- Versie
- Downloaden 33
- Bestandsgrootte 372.74 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
30 oktober 2016
Eenendertigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 11,23–12,2; Ps. 145; 2 Tess. 1,11–2,2; Luc. 19,1-10 (C-jaar)
Inleiding
Lucas 19,1-10
Het verhaal van de ontmoeting tussen Zacheüs en Jezus werd verscheidene jaren geleden ook gebruikt in projecten om kinderen voor te bereiden op de eerste communie. Er werd een overeenkomst gezien tussen de kleine kinderen en Zacheüs die ook klein van gestalte was. Ook al ben je klein, je mag toch bij Jezus horen… Dat was vaak de boodschap uit de navertelling of een kinderbijbel. Het lijkt dan dat er een eenvoudige overeenkomst gevonden is, zonder verder op de context van het Evangelie acht te slaan.
Want er valt nog wel meer over te zeggen. Vooreerst dat het een van de bijzondere verhalen is die Lucas alleen heeft, zoals de verhalen over de weduwe van Naïn, die haar dode zoon terugkrijgt, over de onrechtvaardige rechter en de weduwe die haar recht krijgt, over de barmhartige vader en de verloren zoon, over de barmhartige Samaritaan, over de arme Lazarus en de rijke man en nog andere. Het past dus in dit ‘Evangelie van de outcasts’ en het past goed bij hoofdstuk 15 over verloren schaap, verloren drachme en verloren zoon, die gezocht en gevonden worden.
Vervolgens: Lucas voegt dit verhaal in in de volgorde van Marcus, waarbij hij de beginzin ook aanpast. Immers het verhaal van de blinde – bij Marcus als Bartimeüs bekend – speelt zich volgens Lucas’ versie af ‘terwijl hij Jericho nabij kwam’. En dan volgt: ‘hij ging Jericho binnen en ging er doorheen’. Op deze manier schept Lucas aan het eind van het ‘grote reisverhaal’ vlak voordat Jezus Jeruzalem bereikt, ruimte voor dit verhaal.
Deze Zacheüs is in de ogen van diens joodse maatschappelijk omgeving, en misschien ook wel in zijn eigen ogen, een outcast, een buitengeslotene. En zo iemand is dan een van de verlorenen voor wie de Mensenzoon gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren was, zoals de slotzin van de perikoop luidt. Opvallend is enerzijds het initiatief van Zacheüs om Jezus te willen zien en die om die reden in een (vijgen)boom klimt, en anderzijds het initiatief van Jezus die hem ziet en naar beneden uitnodigt en bij hem verblijf zoekt. Misschien wel onderdak voor de nacht. En Zacheüs ontvangt hem met vreugde.
Dat roept weerstand op bij ‘allen die het zagen’ en Zacheüs wordt als zondaar bestempeld. Dat stempel krijgt hij niet van Jezus, ook niet in het slotwoord. Zacheüs zegt de helft van zijn rijkdom – ‘onderhoudsmiddelen’ staat er letterlijk – aan de armen te geven. En viervoudig terug te geven wat hij teveel gevraagd heeft. En dan zegt Jezus dat zo ‘redding’ of heil aan dit huis is geschied, omdat hij ook een zoon van Abraham is. Nergens geeft dit verhaal er blijk van dat er zonde is vergeven, en dat Zacheüs een zondaar zou zijn in Jezus’ ogen. Wat wel blijkt is dat Jezus ook gekomen is voor de rijken die oog hebben voor de armen, zoals Zacheüs, die zijn vermogen wil delen.
De slotzin vraagt nog enige aandacht. Komt deze uit de mond van Jezus of uit de pen van Lucas? Het is een deel van een citaat uit Ezechiël 34,16, waar JHWH zelf aan het woord is. Een andere plaats waar sprake is van ‘de Mensenzoon die is gekomen om zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mar. 10,45/Mat. 20,28) is door Lucas niet overgenomen. En de discussie die bij Marcus en Matteüs daar aan die zin voorafgaat, heeft Lucas verplaatst naar de situatie van het laatste avondmaal voor de arrestatie (Luc. 22,24-27), waar Jezus uitdrukt dat hij de dienaar is.
Dit geeft te denken dat de slotzin van onze perikoop over Jezus’ ontmoeting met Zacheüs uit de traditie van Lucas’ geloofsgemeenschap stamt, of zelfs van hemzelf!
Zie ook de column ‘Paradigma’ op blz. 46-47.
Wijsheid 11,23–12,2
De eerste lezing uit Wijsheid van Salomo is gekozen als referentie bij het Evangelie. Het is een gebed, in de tweede persoon tot God gericht. Zo is het een lofprijzing van zijn almacht en rechtvaardigheid. Het is een beetje jammer dat de perikoop niet met een vers eerder begint: ‘Maar Gij hebt alles naar maat en gewicht en getal geordend’. Het is een zin die zo uit de stoïcijnse filosofie is weggelopen, maar die ook geleend is om het besef van Gods alvermogen – als u wilt lezen: Almacht – uit te drukken, zoals in vers 11,23 staat. Verder getuigt de tekst van Gods liefde voor zijn schepping. Hij houdt van alles wat bestaat. God kan niet haten wat hij geschapen heeft, dan had hij het niet geschapen. En God straft de zondaars met mate, zoals in het voorgaande van hoofdstuk 11 staat over de Egyptenaren en Kanaänieten. Dat geldt dan ook voor de tijdgenoten van de auteur uit de eerste eeuw voor Christus.
Met een nieuwe zin uit de stoïcijnse filosofie begint dan hoofdstuk 12: ‘Uw onvergankelijke geest is aanwezig in alles wat bestaat’. Dit pneuma is een centraal begrip uit de Stoa, alles is van pneuma doordrongen of van pneuma bezield. Vanuit zijn liefde voor zijn schepping is God ook bezig de zondaars tot bekering te bewegen en uit hun zonde te bevrijden. Precies hierin ligt de relatie met de Evangelieperikoop van vandaag. Jezus zoekt net als de God van de Wijsheid – JHWH – de mens om te redden en niet verloren te laten gaan. En Jezus houdt evenveel van zijn mensen als God van zijn schepping houdt.
Dit geeft reden tot lofprijzing en lofzang, zoals in Psalm 145. Van deze alfabetische psalm zijn maar een paar verzen gekozen: 1-2, 8-11 en 17-18. Deze selectie is bedoeld als antwoord op de eerste lezing. Ze correspondeert als zodanig met de vorm als zijnde een gebed, en met de inhoud dat de bidder vertrouwt op de betrouwbaarheid van God en zijn Woord. En dan is dit een mooie brug naar de Evangelielezing.
2 Tessalonicenzen 1,11–2,2
De tweede lezing is deze zondag uit de tweede brief van Paulus aan de christengemeente van Tessalonica. De volgende zondagen tot aan het eind van het kerkelijk jaar met het feest van Christus Koning, wordt uit deze brief gelezen. De tekst getuigt van een spoedige verwachting van de (weder)komst van de Verrezen Heer en de onrust die die overspannen verwachting teweeg bracht. Daar waarschuwt de apostel voor, als ook voor valse signalen die van hem afkomstig zouden zijn.
Deze verwachting van een spoedige komst is wel uitgedoofd in dit millennium. Blijft over het gebed van Paulus voor zijn gemeente, dat ‘God uw geloof tot volkomenheid brengt’. Dan zal de Naam van Jezus in de gemeente verheerlijkt – geprezen – worden en de gemeenschap in Hem verheerlijkt zijn. Als de kinderen van de voorbereiding op de eerste communie zo op de ontmoeting met Jezus voorbereid worden, zit je dichter bij de strekking van het Evangelie. Dan kun je ook serieus nemen dat Jezus zegt: vandaag wil ik in jouw huis te gast zijn!
Zie M.J.J. Menken, ‘De tweede brief aan de Tessalonicenzen. Oproep tot nuchtere standvastigheid’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 57-63
Preekvoorbeeld
Wanneer voel je je klein? Te midden van mensen die op je neerkijken. Wanneer voel je je verloren? Te midden van mensen die jou de rug toekeren.
Zacheüs is klein van gestalte, zo lezen we. Zijn postuur is de buitenkant van de ‘kleine ziel’ die hij van binnen is, om een woord van Couperus te gebruiken. Als hoofdtollenaar staat hij op de schouders van de Romeinse bezetter en is hij de koning te rijk in het land van Pecunia. Maar zodra hij zich onder zijn volksgenoten begeeft, sijpelt zijn ego weg tussen de straatstenen. Te midden van de mensen voelt hij zich klein en verloren.
Welk verlangen drijft hem dan toch de straat op, als hij hoort dat Jezus de stad nadert? Ordinaire nieuwsgierigheid? Of ligt het antwoord op die vraag besloten in de naam die hij draagt? Zuiver, rechtvaardig – dat is de betekenis van Zacheüs. Op het eerste gezicht lijkt niets daarop te wijzen, gezien het dubieuze ambt dat hij vervult. Maar zijn kleinheid komt wellicht ook voort uit moreel besef, het inzicht dat hij ten diepste tot een ander soort leven geroepen is, een roeping waarvan hij steeds verder vervreemd is geraakt maar die op de bodem van zijn ziel is blijven sluimeren.
Hoe dan ook, het lukt Zacheüs niet Jezus in het oog te krijgen. De rijen hebben zich gesloten, hij ziet slechts een muur van ruggen. Daarom zoekt hij het hogerop door in een wilde vijgenboom te klimmen, een boom die daar niet keurig is aangeplant maar die zelf wortel heeft geschoten langs de straat. Een boom die niet elk jaar even vruchtbaar is, maar als hij wel vruchten draagt worden die vooral door de armen van de stad geplukt – een voorschot op de ontknoping van het verhaal? Een boom die ook moerbeivijg of vijgenmoerbei wordt genoemd, omdat de bladeren ervan op die van de moerbei lijken. Bladeren waarachter hij zich kan verschuilen en die zijn schaamte beter kan bedekken dan die van het eerste mensenpaar, dat zich net zo klein, beschaamd en verloren moet hebben gevoeld als hij.
