- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 313.95 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
7 april 2013
Tweede zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 5,12-16; Ps. 118; Apok. 1,9-11a.12-13.17-19; Joh. 20,19-31 (C-jaar)
Inleiding
In de Paastijd wordt gelezen uit het tweede boek van Lucas, de Handelingen van de Apostelen. Lucas schreef een vervolg op zijn evangelie omdat in zijn visie de kracht van de vroegchristelijke beweging niet los gezien kan worden van de goede boodschap. Hij wilde aan zijn hoorders en lezers graag kwijt wat er ná Pasen nog verder gebeurde want het verhaal was nog niet ten einde. Voor de mensen die vol van hem waren of die dat werden na Pasen, was de Levende present. Daar handelt (!) dit tweede boek van Lucas nu over…
Handelingen 5, 12-16: schets van het gemeenteleven
In het eerste deel van het boek Handelingen komen enkele resumerende beschrijvingen voor die op pakkende wijze de situatie in de jonge gemeente beschrijven en waarin iets gezegd wordt over de vruchtbare verkondiging en de snelle groei. Eigenlijk zijn het korte samenvattingen die bedoeld zijn als overgang naar een volgende gebeurtenis. Soms betreft het slechts een enkel vers zoals bijvoorbeeld in 1,14 of in 5,42 maar in ten minste drie gevallen is de beschrijving iets uitvoeriger: naast 2,42-47 ook nog in 4,32-35 en hier dus in 5,12-16. De berichtgeving in deze teksten heeft voor een belangrijk deel betrekking op de dagelijkse gang van zaken in de gemeente. Bepaalde elementen komen ook steeds weer terug: vooral de werking van het woord van God (of: van de Heer) en informatie over de toenemende expansie van de gemeente.
Het samenvattende bericht dat nu aan de orde is begint kort en krachtig met de vermelding dat het handelen van de apostelen het nodige teweeg brengt. Daar wijzen de wondertekenen onder het volk op. Verder wordt melding gemaakt van een grote eensgezindheid en van de geregelde samenkomsten op een bepaalde plek in de tempel (denk aan Joh. 10,23-42). De groei van de beweging (er is ook een zekere toestroom uit de steden rondom Jeruzalem) wordt nu in verband gebracht met het feit dat kwetsbaren, zieken en mensen in de ban van onreine geesten wél varen bij de ontmoeting met de apostelen. Kortom: dit is het beeld van een beweging met een onmiskenbare aantrekkingskracht.
Apokalyps 1,9-11a.12-13.17-19: een visioen
De lezing uit het boek Openbaring beschrijft hoe Johannes op het eiland Patmos de opdracht ontvangt om alles op te schrijven wat hij ziet en nog zal zien (1,11.19) met de bedoeling het bekend te maken aan de zeven gemeenten die in het weggelaten vers 11b met name genoemd worden.
Het is passend om dit fragment aan het begin van de Paastijd te lezen vanwege de verwijzing naar de overwinning op de dood door de stem die tot Johannes spreekt en die zichzelf bekend maakt met een ‘Ik ben’-uitspraak in vers 17.
Johannes 20,19-31: een veelzeggend vervolg
Zoals bekend heeft het Johannesevangelie een dubbel slot. Hoofdstuk 21 is duidelijk later toegevoegd, het maakte als zodanig geen deel uit van de oorspronkelijke tekst. Het evangelie eindigde met het vers waarin nog eens tot uitdrukking gebracht wordt wat de intentie is van heel het evangelie: ‘opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (20,31). Verkondiging staat hier duidelijk centraal, zoals dat trouwens geldt voor alle evangeliën. Het is niet toevallig dat in 20,30 sprake is van vele andere semeia (tekenen) die Jezus verricht heeft, want bij Johannes zijn het juist de tekenen die een duidelijke indicatie vormen voor een goed begrip van Jezus Christus. Zo is in 2,11 sprake van het begin van de tekenen bij de bruiloft te Kana in Galilea. Het tekenkarakter van de verschijning aan de leerlingen, inclusief Tomas, mag ons eigenlijk niet meer ontgaan met de opmerking over deze ‘vele andere tekenen’, het verwijzend karakter komt meer centraal te staan. De werkelijkheid áchter de vertelde historie vraagt om de aandacht.
