeld
Het verhaal van Zacheüs de tollenaar is geliefd en bij velen bekend. Er zijn kinderliederen op gedicht: ‘Er is geen plaats, er is geen plaats, Zacheüs is te klein. Maar haastig klimt hij in een boom, om er toch bij te zijn’ (Hanna Lam). Het is een verhaal waaraan je kunt aflezen wat een ontmoeting met Jezus met je doet.
Het verhaal heeft een chiastische structuur. Dat moet ik uitleggen. Een chi (Χ) is een Griekse letter in de vorm van een kruis op z’n kant: twee uiteinden op de grond en twee uiteinden in de lucht, een langgerekte x, twee balken die elkaar in het middelpunt kruisen.
We beginnen linksboven. Het verhaal begint bovenaan de Christusbalk: ‘Jezus ging Jericho in en trok door de stad.’ Dit ziet er uit als een zegetocht, Jezus viert zijn triomfen, hij maakt een ererondje, nog even en hij wordt gehuldigd op het balkon van het stadhuis. Zo ziet het eruit. Aan het begin van het verhaal is Jezus de gevierde rabbi voor wie heel de stad uitloopt.
Dan gaan we verder naar de volgende positie: rechts bovenaan op de Zacheüsbalk. Zacheüs wordt geïntroduceerd: ‘Er was daar een man die Zacheüs heette, een rijke hoofdtollenaar.’ Ook hij wil wel naar de optocht kijken, maar hij komt er niet bij. ‘Hij was klein van stuk’, maar dat is slechts een deel van het probleem. De mensen laten hem niet langs. Hij is een collaborateur, hij heult met de vijand. Hij heeft bij de Romeinen een belastingwijkje gepacht en verrijkt zich over de rug van zijn eigen volk. Oppertollenaar, de hele stad kijkt op hem neer.
Dat zijn de uitgangsposities: Jezus, de hooggeëerde. en Zacheüs, de geminachte.
Langs beide balken dalen we af naar het middelpunt waar ze elkaar kruisen. Ze ontmoeten elkaar. Als een rijpe vrucht ziet Jezus Zacheüs aan die vijgenboom bungelen: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.’
Wat dan volgt is een volstrekt evenmenselijke ontmoeting die alles verandert: die Zacheüs verandert, maar ook: die Jezus verandert.
We volgen de Zacheüsbalk naar beneden, nu linksonder. Links, zo begon het verhaal met de hooggeëerde positie die Jezus inneemt. Nu is Zacheüs daar aanbeland. Door de ontmoeting met Jezus die hem uitroept tot ‘zoon van Abraham’, een eretitel, en inderdaad door deze ontmoeting is Zacheüs een rechtvaardige geworden, die herstelt wat hij misdeed en zijn bezittingen deelt met de armen.
Dat ontleent Zacheüs aan Jezus. Over deze ontmoeting schijnt een licht waarin Zacheüs zijn leven kan herbezien. In deze ontmoeting wordt een kracht vrij geroepen waarmee Zacheüs zijn kromme leven recht trekt. Hij wordt een rechtvaardige. Dat heeft hij aan Jezus opgedaan.
Maar wat zien we als we de Christusbalk doortrekken naar beneden, rechts onderin? Rechts, daar huist de oneer van Zacheüs, die komt nu op Jezus neer. Het gemor: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ Alsof Jericho hem niet wat beters te bieden had.
Jezus draagt de schande van Zacheüs: men haalt de neus voor hem op, hij heeft zich afgegeven aan een zondig mens. Is Jezus zo onnozel, dat hij niet weet wat voor vlees hij in de kuip heeft?
Aan het eind van het verhaal zijn de rollen omgekeerd. De uitgangsposities hebben zich in hun tegendeel verkeerd. Kennelijk is rechtvaardigheid overdraagbaar, Zacheüs veert op en wordt een ander mens. Maar ook schande is besmettelijk, Jezus blijft ermee zitten.
Dat is wat in de ontmoeting met Christus plaatsvindt, een wonderlijke rolverwisseling. Luther schrijft ergens: ‘Leer toch bidden: U, Heer Jezus, bent mijn gerechtigheid, ik daarentegen ben uw zonde; U hebt het mijne aangenomen, en mij het uwe gegeven.’
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen