- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 132.74 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
17 oktober 2010
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 17,8-13; Ps. 121; 2 Tim. 3,14-4,2; Luc. 18,1-8 (C-jaar)
Inleiding
Volharden in gebed
De lezingen van vandaag brengen ons in contact met mensen die zich tot God wenden vanuit een noodsituatie. Zo maken we kennis met de verschillende dimensies van gebed. Bidden veronderstelt vertrouwen in degene tot wie je bidt. Maar evenzeer vraagt het inspanning en volharding. En bovendien, je kunt elkaar daarbij ondersteunen.
Exodus 17,8-13
De eerste lezing van vandaag behoort tot de eerste verhalen van de tocht van het Joodse volk door de woestijn. Na de doortocht door de Rietzee én voorafgaand aan de openbaring op de berg Sinaï horen we in enkele verhalen hoe het volk onderweg in de woestijn direct geconfronteerd wordt met het ontbreken van basisbehoeften. Daarbij gaat het allereerst om water en voedsel, maar vervolgens ook om de behoefte aan veiligheid tegen aanvallen van buitenaf en de behoefte aan een goede interne organisatiestructuur. Dat alles komt aan de orde in de verhalen die zich afspelen bij Mara (het bittere water, Ex. 15,22-27), in de woestijn van Sin (het manna, Ex. 16,1-36), bij de Horeb (water uit de rots, Ex. 17,1-7) en in de verhalen over de strijd tegen Amalek (Ex. 17,1-8) en het bezoek van Jetro en diens advies met betrekking tot een goede regeling van de rechtspraak (Ex. 18,1-27).
Het volk is nog maar net bevrijd uit Egypte, maar de vreugde daarover is van korte duur. De vragen en problemen van het leven dienen zich direct in alle hevigheid aan. Hoe daarmee om te gaan? Daartoe zal het volk na deze eerste moeizame ervaringen de tien woorden, de Thora, krijgen aangereikt, als richtingwijzers voor onderweg (Ex. 20,1-17). De betekenis van die woorden zullen zij geleidelijk aan gaan ontdekken en inoefenen, met vallen en opstaan.
Direct aan het begin van de woestijntocht duiken er Amalekieten op en zij vallen het volk aan. In de Schrift wordt Amalek voorgesteld als dé vijand van Israël, ja meer nog: Amalek is de grote tegenstrever van JHWH en van diens bedoeling met de schepping. En deze tegenstander zal steeds weer opduiken. Als Mozes na de strijd tegen Amalek een altaar bouwt en daaraan de naam ‘JHWH mijn banier’ (Ex. 17,15) geeft, drukt hij daarin uit in wie hij en het volk hun kracht dienen te zoeken. Daarom zegt hij er ook bij: ‘De handen omhoog naar de banier van JHWH. JHWH strijdt tegen Amalek’. Maar op die laatste zin volgt nog een kleine maar venijnige aanvulling: ‘elke generatie opnieuw’. Dat wil zeggen dat de tegenstand steeds weer zal oplaaien. Amalek blijft steeds op de loer liggen, iedere generatie opnieuw, waarbij hij steeds weer andere gedaanten kan aannemen. Amalek staat symbool voor een grote bedreiging.
In de lezing horen we dus over Amalek, die Israël aanvalt in de woestijn. Wat is de reactie op die aanval? Mozes neemt als leider het voortouw. Hij geeft Jozua, die hier ineens en voor het eerst opduikt, de opdracht om met een aantal mannen de verdediging ter hand te nemen. Zelf zal hij tijdens de strijd op de heuvel gaan staan met de staf van God in de hand.
Jozua en Mozes doen zoals afgesproken, hoewel van Mozes iets anders verteld wordt dan hij had gezegd. Als Mozes naar de top van de heuvel gaat wordt er niets gezegd over een staf die hij meeneemt. Hij neemt wel twee mensen mee: Aäron en Chur (hier voor het eerst genoemd; in Exodus 24,14 wordt hij aangeduid om Mozes als opperste rechter te vervangen, zolang die op de berg Sinaï is).