In tegenstelling tot Lucas (in zijn Evangelie en in de Handelingen) laat de evangelist Johannes Pasen en Pinksteren op dezelfde dag vallen. Bij Lucas wordt de Geest pas op de vijftigste dag ná Pasen geschonken (Hand. 2,1). Bij Johannes vindt de eerste verschijning van Jezus aan zijn leerlingen plaats op de avond van de eerste dag der week, dat is de dag van de opstanding. Dan ontvangen zij van Hem ook de heilige Geest nadat hij over hen geademd had, wat een duidelijke verwijzing is naar Genesis 2,7 (God blaast de mens de levensadem in de neus). Het ontvangen van de heilige Geest wordt aansluitend in verband gebracht met de ‘sleutelmacht’ van de leerlingen: zij ontvangen de volmacht om zonden te vergeven. De latere kerkelijke traditie heeft in dit vers een aanknopingspunt gevonden voor het sacrament van de verzoening. In Johannes 1 wordt reeds een verband gelegd tussen het wegnemen van de zonden der wereld (v. 29) en het ‘dopen met heilige Geest’ (v. 31).
De volgende verschijning na acht dagen (20,26) staat in het perspectief van de ontmoeting van Jezus met Tomas, omdat hij er op die avond van de eerste dag niet bij geweest was. Naar de reden van zijn absentie kunnen we slechts gissen, maar misschien is zijn afwezigheid ook wel te duiden als een kleine daad van verzet tegen de angstgevoelens (20,19) die het leven van de leerlingen zo beheerste. Tomas wilde er blijkbaar niet aan toegeven. Hij wordt hier Didymus genoemd, meestal weergegeven met ‘tweeling’ of in ieder geval met iets dat ‘twee’ betekent. In het evangelie komt hij naar voren als een dubbelzinnige, een mens in tweespalt. Hij verkeert hier ogenschijnlijk ‘in dubio’ waar hij openlijk zijn twijfels uitspreekt over de beweringen van de andere leerlingen: ‘We hebben de Heer gezien’. Tomas is te kenschetsen als een man met ten minste twee gezichten. In een spontane opwelling wilde hij Jezus zijn adhesie betuigen met de uitroep: ‘Laten wij ook maar gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven’ (11,16). Een grotere vastberadenheid kan men zich nauwelijks voorstellen. Maar hier ontmoeten we een heel andere kant van dezelfde Tomas waar hij de twijfel in zichzelf durft toe te laten. Het is zijn alter ego. In plaats van hem te stigmatiseren als ‘de ongelovige’ mogen we hem wel dankbaar zijn voor de moed die hij toonde om uiting te geven aan zijn twijfels en aanvechtingen. Want daardoor kan hij ook een identificatiefiguur zijn: iemand in wie je iets van jezelf kunt herkennen. Misschien doen we hem meer recht als we hem nu eens een tijdje de ‘kon-gelovige’ Tomas zouden noemen: deze Tomas wilde zó ontzettend graag solidair zijn met zijn Heer, kón hij dat diepe verlangen nu ook maar in alle omstandigheden waarmaken…! Over willen en kunnen gesproken… hoe menselijk! Ook iemand als Paulus herkende deze dubbelheid in zichzelf: ‘Ik begrijp mijn eigen daden niet … want ik doe niet wat ik wil’ (Rom. 7,15).
Preekvoorbeeld
De vrouwen die het lege graf hadden gevonden hadden het echt wel verteld: ‘Jezus leeft!’ Maar op de een of andere manier drong het helemaal niet tot de vrienden van Jezus door.
Waren ze eigenlijk nog wel zijn vrienden, zijn leerlingen? Want toen puntje bij paaltje kwam, hadden ze hem in de steek gelaten. Ze hadden ontkend dat ze bij Jezus hoorden. Ze schaamden zich vreselijk… Ze waren diep gezonken: Judas, één van hen, was zelfs een verrader geworden. En dan het verdriet dat ze Jezus moesten missen. Weg zijn enthousiasme, zijn uitstraling, zijn optimisme, zijn mededogen. Hun illusies in rook opgegaan. Bang en verdrietig zaten ze bij elkaar. Tomas was niet eens gekomen.
Tomas, een van de twaalf, was altijd al een beetje anders. Tomas die zich geen knollen voor citroenen liet verkopen. Maar diezelfde Tomas die, als hij eenmaal door iets geraakt was zich helemaal gaf. Die, als het eenmaal zo was zoals het was, als hij wist dat het niet anders kon, er ook helemaal voor ging. Wat was hij blij geweest toen hij Jezus ontmoette, iemand met dezelfde idealen als hij. Iemand die nieuw perspectief bood aan het volk van Israël, hen zou bevrijden. Tomas die, toen hij hoorde dat Jezus mogelijk de dood wachtte in Jeruzalem, bij zichzelf dacht: ‘Als dat zo is, dan is dat zo’. En daarom tegen Jezus en de anderen had gezegd: ‘Laten we ook gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven’.
En dat was er ook gebeurd met Tomas. Op een afstandje had hij met Jezus meegeleden. Hij had de ontluistering gezien, die zwarte vrijdag en dat nam al zijn gedachten in beslag. Hij had geen bevrijding van Israël meegemaakt, Jezus was hun nieuwe koning niet geworden. Het was over en uit. Jezus was gestorven en begraven. Iets in hem was doodgegaan, hij kon er niet meer in geloven.
Met de andere tien leerlingen, die wel bij elkaar gekomen waren, was het eigenlijk precies eender. Opgesloten in hun schaamte en verdriet. Bang, voor elk gerucht. Zachtjes praten ze met elkaar. Ze vertellen aan elkaar over hun pijn en hun teleurstelling. Maar ze halen ook herinneringen op van hun tijd samen met Jezus. Hun verdriet verzacht zich, er smelt iets, hun hart gaat op een kier. En dan is Jezus in hun midden, zonder rancune, nog steeds hun vriend, dat wordt duidelijk uit wat hij zegt: ‘Vrede zij u’, en omdat het lijkt alsof het niet tot hen doordringt, klinkt het nogmaals : ‘Vrede zij u’. Echt, ik ben bij jullie. Jullie zijn nog steeds mijn vrienden. Ik geef jullie nieuwe kracht.
Ze zoeken Tomas op. Tomas die wel solidair wilde zijn met zijn Heer, maar het niet kon waarmaken. De anderen willen Tomas overtuigen. Wij hebben Jezus dan wel in de steek gelaten, maar dat deed God gelukkig niet. Gods liefde heeft Jezus bevrijdt. Gods liefde heeft de dood het laatste woord niet gegeven. Gods liefde voor Jezus is niet gestopt, daar op het kruis. En ook Jezus’ liefde voor ons telt nog steeds. We mogen er vrede mee hebben, hij neemt ons niets kwalijk, we zijn nog steeds zijn leerlingen. ‘Tomas, we hebben Jezus gezien, echt, hij leeft, hij wenste ons vrede!’
En Tomas wil de anderen wel geloven, maar kan het niet. Die zwarte vrijdag, de slagen waarmee ze Jezus aan het kruis nagelden, klinken nog na in zijn oren. Het kan niet waar zijn, hoe kunnen ze zo blij zijn, hoe kunnen ze het lijden van Jezus vergeten?
Als het waar is wat jullie zeggen, dat hij leeft, maar als de littekens van zijn kruisdood er niet zijn? Dan kan ik het niet geloven. Voor Tomas wordt het geen Pasen zonder Goede Vrijdag. En Jezus is het daarmee eens. Hij laat aan Tomas zien dat hij gelijk heeft, de littekens zijn er, Goede vrijdag was echt en reëel. Maar ook zijn verrijzenis!
Ieder mensenleven kent lijden, dat is een realiteit, dat kan en mag je niet wegdenken. Maar ook kent ieder mensenleven momenten dat je werd opgetild, dat je toch vertrouwde, dat je er toch in geloofde. Dat waren de momenten waar je toch opstond: momenten van verrijzenis. God laat ons mensen niet in de steek. God haalt ons door lijden en dood heen. Hij tilt ons op.
Goede Vrijdag en Pasen horen bij elkaar. Tomas is vandaag de man die al eerder had laten zien dat hij, als het echt is zoals het is, er dan helemaal voor gaat. Dat blijkt uit wat hij tegen Jezus zegt. Want tegen Jezus die heeft geleden, is gestorven en begraven, met littekens en al, maar ook tegen die Jezus die is verrezen op de derde dag volgens de schriften, die hij ontmoette toen hij zijn leven weer oppakte en op die op de achtste dag wel zijn vrienden opzocht, tegen die Jezus zegt hij: ‘Jij bent het, echt, in jou geloof ik, op jou vertrouw ik, want jij deelt mijn leven, mijn Goede Vrijdag en mijn Pasen. Jij bent: mijn Heer en mijn God.’
Vandaag is het weer de achtste dag, vandaag zijn wij bij elkaar. Blijven wij bij de pakken neer zitten, of zetten wij ons hart op een kier? Kunnen wij net als Tomas ons herpakken en als het blijkt dat het is zoals het is, er helemaal voor gaan? Vertrouwen en geloven in Jezus, die is gestorven, begraven en verrezen? Onze Heer en onze God?
Harry Tacken, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld