- Versie
- Downloaden 98
- Bestandsgrootte 147.60 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
24 april 2022
Tweede zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 5,12-16; Ps. 118; Apok. 1,9-11a.12-13.17-19; Joh. 20,19-31 (C-jaar)
Inleiding
Eerste Schriftlezing: Handelingen 5,12-16
De Geest zei tegen Filippus: Ga naar de Ethiopiër,
die op weg is van Jeruzalem naar huis; ga naar die man daar in de wagen.
Filippus haastte zich naar hem toe en hoorde hem de profeet Jesaja voorlezen,
waarop hij vroeg:
Begrijpt u ook wat u voorleest?
De Ethiopiër antwoordde:
Hoe zou ik dat kunnen als niemand mij wegwijs maakt?
Hij nodigde Filippus uit om in te stappen en bij hem te komen zitten.
(Hand. 8,29-32)]
De evangelist Lucas heeft een boek geschreven in twee delen: het Evangelie en de Handelingen van de apostelen. Deze twee delen horen bij elkaar en zijn ook lange tijd als één doorlopend verhaal doorgegeven. Het is spannend en verrijkend om na het evangelie meteen door te lezen in de Handelingen en te ontdekken dat Lucas op een creatieve wijze de opstanding en tenhemelopneming van Jezus op verschillende manieren interpreteert.
In het eerste boek van Lucas gaat de blijde boodschap van Nazaret in Galilea van de heidenen naar Jeruzalem (het religieuze centrum van de Joden) in Judea. Zijn tweede boek is het verhaal van een serie bewegingen. Al deze dynamische ontwikkelingen die ervoor zorgen dat de blijde boodschap van Jezus Christus in een korte tijd vanuit Jeruzalem ook in Rome verkondigd wordt aan Joden en heidenen, ontspringen aan de kracht van de heilige Geest. Dankzij de Geest kunnen Petrus en de andere leerlingen, Stefanus, Filippus én Paulus, getuigen zijn van Jezus Christus. Handelingen van de Apostelen wordt dan ook wel het evangelie van de Geest genoemd.
Het is de dynamiek van de heilige Geest die de gelovigen bijeenbrengt en omvormt tot een solidaire gemeenschap én de leerlingen open waait om ook de heidenen van harte in de geloofsgemeenschap op te nemen.
In onze perikoop (5,12-16, binnen de context; 2,41–5,16) lezen wij dat de Geest de gelovigen inspireert tot gemeenschapsleven (2,41-47; 4,32-35; 5,12-16; vgl. Ps. 133). Met hart en ziel leven zij eendrachtig samen. In deze broederlijke zusterschap beschouwen zij alles als gaven van God om die met elkaar te delen (vgl. Deut. 15; Hand. 4,36v). De diaconie en het doen van gerechtigheid staan hoog in het vaandel. Naar ieders behoefte wordt er (uit)gedeeld (vgl. Luc. 12,33).
Deze solidaire wijze van samenleven is mogelijk omdat de apostelen met grote kracht getuigen van de opstanding van de Heer Jezus en omdat Gods goedheid en menslievendheid voelbaar bij hen rust. Zij verrichtten vele tekenen en wonderen tot zegen van God en tot lof van het volk: steeds meer mensen gingen in de Heer geloven.
Gelukkig de mens
die zijn naaste in diens broosheid draagt,
zoals hij door hem gedragen wil worden,
als hij in een soortgelijke situatie verkeert.
Gelukkig de dienaar
die al het goede aan de Heer God teruggeeft.
Wie iets voor zichzelf achterhoudt,
verbergt in zich het geld van de Heer zijn God
en wat hij dacht te hebben, zal hem worden afgenomen.
(Franciscus, Wijsheidsspreuken 18)
Evangelielezing: Johannes 20,19-31
Johannes 20 begint met de opstanding (20,1-10), daarna volgen de verhalen over de verschijningen aan Maria van Magdala en de leerlingen (20,11-23) en aan Tomas en de leerlingen (20,24-29). De verzen 30-31 klinken als een (voorlopig) slot van het hele boek.
In onze perikoop klinkt een zelfde dynamiek als in Handelingen 2,41-47 door. Op de eerste dag van de week zitten de leerlingen bij elkaar, maar door Jezus worden zij uitgezonden. Van een bange gemeenschap worden zij door de Geest toegerust om Gods vredesboodschap vrijmoedig uit de dragen.
Vroeg in de ochtend op de eerste dag van de week verschijnt Jezus, de verrezen Heer, aan Maria uit Magdala die vol verlangen naar Hem op zoek is. Zij herkent Hem wanneer Jezus haar bij haar naam noemt: Maria! Maria krijgt van de verrezen Heer de opdracht om aan haar broeders en zusters te vertellen ‘dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is’ (20,17). Als apostola apostolorum verkondigt Maria aan de leerlingen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ (20,1-18).