‘De moerbeitoppen ruischten, God kwam voorbij’ – voor Zacheüs gaat dit bekende versregel van Beets in vervulling als Jezus de moerbeivijg passeert waarin hij zich schuilhoudt. Voor Jezus’ blik wijken de bladeren uiteen. Hij ziet Zacheüs in zijn kleinheid, schaamte en verlorenheid, maar ook in zijn verlangen naar zuiverheid en rechtvaardigheid. Jezus noemt hem bij zijn naam en herinnert hem daardoor aan de roeping die schuilgaat in zijn verschrompelde ziel. Voor Zacheüs gaan de woorden in vervulling die Paulus tot de Tessalonicenzen richt: hij wordt de roeping waardig die in zijn naam besloten ligt. Door Jezus in zijn huis maar vooral in zijn ziel te ontvangen, wordt hij de zuivere en rechtvaardige mens die hij in aanleg is.
De goede voornemens die hij in het bijzijn van Jezus uitspreekt, worden door Jezus bekrachtigd met de constatering dat het heil zijn intrek heeft genomen in de woning van Zacheüs. Waarom? Omdat ook hij volgens Jezus een zoon van Abraham is. Een uitspraak met diepgaande gevolgen. Waar Zacheüs in de ogen van de mensen allang geen volksgenoot meer is, stelt Jezus dat hij steeds een zoon van Abraham is geweest en dus nooit uit het volk is losgeraakt, hoe klein en verloren hij zich ook heeft gevoeld. Weliswaar is de Mensenzoon gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was, zegt hij, maar die verlorenheid is niet het werk van God. Ze ontstaat waar mensen zichzelf verliezen of door de gemeenschap worden uitgestoten. In de ogen van zijn volksgenoten is Zacheüs een verlorene en wellicht ziet hij zichzelf ook zo. Maar God kijkt anders naar mensen. Lezen we in het boek Wijsheid niet dat hij alles liefheeft wat hij heeft geschapen? Zonder Gods liefde kan niets voortbestaan, sterker nog: het zou nooit bestaan hebben. Psalm 145 zegt: ‘De Heer is goed voor alles en iedereen, barmhartig voor alles wat Hij heeft gemaakt.’ Hoe zou Zacheüs dan in zijn ogen een outcast kunnen zijn?
De volksgenoten begrijpen het niet. Voor hen is Zacheüs een zondaar. En eerlijk gezegd hebben ze een punt. Zonde is een relationeel begrip. Wie zondigt, brengt schade toe aan zijn relaties met anderen, met zichzelf en met God. Door eigen schuld raakt Zacheüs verloren. En laten we wel wezen: als hoofdtollenaar heeft hij er alles aan gedaan om van zijn volksgenoten los te raken, door hen als collaborerende belastingboer stevig uit te knijpen. Maar of ze het nu willen accepteren of niet: ook dit minne, miezerige mannetje is en blijft een zoon van Abraham. Een van hen dus.
Wie voelt zich niet bij tijd en wijle klein en verloren? Soms worden we gekleineerd, raken we los van hen bij wie we dachten te horen. De ene keer door eigen toedoen, de andere keer buiten onze schuld. Maar we kleineren zelf net zo goed, we verliezen opzettelijk mensen.
De lezingen van vandaag echter houden ons voor dat er voor God geen outcasts bestaan. Zoals Psalm 145 zegt: ‘De Heer is een steun voor iedereen die struikelt; ligt iemand verslagen, dan richt Hij hem op.’ In het geval van Zacheüs haalt hij hem naar beneden. Hiermee wordt ons, hoorders van Gods woord, voorgehouden dat wij alles op alles moeten zetten om te voorkomen dat er in ons midden outcasts worden gecreëerd. Mensen strijken God tegen de haren in als ze zichzelf of anderen opsluiten in hun kleinheid. Zoals Zacheüs is overkomen: eenmaal gestolen, altijd een dief. Of zoals een jonge vrouw meemaakte, die na een misplaatste tweet haar baan kwijtraakte en die toen ze opnieuw moest solliciteren, een luid kwetterende Twitterkolonie op haar weg vond die uit alle macht probeerde te voorkomen dat ze een nieuwe baan zou vinden.
Moge Zacheüs ook onze naam zijn. Want in onze kleinheid worden we aangesproken op wat er in onze ziel rest aan verlangen naar zuiverheid en rechtvaardigheid. Laten we die mogelijkheid met beide handen aangrijpen, net zoals Zacheüs dat deed!
inleiding drs. Henk Berflo
preekvoorbeeld drs. Victor Bulthuis