Doorslaggevend voor de strijd tegen Amalek is niet wat zich op het strijdveld afspeelt, maar wat zich afspeelt op de top van de heuvel, zo lezen we in vers 11: Zolang Mozes zijn armen opgeheven hield, was Israël de sterkste partij, maar liet hij die zakken, dan was Amalek de sterkste. De opgeheven hand is doorgaans een teken van macht en sterkte. Zoals gezegd, er is hier geen sprake meer van de staf van God. Een Joods commentaar zegt: ‘Was het dan Mozes die Israël deed winnen en Amalek brak? Nee: Steeds als Mozes zijn handen naar omhoog hief, keken de kinderen Israëls naar hem en vertrouwden ze op hem die Mozes geboden had zo te doen, en deed de Eeuwige aan hen wonderen en machtige daden.’ Blijft staan dat de volharding van Mozes er wel degelijk toe lijkt te doen. Maar die volharding blijkt begrensd en dan zijn er Aäron en Chur om hem te ondersteunen. Mozes weet zich gedragen door zijn vertrouwen in JHWH én door zijn twee tochtgenoten, die hem doen standhouden.
Lucas 18,1-8
Jezus vertelt een gelijkenis aan zijn leerlingen. Tot hen is hij namelijk aan het spreken (zie 17,22). Lucas leidt de parabel in en daarbij geeft hij al bij voorbaat prijs wat de bedoeling is van de parabel: ‘Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven’ (v. 1). Daarmee is de spanning eraf, zou je denken, maar pas op, het ‘venijn’ zit in de staart.
Het grootste deel van de parabel gaat over de rechter. Van hem wordt gezegd dat hij geen ontzag heeft voor God en dat hij zich aan de mensen niets gelegen laat liggen (v. 2). Hij doet dan ook lange tijd niets voor de weduwe, totdat hij haar, louter en alleen om van haar gezeur af te zijn, tegemoet komt (vv. 4 en 5). De weduwe die bij de rechter haar toevlucht zoekt en haar recht probeert te krijgen, komt alleen in vers 3 zelf aan het woord, bij de inleidende verzen van de parabel. Verder is zij slechts onderwerp van gesprek.
In het commentaar van Jezus op de parabel richt hij allereerst de aandacht op de rechter die weliswaar het recht minacht, maar toch recht doet (v. 6). En vervolgens richt hij de blik op God: Als zo’n rechter al recht verschaft, dan zal God dat toch zeker doen ten opzichte van zijn uitverkorenen! (v. 7). Jezus laat er geen twijfel over bestaan: ‘Hij zal hun spoedig recht verschaffen’ (v. 8a).
Maar daarmee zijn de parabel en het commentaar niet ten einde. In het tweede deel van vers 8 draait Jezus de blikrichting plots helemaal om. We waren het wellicht alweer vergeten, maar in de inleiding op de parabel was ons gezegd dat het zou gaan over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven. En inderdaad, het laatste versdeel legt die vraag weer levensgroot in ons midden: ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’ (v. 8b) Niet de trouw van de kant van God, maar het vertrouwen van de kant van ons mensen komt hier weer centraal te staan. En dat vertrouwen wordt op de proef gesteld, wanneer ons bidden niet direct gehoor vindt. Hoewel vers 8 spreekt over een ‘spoedig’ recht verschaffen, wil dat niet zeggen meteen, op stel en sprong. Er zit ruimte tussen het bidden en de verhoring, en voor wie het zwaar te verduren heeft duurt alle wachten (te) lang, een eeuwigheid. In de beleving van mensen kan het dan inderdaad zo zijn dat God hen lang laat wachten en daar kan het slot van vers 7 op doelen: ‘Of laat hij hen wachten?’ Soms lijkt het zo, dat God ons laat wachten, ook voor degenen voor wie Lucas schrijft, met name de armen en kwetsbaren onder hen. Deze parabel wil hen een hart onder de riem steken.
