- Versie
- Downloaden 246
- Bestandsgrootte 156.66 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 17 augustus 2021
- Laatst geüpdatet 17 augustus 2021
24 oktober 2021
Dertigste zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 31,7-9; Ps. 126; Heb. 5,1-6; Mar. 10,46-52 (B-jaar)
Inleiding
Oudtestamentische lezing: Jeremia 31,7-9
De perikoop waaruit de eerste lezing bestaat maakt onderdeel uit van de hoofdstukken 30–33, dat traditioneel ‘het troostboek’ wordt genoemd. De hoofdstukken 21–36 bevatten de conflicten tussen Jeremia, de getrouwe profeet, enerzijds en de opeenvolgende koningen Sedekia en Jojakim en de mensen naar de mond pratende profeten anderzijds. In het midden van al deze onheilsprofetieën klinken in het troostboek de woorden van vertroosting en herstel uit de ballingschap voor Israël en Juda.
Op de massaliteit van de wegvoering volgt een even grote massaliteit voor de terugkeer uit de ballingschapsgebieden (v. 8e ‘in dichte drommen’). Hoe zwaar de deportaties ook waren, de terugkeer verloopt voorspoedig. De weg is vrij van struikelblokken (v. 9d ‘over gebaande wegen’) en gebrek aan drinkwater hoeft niet gevreesd te worden (v. 9e ‘naar stromende beken’). Hoe gevaarlijk en doodsbedreigend de deportaties ook waren, de terugkeer is ook voor kwetsbare groepen, zoals blinden, verlamden, zwangeren en barenden, realiseerbaar (vv. 8c-d).
Het troostboek weerspiegelt veel intertekstuele relaties. De gebaande weg in vers 9 roept het beeld op van de heirbaan waarover het volk terugkeert in Jesaja 35,8 en de aan te leggen geëgaliseerde weg in 40,3. Omdat vanaf Jesaja 40,1 het aspect ‘troosten’ een belangrijke rol speelt, heeft de exegetische traditie deze hoofdstukken in Jeremia aangeduid met gebruikmaking van het woord ‘troost’ (overigens, in het Hebreeuws staat in vers 9b het woord ‘troosten’ niet, maar wordt een synonieme uitdrukking gebezigd).
Naast Jesaja zijn er intertekstuele relaties met de Psalmen. Vers 7 alludeert op Psalm 118,25. Terwijl in onze vertaling van Jer 31,7 staat ‘de Heer heeft redding gebracht’, kan het Hebreeuws ook geïnterpreteerd worden als een aanspreking van de Heer in plaats van een descriptieve aanduiding van zijn handelen, te vertalen als ‘breng, Heer, verlossing’. Daarmee wordt de intertekstuele band met Psalm 118,25 ‘ach, Heer, breng toch redding’ explicieter.
De intertekstuele relatie met Psalm 126 is evident. Deze psalm bezingt de terugkeer uit de ballingschap. Ook hier valt de massaliteit van het wederkerende volk op: ‘alle’ monden lachen en ‘elke’ tong juicht (v. 2). Eveneens speelt het aspect van drinkwater een rol, dat na de dorre tijd van de ballingschap stroomt, zoals de beken in de steppe van de zuidelijke Negev na de droge periode in de regentijd vol water komen te staan (v. 4). Tot slot is het gemeenschappelijke begrip ‘tranen’ een uitdrukkelijke band tussen de Jeremiaprofetie en de psalm: de tranen zijn beeld van de pijn, het gezwoeg en het verdriet verbonden aan de ballingschap (v. 9 in de profetie en v. 6 in het psalmgedicht). Maar de tranen zijn niet het einde. Voorbij de tranen ligt de terugkeer, de rijke oogst.
Evangelielezing: Marcus 10,46-52
De evangelieperikoop maakt onderdeel uit van Marcus 8,22–10,52 dat de weg van Jezus naar Jeruzalem beschrijft.
Deze weg van Jezus sluit aan bij het bijbelverhaal dat als één groot reisverhaal te lezen is, met telkens Jeruzalem als bestemmingsdoel. Zo doet het volk van God dat nadat het door toedoen van de Heer uit de slavernij in Egypte bevrijd is. Het trekt door de woestijn naar het beloofde land. Aangekomen aan de grensrivier de Jordaan, trekt het door het water het land vol beloften in. De eerste plaats die het volk dan tegenkomt, is Jericho. Bij Jericho viert het volk liturgie, ze blazen op de ramshoorn en zingen Gods jubel. In het vieren van de liturgie blijken de stadspoorten vanzelf open te gaan en de stadsmuur die mensen afsluit en opsluit, vanzelf te verdwijnen. Jericho wordt een open stad. Dan volgt de laatste etappe op weg naar Jeruzalem. Het zal David zijn, de koning naar Gods hart, die deze opgang voltooit. Hij vestigt te Jeruzalem de hoofdstad van de twaalf stammen van Israël. Zijn zoon Salomo, de wijze koning, bouwt er ter ere van de Heer de tempel.
Ook de terugkeer uit de ballingschap is een reisverhaal. Parallel aan de tocht uit Egypte voert de weg opnieuw, door de woestijn, op weg naar Jeruzalem. De profeten schetsen deze reis gemodelleerd aan het reisverhaal van Egypte naar Jeruzalem, met de bijbehorende beelden van water onderweg.
De Bijbel is op deze wijze te lezen als één groot reisverhaal. Dus als het over Jezus gaat, maakt hij ook de reis naar Jeruzalem. Hij is de Jordaan al overgetrokken in Marcus 10,2-16 (27e zondag door het jaar). Men probeerde Jezus toen van de reis af te houden door de vraag te stellen of echtscheiding, om wat voor reden dan ook, geoorloofd is. Maar natuurlijk kan Jezus niet scheiden van Jeruzalem, om geen enkele reden.
Dan komt, in onze evangelieperikoop, Jezus in Jericho en trekt er doorheen (v. 46), want Jericho is een open stad zonder muren. Zodra Jezus door Jericho heengetrokken is en de laatste etappe naar Jeruzalem aanvangt, wordt hij aangesproken als Zoon van David (v. 47).
Wie dat doet, heeft een goede kijk op de situatie. De naam van de man die deze goede kijk heeft, wordt daarom expliciet vermeld: Bartimeüs (v. 46). Bartimeüs betekent: de zoon van Timeüs; dat betekent: de zoon van wie God eert. Deze zoon van wie God eert, ziet Jezus als de Zoon van David. En dat terwijl de man blind is. De mensen om hem heen, die niet blind zijn, zien dat blijkbaar allemaal niet. Ze vinden dat deze blinde man zijn mond moet houden en snauwen hem dat toe. Maar het juiste zicht kan niet afgenomen worden door een menigte die niet goed kan kijken. De zoon van Timeüs en de Zoon van David ontmoeten elkaar. Bartimeüs vraagt om wat hij al doet: ‘Maak dat ik zien kan’. Vervolgens verkrijgt hij wat hij reeds kan: zien. Wie zo kan zien, kan niet anders dan zich bij de Zoon van David aansluiten, op weg naar Jeruzalem.
Dat is heel bijzonder. Op zijn reis naar Jeruzalem heeft Jezus alleen maar tegenstanders ontmoet. Niet alleen Farizeeën met de scheidingsvraag. Zelfs zijn eigen leerlingen lopen hem voor de voeten, zoals de zonen van Zebedeüs, die in Marcus 10,35-45 (29e zondag door het jaar) hun moeder inzetten om het mooiste plekje in dat aanstaande koninkrijk waar Jezus over spreekt, voor zichzelf te verwerven. Zo’n claim is niet alleen onmogelijk, het creëert bovendien ruzie met de andere leerlingen, die liever dat mooiste plekje zelf hadden geclaimd. Allemaal in wezen blinde mensen. Maar nu iemand die geen strikvragen stelt, die niet claimt, die niet blind is op grond van zijn geloof (v. 52), met de sprekende eigennaam Bartimeüs. De eerste niet-blinde, maar ziende volgeling van Jezus op zijn reis naar Jeruzalem.
Preekvoorbeeld
Op weg naar Jeruzalem komt Jezus door Jericho. Waar kennen we Jericho van? Een Palestijnse stad in het westelijke Jordaandal in door Israel bezet gebied. Het is ook de stad die het Joodse volk bij hun intocht in het land moest innemen. Zeven keer trokken ze met de ark rond Jericho’ s muren, en die stortten in. Toen Jezus erlangs kwam lagen de puinhopen er nog. Buiten de stad langs de weg omhoog naar Jeruzalem ligt een man: Een blinde afgeschreven mens. Deze randfiguur, die een goede kijk op de situatie blijkt te hebben heet Bartimeüs. Zijn naam zegt dat hij weet heeft van het eren van God. Ze betekent: ‘Zoon van wie God eert’. Als hij hoort dat Jezus langskomt schreeuwt hij: ‘Jezus Zoon van David, heb medelijden met mij.’ Hij blijft schreeuwen tot Jezus hem roept. Die zegt niet: ‘Ik zal je wel even beter maken, zielige man’, maar hij vraagt naar wat die ander zelf wil. Een voorbeeldige houding.