Op de avond van dezelfde eerste dag zullen ook de leerlingen de Heer zien (20,20), wanneer Jezus in de afgesloten ruimte te midden van zijn leerlingen komt staan. Zijn paasgroet is: ‘Ik wens jullie vrede!’
Door het tonen van zijn handen en zijn zijde laat Jezus zien dat Hij de gekruisigde én opgestane Heer is (19,18.34; 20,27). De leerlingen zijn blij met de aanwezigheid van de Heer en Hij zegt nogmaals: ‘Ik wens jullie vrede!’ Vanuit deze toegezegde vrede zendt Jezus zijn leerlingen uit. Zij mogen de zending die Hij van zijn Vader gekregen heeft voortzetten. Voor deze opdracht rust Jezus hen toe en blaast hen de heilige Geest in: ‘Ontvang de heilige Geest’. Door deze Geest kunnen zij weer leven en leven doorgeven, worden zij opgewekt ten leven (Ezech. 37,9v; Wijsh. 15,11). Dankzij de kracht van de Geest kunnen de leerlingen zonden vergeven en deze worden dan ook door God vergeven (Ezech. 36,25v) en kunnen bekeerde zondaars van harte opnieuw beginnen, fier en frank leven (Ezech. 33,11; Joh. 1,29.33). Zo worden de leerlingen getuigen van ‘het lam van God, dat de zonde (gebrokenheid) van de wereld wegneemt’.
De ontmoeting tussen Jezus en Tomas maakt duidelijk dat het niet zo vanzelfsprekend is om in de verrezen Heer de gekruisigde Jezus te (h)erkennen. Door de ontmoeting met Jezus ontdekt Tomas dat leven, dood en opstanding van Jezus bij elkaar horen. Ervarenderwijs komt Tomas van ongeloof tot geloof: ‘Mijn Heer, mijn God’ roept hij uit. Een kortere geloofsbelijdenis bestaat niet.
Jezus prijst hen zalig die hem niet zien en toch gaan geloven.
Niet alle tekenen die Jezus voor zijn leerlingen gedaan heeft staan opgetekend in het boek van Johannes, maar die opgeschreven staan zijn een uitnodiging om te gaan geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God. Door te geloven, leven wij mensen door zijn Naam en worden wij gelukzalig geprezen omdat wij niet zien en toch geloven! (20,30v).
Terwijl wij Hem bewenen,
omdat Hij van ons ging,
is Hij aan ons verschenen
in zijn verheerlijking. –
Terwijl wij om Hem treuren,
toont Hij ons hand en voet.
Hij komt door dichte deuren,
Hij spreekt zijn vredegroet.
(Muus Jacobse, LB 644:1-2)
Literatuur
G.P. Freeman/ H. Janssen OFM, Handelingen van de Apostelen-Wereldwijd, in: De Bijbel spiritueel, Zoetermeer 2004, 607-614
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn (2018), 62-63
H. Janssen OFM (red.), Het Doopsel, TvV-7, 81 (2009)
H. Janssen & K. Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017
J. Smit, Het verhaal van Johannes, Heeswijk 2015
Sj. van Tilborg, Johannes, Boxtel 1988
Preekvoorbeeld
‘Geloven in de verrezen Heer’ is niet iets wat je zomaar even doet.
Dat blijkt vandaag in het verhaal van een gelovige leerling meer dan veertig jaar na Jezus’ dood. Vooreerst zien we hoe Jezus leerlingen zich letterlijk achter gesloten deuren verbergen. Na alles wat er met hem gebeurd is, schuilen ze bij elkaar als ontgoochelde mensen. En toch, er ontstaat contact met de verrezen Jezus. De leerlingen zoeken Jezus’ verrijzenis niet, maar het gebeurt en overrompelt hen. Jezus’ verrijzenis wordt hier niet voorgesteld als een vrome gedachte van mensen, die kost wat kost, Jezus na zijn dood willen vasthouden. Het overkomt je, zelfs als je je verbergt achter gesloten deuren. En deze Jezus is geen schim, geen vage ongrijpbare figuur. Jezus als Verrezene draagt de sporen van zijn lijden – Hij toont zijn handen en zijn zijde, dat wat Jezus in zijn leven uitdraagt, dat wat Jezus juist tot ‘de Jezus van het evangelie’ maakt. Hoe hij daarvoor tot het uiterste is gegaan tot en met het kruis, dat blijft herkenbaar in de Verrezene.