In het begin van het Lucasevangelie zijn we trouwens al iemand tegengekomen van wie wordt gezegd dat zij dag en nacht bidt, een weduwe bovendien, namelijk de profetes Hanna. ‘Zij was altijd in de tempel en diende God dag en nacht met vasten en bidden’. Zij heeft haar leven lang uitgezien naar de bevrijding van Jeruzalem. Zij heeft daarin volhard door middel van vasten en bidden en nu mag zij het begin van het heil aanschouwen (Luc. 2,37v).
Een mens die bij God zijn recht zoekt hoeft er niet voor te vrezen dat hij met een aanhoudend gebed God last zou bezorgen. In Psalm 4,2 wordt God aangesproken als pleitbezorger door iemand die zijn recht zoekt: ‘Antwoord mij toch als ik roep, God mijn God die voor mij pleit; geef mij ruimte waar ik klem zit, wees genadig, luister naar mijn bidden.’ Een Joods commentaar bij deze Psalm 4 zegt: Hoe gaat het vaak in zijn werk, als iemand aanklopt bij een pleitbezorger? De eerste keer dat iemand bij zo iemand aanklopt krijgt hij een mooie zetel om plaats te nemen. De tweede keer dat hij een beroep doet op diezelfde pleitbezorger krijgt hij een eenvoudige stoel. Als hij een derde keer komt krijgt hij een krukje en bij een vierde keer hoort hij de verzuchting: Wat komt die mij nu weer lastig vallen! Maar, zo gaat deze commentaar verder, zo is het niet bij JHWH. Bij hem kun je altijd blijven aankloppen. Eén van de belijdenisteksten van Israël luidt immers: ‘Is er soms een andere grote natie, bij wie hun goden zo nabij zijn als JHWH onze God ons nabij is, zo vaak als wij hem aanroepen?’ (Deut. 4,7). In lijn hiermee kan Psalm 55,23 dan ook zeggen: ‘Geef al uw zorgen aan JHWH, hij zal je leven dragen.’
Lucas heeft in zijn evangelie veel aandacht voor het bidden. Het is de krachtbron voor Jezus zelf (6,12; 9,28; 22,41; 22,44), hij bidt voor Petrus (22,32) en hij houdt het bidden voor aan zijn leerlingen zoals in de tekst van vandaag en elders (6,28; 11,13; 21,36). In de lezing van vandaag gaat het vooral om de volharding in het gebed, elders wordt de vrijmoedigheid benadrukt (vgl. 11,1-13). Steeds vanuit het vertrouwen dat God ons bidden hoort.
Preekvoorbeeld
Uit het bijbelboek Exodus lazen we een fragment dat heel makkelijk verkeerd geïnterpreteerd kan worden. Het lijkt er bijna op, dat er in naam van God oorlog wordt gevoerd. Dat God er behagen in schept dat de vijanden van Israël omkomen. Gods steun voor de oorlog lijkt zichtbaar in de opgeheven armen van Mozes, maar toch is dit fragment uit Exodus zeer zeker niet bedoeld als legitimering om heilige oorlogen te voeren, waarbij onschuldige slachtoffers vallen.
In het boek Deuteronomium staat wat meer verteld over Amelek. Amalekieten zijn de nakomelingen van een kleinkind van Esau, die zijn broer Jacob – de latere Israël – naar het leven stond. Amalek staat voor alle vijanden van het volk van God. In deze concrete situatie valt Amalek de achterhoede van de Israëlieten aan. Daar waar de zwangere vrouwen en kinderen te vinden zijn en degenen die het meest uitgeput of vermoeid waren, het meest weerloos. Amalek strijdt niet met open vizier, maar valt het volk lafhartig in de rug aan.
Dit verhaal wortelt zeker in een van de historische veldslagen die Israël voerde, maar veel meer is dit bijbelverhaal een symboolverhaal geworden: overal waar Gods volk bedreigd wordt, overal waar de zwaksten in de samenleving het slachtoffer worden, daar steekt Amalek de kop op. Die mentaliteit, dat kwaad, moet worden bestreden.