Er valt nog meer op in het verhaal. De blinde zoon van Timeüs noemt Jezus zoon van koning David, we weten dat de beloofde Messias zal komen uit Davids geslacht. De blinde man ziet met zijn zieke ogen wat de anderen niet zien! Jezus als beloofde redder en Messias! Hij vraagt dan wat hij al kan: Rabboeni, maakt dat ik zien kan! En de muren van duisternis waarin de blinde gevangen zit storten in. Hij kan zien, hij doorbreekt ook de muur van onbegrip rond Jezus en volgt hem op diens tocht naar Jeruzalem.
Heb jij weet van blindheid? In Jezus’ tijd was het een veel voorkomende ziekte. Blinde mensen waren sociaal en economisch volstrekt afhankelijk van wat anderen aan hen gaven. Ze waren gedwongen tot zitten en afwachten en bedelen. Dat is nu anders. Blinde mensen zijn nu in staat om helemaal mee te doen in onze maatschappij. Met moderne hulpmiddelen en oefening bewegen ze zich in onze steden, de tegels op onze stoepen helpen om de weg te vinden. Ik bewonder de volharding waarmee ze meedoen in vergaderingen en organisaties en ik weet ook dat het niet vanzelf gaat.
Ken je de ervaring dat een klein onderdeel van je lichaam het laat afweten en toch heel je leven gaat bepalen? Een gebrek dat heel jouw leven in de greep krijgt? Je bent gewoon dezelfde mens, maar jijzelf en anderen zien alleen maar je gebrek. Je wordt onzeker en afhankelijk van anderen. Soms ben je dan geneigd bij de pakken te gaan neerzitten, want er is toch niets aan te doen. Hoe kom je uit die lusteloosheid?
…Door te roepen, durven zeggen dat je er weer bij wilt horen, dat je verlangt om gewoon mee te doen, verlangt dat je ogen opengaan voor wat het leven je te bieden heeft. Wellicht is dat de eerste stap naar bevrijding uit je lusteloosheid. Je verlangen een kans geven dat er toch meer mogelijk is. Zo roept de blinde zoon van Timeüs totdat Jezus hem de ogen opent.
Wat ziet hij dan? Het evangelieverhaal is verrassend. Hij ziet wat hem heel dichtbij onder ogen komt, namelijk de weg die hij als mens moet gaan. Dat is voor hem Jezus volgen op zijn weg, want hij heeft al met zijn blinde ogen gezien dat Jezus de weg ten leven gaat, ook al voert die via het kruis. Jij en ik kunnen ook zo opstaan uit de beperking waarin we gevangen zitten, opstaan uit onze houding van lusteloosheid door jouw eigen lot te dragen en je leven op te nemen. Hopelijk vindt je dan mensen langs jouw weg die jou horen en serieus nemen.
Bartimeüs met zijn blinde ogen is degene die ziet! Hij heeft een goede kijk op de situatie.
Dat zien we meer, dat mensen in de knel vaak heel scherp zien wat er aan de hand is. Mensen die zelf slachtoffer zijn geweest, juist zij helpen je, als je een beroep op ze doet, juist zij durven zich kwetsbaar op te stellen! Dat zien we ook in het verhaal: Als Jezus Bartimeüs roept, gooit deze zijn mantel af, de mantel die hem beschermen moet tegen kou, misschien wel zijn enige bezit. De blinde doet er afstand van en wordt open voor een nieuw begin. Zo laat Bartimeüs ons zien hoe we Jezus’ volgeling kunnen zijn, daarvoor is blijkbaar nodig dat je durft roepen om hulp en dat je jezelf kwetsbaar durft op te stellen.
Dat gaat niet zomaar! Ik denk aan die vrouw, die door een scheiding alleen is komen te staan. Steeds als ze haar eigen huis binnengaat is ze angstig, omdat ze alleen is. Ze durft daar niet over te praten. Maar als ze het vertelt aan een goede vriendin kan ze over haar angst heen stappen. Kwetsbaar zijn vraagt ook weerbaarheid tegen mensen die zeggen dat je nu maar eens flink moet zijn, omdat het al lang genoeg geduurd heeft.
Hoewel we soms zijn als blinden langs de weg en niet beter weten te doen, dan te blijven zitten waar we zitten, toch krijgen we kansen om op te staan. Een viering waarin we elkaar vertellen en samen zingen over opstanding is zo’n kans, een kans om Jezus te volgen op jouw weg.
Het evangelie, de gebeden en de liederen hier roepen ons om onze ogen te laten openen en om volgeling te worden, jezelf inzetten voor mensen die je op jouw weg tegenkomt, jezelf inzetten voor een leefbare buurt en voor duurzaam leven. Met blinden als bondgenoot, want zij zien vaak hoe Gods licht ons de weg wijst.
inleiding prof. dr. A.L.H.M. van Wieringen
preekvoorbeeld drs. P. van Mansfeld