Jezus leeft, je hoeft hem niet te zoeken bij de doden. Nee hij is, er en er gaat een kracht van Hem uit die je begeestert. De leerlingen voelen als het ware Gods adem over zich heen komen, die hen over de angst heen tilt om op weg te gaan. Dat de mens weer kan worden zoals hij/zij eigenlijk door God bedoeld is, geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Verrijzenis mag je zo verstaan als een nieuwe schepping. Door Jezus’ verrijzenis mogen wij herscheppend werkzaam zijn in ons leven en in de wereld om ons heen zodat het echt goed wordt. De ideale wereld zoals die beschreven wordt in de Handelingen van de Apostelen? Een wereld waarin men met elkaar deelt en elkaar tot zijn recht laat komen. Een wereld die we niet herkennen in onze leefwereld, die steeds harder lijkt te worden met dodende woorden in de sociale media. Een wereld met een crisis in de woningmarkt met vele gevolgen van corona en met de vragen van de klimaatcrisis.
Dan is leven vanuit de Verrijzenis niet zomaar een levenshouding om op een nieuwe wijze herscheppend vorm te geven aan onze wereld. Ga er maar eens aan staan. Dan kan het zo maar gebeuren dat in figuurlijke zin ook onze deuren op slot gaan voor de verrijzenis, omdat we het niet meer zien zitten. ‘Laat mij maar eens zien dat het gebeurt’, is dan eigenlijk een te verwachten reactie.
En zo komen we heel dicht bij de houding van de apostel Tomas. In ons spraakgebruik met de ‘ongelovige Tomas’. Of is hij misschien de ware gelovige, die laat zien hoe je kunt groeien in het geloof?
Tomas wordt in eerste instantie beschreven als iemand die heel kritische vragen gaat stellen. De realiteit van Jezus’ lijden en dood, daar kun je zo maar niet om heen. Net zo min zoals wij de realiteit van lijden en dood in ons leven niet zomaar kunnen wegpraten. Het is alsof Tomas ons wil zeggen: je moet wel je verstand erbij houden.
Tomas woorden: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, zal ik het geloven’, wijzen ons erop, dat ons geloven in Jezus nooit los mag staan van Jezus’ leven, lijden en dood.
Tomas wordt uitgenodigd om zijn vingers in de wonden te leggen en dan horen we Jezus zeggen: ‘Wees niet langer ongelovig, maar geloof’.
En de reactie van Tomas is niet dat hij daadwerkelijk ook zijn vingers legt in de wonden van de nagels, niets van dit alles.
Zonder de wonden aan te raken ziet Tomas in dat de lijdende en gestorven Jezus dezelfde is als degene die door God is opgewekt.
Op hetzelfde moment dat hij dát inziet geeft hij zich over in geloof, dat wil zeggen in vertrouwen. En dan klinken de woorden van een geloofsbelijdenis die er niet om liegt: ‘Mijn Heer, mijn God’.
Jezus’ relatie met God, de bron van alle bestaan, wordt uitgesproken, bijna letterlijk tot de kern teruggebracht. Kijkend naar Jezus wonden ontdekt Tomas wie God is, ervaart hij Gods aanwezigheid. In Tomas’ ervaring ligt ook een wegwijzer voor ons, en naar al die mensen die Jezus niet in levenden lijve hebben meegemaakt.
Geloven houdt in dat je kritisch bent maar dat je uiteindelijk je in overgave durft te buigen en dan ‘ja’ durft te zeggen. In het voetspoor van Tomas betekent geloven niet alleen Jezus’ lijden en dood serieus nemen, maar steeds opnieuw durven kijken naar het lijden van mensen vandaag de dag.
Want daar ervaren we dat Christus ons aanspreekt in de minste van ons mensen. Daar is God aanwezig die we zoeken als een houvast in ons leven. Aandacht voor de wonden die we in onze wereld en ons zelf ervaren is niet meer los te denken van Tomas’ geloofsbelijdenis ‘Mijn Heer en mijn God’.
Want zo besluit het evangelie vandaag met ‘Deze tekenen zijn opgetekend op dat jullie mogen geloven en daardoor leven mogen hebben’. Woorden, opgetekend om ons te laten zien wat Jezus voor hen en voor ons betekent. Woorden uit een tijd die zeker niet minder kritisch was ten opzichte van het christelijk geloven dan vandaag de dag. En toch ging men door, men kwam bij elkaar, men brak het brood en inspireerde elkaar om de weg van Jezus voort te zetten in solidariteit. Een ideaal, want het leven zelf was vroeger en is ook vandaag de dag veel weerbarstiger. Dan ligt er de uitdaging te blijven geloven tegen beter in, dat de goedheid in mensen uiteindelijk toch zal overwinnen. Dat lijden en dood toch niet het laatste woord mogen zijn, dat er uiteindelijk toch recht gedaan wordt aan mensen, en onrecht niet mag worden toegedekt met een vroom allelujazang. Dan is Jezus’ Verrijzenis ook in ons present.
Amen.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld drs. John Rademakers