Jozua strijdt met soldaten en wapens, maar de overwinning op Amalek, op het kwaad waar de zwaksten de dupe van worden, wordt slechts behaald, omdat Mozes zijn handen opgeheven houdt. Niet op eigen kracht verslaat Israël Amalek, maar met Gods hulp. En dan nog blijft deze strijd tegen het kwaad en tegen het onrecht een vermoeiende, langdurige opdracht. Amalek steekt namelijk altijd weer, toen en nu, de kop op.
Zo ook in het verhaal van Lucas, waar een weduwe keer op keer haar zaak bepleit en om recht verzoekt. Deze weduwe weet van volhouden. De lakse rechter, hij bekommert zich om God noch gebod, heeft geen boodschap aan de Thora. De Thora, waarin ons keer op keer wordt voorgehouden om op te komen voor de zwaksten in de samenleving, de weduwen en wezen. Deze rechter laat de weduwe aan haar lot over. Als hij in actie komt, is het omdat ‘hij haar gezeur zat is’ staat er in onze vertaling. Maar in de Griekse grondtekst staat, dat hij bang is dat ze hem uiteindelijk een klap in het gezicht zal geven. De rechter wil letterlijk en figuurlijk zijn gezicht redden en komt uit zijn luie stoel om haar zaak ter hand te nemen.
Deze weduwe is voor mij een bemoedigend voorbeeld. Ze heeft doorzettingsvermogen en kracht, zij laat zich niet intimideren door mensen met autoriteit en macht, zij blijft vechten tegen de muren waarop ze in haar leven stuit. Zij blijft de handen uit de mouwen steken, volhardend. Waar haalt deze vrouw haar kracht vandaan? Het is een vermoeiende, uitputtende, langdurige strijd. Hoe houdt een mens dat vol?
Dit verhaal wordt door Jezus verteld in de context van bidden. Bidden helpt om het uit te houden. Bidden is het ademhalen van de ziel. Als je letterlijk geen lucht meer kunt krijgen, kun je aan een beademingsapparaat worden gelegd. Maar bij de ademhaling van je ziel is dat niet mogelijk. Als een mens niet meer bidt, verschrompelt zijn ziel, zijn geloof, zijn hoop en zijn liefde...
Bidden is niet makkelijk en Jezus snapt dat ook. Soms is het net alsof je in het luchtledige praat, of dat je nergens gehoor vindt. Of God er gewoon niet is of zich totaal niet aan je stoort. Bidden is soms net zo moeilijk als het voor die weduwe is om naar die onwillige rechter te stappen, die voor geen cent deugt. Maar... zegt Jezus in deze parabel: God is niet als die rechter, God is niet als een passieve derde, als een buitenstaander. God is er als degene die zich om jou bekommert, die van je houdt, die je eindeloos liefheeft. Er is een God, hij is niet alleen je schepper, maar hij is je Vader, je pappa. Ga naar die Vader toe, elke dag, al is het maar eventjes.
Het kan zijn dat we moeten leven met grote teleurstellingen, met onrecht, met strijd, met ziekte, met verlies. Soms is het zo erg, dat het ons onze adem beneemt, dat we het benauwd krijgen. Maar, zeggen de lezingen van vandaag, laten we dan gewoon doorgaan, langzaam doch gestaag, ademtocht na ademtocht: doorademen, volhouden, volharden.
De wereld wordt wel niet anders, maar jij die bidt, wordt een andere mens in die wereld. De werkelijkheid verandert wellicht niet, maar jij die bidt kunt de werkelijkheid beter aan.
En lukt het je toch niet? Vraag helpers. Ook Mozes liet de moed zakken en had twee vrienden nodig die hem ondersteunden. Hoeveel moeders en oma’s steken niet voor hun kinderen of kleinkinderen een lichtje aan? Hoe vaak bidden we niet voor mensen die het misschien zelf niet meer kunnen of durven?
Bidden, met of zonder woorden, is vragen om Gods hulp. Maak er tijd voor. Geef de moed niet op. Begin opnieuw. Want als wij niet bidden, haalt onze ziel geen adem meer. Dan sterven – langzaam maar zeker – ons geloof, onze liefde en onze hoop. Laten we elkaar daarvoor behoeden.
Theo van Adrichem ofm, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld