- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 299.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
19 april 2009
Tweede zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,32-35; Ps. 118; 1 Joh. 5,1-6; Joh. 20,19-31 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 4,32-35
Deze passage handelt over het leven van de eerste christengemeenschap. Het ‘leven in gemeenschap van goederen’ krijgt hier zo mogelijk nog meer accent dan in Handelingen 2,44-47.
Kernwoorden in beide passages zijn ‘gemeenschappelijk’(2,44 en 4,32) en ‘al naar gelang iemand nodig had/naar ieders behoefte’ (2,45 en 4,35). Vanuit de eenheid van hart en ziel (4,32) leeft de groep gelovigen ook in materiële zin eendrachtig. In dit opzicht lijkt de eerste christengemeente op de gemeenschap van Qumran, een groep Thora-getrouwe joden die in dezelfde periode leefde in de woestijn van Juda. Ook zij deelden hun bezit, vanuit de overtuiging dat zij door hun manier van leven de messiaanse tijd, de tijd van God, dichterbij brachten.
Lucas beschrijft de situatie van de eerste christenen op een ideale wijze. Vanuit de achtergrond van Deuteronomium 15,4 – waar de overvloedige zegeningen van God de afwezigheid van armoede tot gevolg hebben – schildert hij het gemeenschapsleven. Dat God met deze ideale situatie te maken heeft, laat 4,33 zien (het goddelijk passief). Waar in 2,47 werd gesproken van de gunst van het volk, is hier sprake van Gods gunst. Dat samen delen eerder een opgave is dan een vanzelfsprekendheid, bewijst 5,1-11. Aan de basis van het vermogen om te delen staat de heilige Geest (4,31). Het is dan ook de Geest die wordt bedrogen wanneer het gemeenschapsideaal wordt verstoord (5,3).
1 Johannes 5,1-6
De eerste Johannesbrief handelt over de verhouding tussen de liefde tot God en de liefde tot de broeders en zusters. De auteur uit de school van Johannes drukt zijn gemeente op het hart om de liefde tot God te laten blijken in de liefde tot de ander. In 4,20-21, de verzen voorafgaand aan deze passage, komt dit heel expliciet aan de orde: ‘Als iemand zegt: ‘Ik heb God lief’, maar hij haat zijn broeder of zuster, is hij een leugenaar… wie God liefheeft, moet ook de ander liefhebben.’ Des te opmerkelijker is het dat in 1 Johannes 5,1-4 andersom geredeneerd wordt. God liefhebben lijkt hier juist het bewijs te zijn voor het liefhebben van zijn kinderen. Alleen op deze plaats in de johanneïsche literatuur is sprake van ‘de kinderen van God liefhebben’. De mogelijkheden die in de proloog van het evangelie (Joh. 1,12-13) worden geopperd, zijn hier volledig gerealiseerd. De kinderen van God zijn de toehoorders van deze brief. Zij zijn degenen die erkennen en geloven dat Jezus de Christus is; zij zijn door God verwekt, uit God geboren. God liefhebben wil zeggen: zijn geboden onderhouden (1 Joh. 5,3). En dit gebod houdt in: geloven in de naam van Jezus Christus en elkaar liefhebben (3,23). Zo is de cirkel rond.
De ware kinderen van God kunnen herkend worden aan hun liefde tot God. God beminnen en elkaar beminnen komt voort uit één en dezelfde liefde, aldus Augustinus in zijn preek over deze tekst. ‘Niemand mag zich verontschuldigen dat hij de ene liefde niet kan beoefenen omwille van de andere. Zo’n grote samenhang vertoont deze liefde: zoals zij tot één grote eenheid verweven is, zo maakt zij allen één die onder haar invloed staan en smelt hen als een vuur samen. Wanneer men een hoop goud smelt, wordt het één blok. Maar zonder de gloed van de liefde kan men vele personen nooit tot een eenheid maken. ‘Dat wij God liefhebben, weten wij hieraan: dat wij de kinderen van God liefhebben.’
Johannes 20,19-31
Deze passage is qua opzet vergelijkbaar met de voorafgaande tekst (20,1-18). Beide ‘verschijningsverhalen’ beginnen met een tijdsaanduiding. In 20,1 is het ‘de eerste dag van de week, vroeg in de ochtend, terwijl het nog donker was’; 20,19 vermeldt als tijdstip ‘toen het avond was op die eerste dag van de week’. Er ligt een duidelijk verband tussen de twee verhalen, maar er zijn ook verschillen. Het eerste verhaal laat Maria van Magdala op de voorgrond treden. Zij brengt de andere leerlingen op de hoogte van Jezus’ aanwezigheid. In onze tekst is een omgekeerde beweging waar te nemen. Vanuit de groep leerlingen gaat de aandacht naar Tomas, ook Didymus – tweeling – genaamd. Tomas is er dus een van een tweeling. Maar misschien is hij ook wel een tweeling in zichzelf.
Twee thema’s komen aan bod in het verhaal van de verschijning van Jezus aan zijn leerlingen: ‘zien en geloven’ en de fysieke realiteit van de opgestane Jezus. Hij is dezelfde als degene die gestorven is, hij is aan te raken en te zien. Maar hij is ook anders. Gesloten deuren vormen geen belemmering voor hem om binnen te komen. Hij is dezelfde en toch niet dezelfde.
Het verhaal is te beschouwen als een tweeluik. De verzen 19-23 spelen zich af zonder Tomas, 24-25 functioneren als een scharnier en de verzen 26-29 laten precies hetzelfde tafereel zien, op dezelfde plaats, een week later, maar nu met Tomas erbij. Vers 19 vermeldt: ‘Jezus kwam, stond in hun midden en zegt: ‘Vrede voor jullie’.’ Vers 26 gebruikt dezelfde woorden, alleen staat hier het werkwoord ‘komen’ in de tegenwoordige tijd en ‘zeggen’ in de verleden tijd. Terwijl de woorden van Jezus in vers 19 nadruk krijgen, is het in vers 26 het komen van Jezus. Hij komt opnieuw. Alle aandacht is nu gericht op Tomas.
In het eerste luik krijgen de leerlingen een zending (20,21-23). Jezus draagt zijn eigen zending over: ‘Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.’ Het ademen van Jezus roept Genesis 2,7 op: zonden vergeven is leven geven. De leerlingen zijn door het ontvangen van deze volmacht de representanten van Jezus aan de ene kant – de gezondene representeert de zender – en aan de andere kant vertegenwoordigen zij alle volgelingen van Jezus. Niet enkel een bepaalde, selecte groep en zeker niet enkel ambtsdragers.
De zending en de gave van de geest die zonden vergevend werkt, komen niet terug in het luik van Tomas. Daar is een ander aspect van belang: de opgestane is dezelfde als de gekruisigde.
Jezus herneemt de woorden van Tomas in vers 27, alsof hij ze gehoord heeft: ‘Kom hier met je vinger en zie mijn handen, kom met je hand en leg die in mijn zijde’. De tekst vermeldt niet of Tomas Jezus ook daadwerkelijk aangeraakt heeft. In de schilderkunst wordt dat meestal wel zo verbeeld. De tekst laat het impliciet en loopt uit op de climax van de geloofsuitspraak van Tomas: ‘Mijn Heer en mijn God!’ Nergens anders in Johannes treffen we deze intensiteit van geloof aan. Blijkbaar kan pas vanuit ongeloof en twijfel een dergelijk geloof opkomen en misschien is dat de betekenis van het tweeling-zijn van Tomas, Didymus. Tomas belijdt Jezus als het goddelijk Woord dat in een mens gestalte heeft gekregen (Joh. 1,1; 1 Joh. 1,1). In de belijdenis van Tomas wordt Jezus’ menselijke kant verbonden met zijn goddelijke kant.
Preekvoorbeeld
Ik zie zoveel herkenningspunten tussen mezelf en de bange apostelen, en nog meer tussen mij en Tomas – dat ik me afvraag: ben ik alléén zo, of zouden jullie hier ook jezelf een beetje herkennen in dit verhaal?
De apostelen – laten we daarmee beginnen. Hun geloof had een ferme deuk gekregen bij de dood van hun leraar Jezus. Ze hadden schrik voor al wie Jezus niet gevolgd was, schrik voor de joden, voor andersdenkenden, voor andersgelovigen zeg maar.
Breid dit uit tot vreemdelingen, onbekenden, en we zitten in onze tijd, met eenzelfde schrik. Tot op zekere hoogte nog menselijk verstaanbaar; we zijn immers gehecht aan onze eigen mensen. Bovendien: ‘Onbekend is onbemind’. Maar toch…
De apostelen. Ze waren ontgoocheld bij één gekropen en dachten er serieus aan maar weer te gaan vissen. Het waren drie verloren jaren geweest met Jezus. ’t Had niets uitgehaald, de wereld was niets veranderd.
Na twee eeuwen zitten we nog steeds met dezelfde twijfels: wat heeft het uitgehaald? Het christendom ligt zogezegd aan de wortels van onze westerse beschaving. Maar we durven dat niet in de Europese grondwet vermelden. Ontgoocheld. Zoals we over nog veel zaken ontgoocheld zijn: onze maatschappij, onze kerk zelfs.
En hoe zit het met mijn persoonlijke grondwet? Wat heeft mijn christelijk geloof bij mij uitgehaald?
Terug naar de apostelen. Als bange wezels bij één gekropen. Bijeen is het warm, voelen ze zich gedragen, krijgen ze een gevoel van veiligheid. Er schijnt stilaan weer wat zon. Ze peppen mekaar weer op, trekken zich op aan goede herinneringen: ‘Het is misschien toch niet allemaal zinloos geweest. En we voelen toch hoe Jezus’ geest ons bij blijft. Hij leeft nog altijd, bij ons. God met ons’.
En ze verstaan elkaar, ze kunnen erin komen dat niet alles is gegaan zoals ze gedroomd hadden, ze willen elkaar vergiffenis schenken voor hun twijfels, zelfs voor hun ontrouw.
Dat gebaar geeft weer leven. Zoals Jezus weer leven gaf aan hen tot wie hij zei ‘Je zonden zijn je vergeven.’
De apostelen voelden in zich de kracht van Jezus’ geest om zo ruim mogelijk vergiffenis te schenken, niet alleen als representanten van Jezus, maar gewoon reeds als mensen van goede wil. Ze wisten zich bovendien daartoe gezonden naar de mensen, zoals Jezus door de Vader gezonden was.
Vergiffenis schenken. ’t Is de opdracht van elke leerling van Jezus. ’t Doet wonderen voor wie vergiffenis krijgt, maar het verandert ook diegene die vergiffenis schenkt, Zelfs een hele gemeenschap verandert als ze kan begrijpen, vergeven en vergeten.
Dat is ook nu nog altijd het geval. Je moest het maar eens kunnen meemaken…!
De figuur waarmee ik het meest gelijkenis voel is toch wel uitgerekend Tomas, bijgenaamd Didymus, wat ‘tweeling’ betekent! Was hij echt één van een tweeling? Of werd hij zo genoemd omwille van zijn persoonlijkheid? Of misschien vanwege zijn sterrenbeeld? Ik weet het niet. Maar eigen aan tweelingen is dat ze twee kanten hebben: ze willen alles alléén oplossen – en van de andere kant hebben ze nood aan de anderen, de gemeenschap.
Tomas was een tweeling. Hij twijfelde, was ontgoocheld, kwam eerst niet meer opdagen. Maar zijn andere kant dreef hem acht dagen later toch weer naar de groep.
En dat deed hem zoveel deugd, dat hij zich verzoende met het onbekende, het onbegrijpelijke: de verrijzenis van Jezus. Hij verstond er ook niets van. Maar hij voelde de nabijheid van Jezus hier bij de groep. Dat deed hem omslaan. ‘Mijn Heer en mijn God’. In de figuur van de Verrezene had hij dezelfde Jezus herkend die hij drie jaar lang was gevolgd. En in wie hij het goddelijk Woord, God zelf, terugzag.
Begrijpen is goed en vaak nodig, hoe meer hoe liever. Maar ’t is niet alles! We leven niet met ons verstand alleen. Soms kan enkel nog ‘geloven’ ons weer doen leven. Zoals gebeurde met Tomas.
Een ervaring als die van Tomas wens ik ieder van jullie.
Door Brouns-Wewerinke, inleiding
Guido van Peteghem ofm, preekvoorbeeld