- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 321.52 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
4 december 2011
Tweede zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 40,1-5.9-11; Ps. 85; 2 Petr. 3,8-14; Mar. 1,1-8 (B-jaar)
Inleiding
Hoop en ongeduld
Algemene inleiding
Jesaja is het meest gelezen en geciteerde boek in de eeuwen rond het begin van onze jaartelling. Dat blijkt o.a. uit het feit dat twee rollen van dit boek in Qumran teruggevonden zijn. In die gemeenschap bij de Dode Zee moet men wel frequent het boek gelezen hebben. In de evangelies en met name in dat van Matteüs worden teksten uit Jesaja vaak aangehaald. In die hele periode functioneert het boek als een wegwijzer om uit te kijken naar de komst of terugkomst van de messias.
Het boek van ‘de profeet Jesaja’ is vernoemd naar de grote profeet uit de achtste eeuw voor onze jaartelling. Traditioneel dacht men dat het gehele boek geschreven was door die profeet. In feite gebruikt men zijn naam om het samenraapsel van teksten autoriteit toe te kennen. Onze tekst behoort tot dat deel dat aangeduid wordt met ‘Deutero-Jesaja’, ‘Tweede Jesaja’ (Jes. 40–55). Voor het grootste deel stammen deze hoofdstukken uit de ballingschapsperiode, waarin – na de teleurstellende ervaring van de vernietiging van stad en tempel, en verdrijving uit het land – door de bezinning op het wangedrag, de ontrouw aan de God van Israël, hoop begint te gloren. Na de dood van Jezus van Nazaret functioneert een tekst als die uit de proloog van Deutero-Jesaja om deze als voorspelling van de komst van de messias Jezus te duiden. Binnen de vroege kerk las men de teksten uit de Hebreeuwse bijbel geheel en al in het perspectief van het leven en de dood van Jezus van Nazaret. Psalm 85 moet ook in dat kader gelezen worden. Men kijkt uit naar de messias en smeekt de God van Israël aan het lijden een einde te maken nu men zich bekeerd heeft. De tekst uit 2 Petrus spreekt binnen de context van de vroege christengemeente teleurstelling uit vanwege het frustrerende lange wachten op de terugkeer van de messias. De tekst uit Marcus interpreteert het begin van het optreden van Jezus als de vervulling van profetieën uit het boek van de profeet Maleachi en van het eerder gelezen hoofdstuk uit de Tweede Jesaja.
Verwachting: Jesaja 40,1-5.9-11
De vraag in de ballingschapsperiode is of de God van Israël wel zo’n machtige God is. In feite heeft hij de strijd met de goden van andere volken verloren. Hij heeft zijn tempel, zijn stad en zijn land niet kunnen behouden. Hij neemt daardoor eenzelfde plaats in als de goden van de andere volken die – hetgeen de geschiedenis maar al te duidelijk laat zien – ook geregeld hun volk aan hun lot hebben overgelaten. Zo hebben de bewoners van het Zuidrijk kunnen ervaren dat de goden van de Assyriërs niet in staat waren hen te beschermen tegen de oprukkende macht van de Babyloniërs. Zo lijdt ook JHWH een nederlaag: stad en tempel zijn verwoest en het volk is verdreven. Het is een fiasco geworden. Maar in de proloog van dit deel van Jesaja wordt al bij voorbaat perspectief geboden op terugkeer.
Men komt er niet onderuit het lijden van de ballingschap als straf te interpreteren, wilde men zijn eigen God, JHWH, redden. ‘Lijden is identiek aan straf’ functioneert als een interpretatiekader. Maar er komt een einde aan de straf. De tweede en derde generatie dienen niet gestraft te worden. De terugkeer, aangekondigd door een bode, wordt voorgesteld als een tweede exodus, maar dan een die over gebaande wegen gaat, nog wel door de woestijn van het menselijke leven. Men dient de terugkeer van zijn God mogelijk te maken. Men baant de weg, zodat voor alle volken zichtbaar wordt dat JHWH triomfantelijk terugkeert naar zijn stad en tempel: ‘De heerlijkheid van JHWH zal zich openbaren, en alle mensen zullen haar zien’ (v. 5). Het geheel wordt beschreven als toentertijd de veroveringstochten van de Mesopotamiërs met hun godenbeelden. Bij de verovering van een gebied droeg men de beelden van de eigen goden in triomftocht mee naar de belangrijkste stad. Zo namen de goden bezit van het nieuwe territorium. Op dezelfde manier keert JHWH terug naar zijn stad en zijn land.
Deze proloog wordt nu gelezen in het perspectief van de verwachting van de komst van de messias, de gezalfde. De eerste christenen lezen deze tekst in de context van het leven van Jezus die als martelaar is gestorven en hun eigen turbulente leven. Inmiddels dichten zij hem goddelijke eigenschappen toe.
De maar uitblijvende terugkomst: 2 Petrus 3,8-14
Deze tekst staat eigenlijk op de verkeerde plaats in de liturgie en zou na die uit Marcus gelezen moeten worden. De vroege kerk ziet hoopvol uit naar de terugkomst van de gekruisigde messias. De volgelingen van Jezus van Nazaret hebben afscheid moeten nemen van hun leermeester, maar dankzij zijn belofte spoedig terug te keren, hoop gehouden. Toch wordt het menselijk geduld op de proef gesteld. Zijn terugkomst, gepland op ‘de dag van de Heer’ (v. 10), laat naar menselijke maatstaven lang op zich wachten. Deze had – gezien het tijdsbestek en de omstandigheden in het begin van de tweede eeuw – al lang plaats moeten hebben. Men heeft genoeg gewacht. Maar ‘de dag van de Heer’ houdt afrekening, positief en negatief. De tekst, geschreven onder het pseudoniem van Petrus, m.a.w., met het gezag van de apostel, geeft een interpretatie: Jezus’ volgelingen zijn nog niet op de juiste wijze voorbereid. Ze dienen zich gereed te maken voor zijn terugkomst. Ze kunnen die dag bespoedigen. De dag van terugkomst zal evenwel komen als een dief, plotseling, onverwachts, maar de tekenen zullen dan apocalyptisch zijn. Hun leermeester zal terugkeren zoals in een theofanie, die gepaard gaat met allerlei natuurverschijnselen: ‘Dan zullen de hemelse sferen dreunend vergaan en de elementen door vuur worden verteerd’ en – zo gaat de tekst verder – de aarde wordt blootgelegd en alles wat daarop gedaan is, komt aan het licht. De tekst doet niet alleen denken aan de verschijning op de Sinaï in Exodus 19, maar ook aan de beschrijvingen van de terugkeer in de Apokalyps van Johannes. Want ook al zullen op die dag ‘de hemelse sferen in vlammen opgaan en de elementen wegsmelten in de vuurgloed’ (v. 12), er zal ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ komen, ‘waar gerechtigheid zal wonen’ (v. 13).
Komst: Marcus 1,1-8
Het evangelie van Marcus is het oudste evangelie dat is overgeleverd. Een korte en krachtige ‘antieke biografie’, geen compleet levensverhaal. De proloog plaatst het leven van Jezus onmiddellijk, zonder iets te melden over zijn geboorte, in het perspectief van de geschiedenis van Israël. Ondanks de beknoptheid is de tekst sterk theologisch gekleurd. Jezus van Nazaret wordt in het opschrift beschouwd als messias, de gezalfde koning of priester, en zoon van God. Zijn optreden wordt aangekondigd door een bode, Johannes de Doper, die in een heilshistorisch kader wordt geplaatst. Via citaten uit Maleachi en Deutero-Jesaja uit de mond van deze bode, identificeert hij zichzelf als de bode en niet als degene die men verwacht. De context van Maleachi spreekt over ‘de dag van de Heer’, ‘de dag van JHWH’, waarop JHWH weer zijn tempel betreedt, de dag waarop het recht hersteld wordt. In de tekst van Deutero-Jesaja wordt – zoals we gezien hebben – de terugkeer van de God van Israël naar zijn stad en tempel na de ballingschap aangekondigd. Met andere woorden: via deze citaten krijgt de komst van Jezus van Nazaret goddelijke allure. Tot teleurstelling van het publiek van Johannes. Marcus brengt namelijk spanning in deze proloog. Hij suggereert dat ‘heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem’ ervan overtuigd zijn hun heil te kunnen zoeken bij Johannes, deze ascetische man, gekleed in een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel en zich voedend met sprinkhanen en wilde honing. Een gemakkelijk te begrijpen ideaalbeeld, zo’n man – niet onmogelijk – afkomstig uit het milieu van Qumran waar men zich had teruggetrokken om zich af te zonderen van de verworden wereld. En... totaal verschillend van het beeld dat men van Jezus heeft overgehouden: een persoon die contact zoekt met de mensen uit de marge van de maatschappij, met hen die het niet zo nauw nemen met de Thora, de aloude leefregels van Mozes. Maar Johannes de Doper is gedecideerd: hij is maar een bode, niet zo’n krachtige figuur als die na hem komt, hij verkondigt een doop van bekering, maar zijn opvolger zal dopen met de geest, die zal werkelijk toekomstperspectief bieden.
Preekvoorbeeld
Een spannend begin
Mijn oude Nederlandse leraar vertelde dat de eerste woorden van een gedicht of een roman de toon zetten. Is de eerste regel goed, dan ga je door, is hij slecht, dan leg je het boek weg. Hij maakte dat duidelijk met de eerste regel van het gedicht van Martinus Nijhoff ‘Het uur U’.
Het luidt als volgt:
Het was dag
De doodstille straat lag
Te blakeren in de zon,
Een man kwam de hoek om.
Je ziet het gebeuren, die doodstille straat en de man die uit het niets de hoek om komt.
Wat komt die man doen?
Even later wordt beschreven hoe mensen achter hun gordijnen met gespannen ogen de man volgen.
Wat komt hij doen?
Niet minder spannend zijn de eerste regels van het evangelie van Marcus.
Er staat geschreven:
Begin van de blijde boodschap van Jezus van Nazaret, de Zoon van God.
Als je deze regel voor het eerst leest, denk je:
Wat zou die Man mij te vertellen hebben?
Een blijde boodschap van de Zoon van God, dat moet iets speciaals zijn
Nu is niet alleen de schrijver belangrijk. Ook de ontvanger is belangrijk.
Naarmate de schrijver zich meer verdiept in de omstandigheden van de lezer, des te intenser worden de woorden.
Marcus wist heel goed wie de ontvangers waren van zijn Blijde Boodschap. Het waren zijn broeders en zusters die het in Rome zwaar te verduren hadden. Het waren mensen die werkten aan het Colosseum van Rome, het speeltje van de keizer. Het waren mensen die geen kant op konden en zich afvroegen: ‘Hoe houden we dit vol?’
Aan hen schrijft hij:
Begin van de Blijde Boodschap van Jezus van Nazaret, de Zoon van God.
Daar ga je toch even voor zitten. Benieuwd wat de Zoon van God ons te vertellen heeft, vooral als je klem zit.
Meteen gaat het verhaal verder. Er treedt een man op: Johannes. Gekleed in een mantel van kameelhaar en hij eet sprinkhanen.
In die tijd was direct duidelijk wie er met Johannes bedoeld wordt. Het is de profeet Elia. Als die uit de hemel terug zou komen op aarde, zou alles anders worden. Dan zou het een hemel op aarde worden.
En, het kon altijd onverwachts gebeuren. Niet voor niets werd er op sabbatavond een stoel vrijgehouden voor de profeet en er stond altijd een vierde beker klaar om, als hij kwam, hem te kunnen aanreiken.
Over de profeet Elia deden allerlei verhalen de ronden. Eén verhaal wil ik u niet onthouden.
Er was een rijke die zich ongelukkig voelde. Hij dacht: ‘Ik ga Elia zoeken.’
Het was sabbatavond, een oude man kwam de hoek om. Hij liep naar de rijke man en zei:
‘Ik heb op u staan wachten. We hebben geen geld voor de sabbatmaaltijd’.
Samen gingen ze eten kopen en ook nog kleren voor vrouw en kinderen.
De rijke wilde afscheid nemen en met een goed gevoel naar huis gaan. Maar de arme nam hem mee naar huis, zette hem in de stoel van Elia en toen de vierde beker werd volgeschonken dacht de rijke: Die is voor de arme man, die zo straalt van geluk en die mij zo gelukkig heeft gemaakt. Maar de arme man overhandigde de beker aan de rijke, keek hem vol dankbaarheid aan en zei: Ik heb zo lang op je gewacht.
Het is Blijde Boodschap ten top.
Even de hemel op aarde te midden van zorgen en niet weten hoe.
De gever wordt ontvanger en de ontvanger wordt gever.
Onderscheid tussen arm en rijk vervaagt in een zielsverbondenheid van geluk.
Het is als het ware een doopsel van bekering… je naar elkaar keren.
Dit soort verwachtingen roept Marcus op bij zijn broeders en zusters die in grote verdrukking leven als hij schrijft:
Er treedt een man op Johannes. Gekleed in een mantel van kameelhaar en hij eet sprinkhanen.
Het is als met het liedje dat kinderen in deze tijd zingen: ‘Vol verwachting klopt ons hart.’
Het evangelie gaat meteen verder. Johannes zegt: Ik ben de Messias niet. Ik ben een wegbereider. Na mij komt iemand die groter is. Ik ben zelfs niet waardig zijn schoenveter dicht te maken.
Deze woorden roepen meteen de volgende vraag op: Wie is Jezus als hij nog groter en belangrijker is dan de grote profeet Elia? Wat voor Blijde Boodschap komt hij ons brengen?
Wat voor blijde boodschap komt de Zoon van God ons brengen? (tijd geven om mee te denken)
Toen ik daarover nadacht kwamen allerlei gedachten naar boven. Het moet iets te maken hebben met eeuwigdurend geluk.
- Bevrijding van zorgen om dagelijks eten.
- Bevrijding van zorgen om kinderen en om je gezondheid.
- Bevrijding uit tirannie, moeten de bewoners van Rome gedacht hebben.
- Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, om het in Bijbelse woorden te zeggen.
Maar dan staat er geschreven… Hij zal u dopen met Geest en Vuur. Dat is kort samengevat De Blijde Boodschap van de Zoon van God. Maar wat betekent dat, dopen met Geest en Vuur?
We moeten nu iets verder gaan dan het verhaal dat we gelezen hebben.
In de volgende verzen komt Jezus zelf naar voren. Hij gaat in het water staan en laat zich onderdompelen, en dan komt er een stem uit de hemel die iedereen verstaat. De stem zegt:
Jij bent mijn geliefde zoon, Jij bent mijn geliefde. Ik laat je nooit vallen wat er ook gebeurt.
Dat is gedoopt worden met Geest en Vuur.
Met andere woorden:
Iedereen kan je laten vallen, ze kunnen je pijn doen en zelfs doden, maar Ik, Ik ben en blijf altijd bij je. Ik vang je op.
Als je je daarin laat onderdompelen, als dat je overkomt, dan heb je eeuwige vreugde die niemand je kan afpakken.
Nu zullen er ongetwijfeld mensen zijn die zeggen of denken: Dat is mooi gezegd. Maak het eens concreter.
Ik heb erover nagedacht en kwam terecht bij mijn tante (ieder kan hier eigen voorbeelden invoegen). Op 93-jarige leeftijd is ze overleden, maar tijdens haar leven kende ze al momenten van dat eeuwig geluk. Toen ze 90 werd vroeg ik aan haar: wat is het geheim van je levensvreugde? Ze zei: ‘Bidden’. Ze voegde er aan toe: ‘Je gebed wordt altijd verhoord…. vaak niet zoals jij het wilt, maar béter!’
Dat is gedoopt worden met Geest en Vuur. Dat je de gave ontvangt om je over te geven aan de bevrijdende liefde van God…
Drie jaar later is ze in overgave aan die Liefde gestorven.
Het wonderlijke is dat als je je overgeeft aan die liefde dan kun je soms voelen dat angst oplost in vrede, dan kun je soms ervaren dat je wegen durft te gaan die onbegaanbaar lijken, soms dwars door de woestijn heen. Het hele evangelie getuigt daarvan.
Johannes, Elia, predikte een doopsel van ‘je keren naar elkaar’.
Jezus wil ons dopen met Geest en Vuur, en dat is je toevertrouwen aan de liefde van God. Dat is in een notendop De Blijde Boodschap van Jezus van Nazaret, de Zoon van God.
Kees Verdegaal, inleiding
Hans Boerkamp,preekvoorbeeld