- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 305.81 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
18 oktober
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 53,10-11; Ps. 33; Heb. 4,14-16; Mar. 10,35(42)-45 (B-jaar)
Inleiding: In dienst van de verheffing van elkaar omwille van God
Jesaja 53,10-11
De eerste lezing bevat enkele verzen uit het vierde en laatste lied van de lijdende dienstknecht, Jesaja 52,13–53,12. Wie is die dienstknecht? Gaat het om een individuele persoon of om een collectief, het gehele volk van Israël? In dit knechtslied lijken beide verstaanswijzen dooreen te lopen. Hoe het ook zij, de weg van de dienstknecht wordt getekend door lijden en vernedering. Met name met die vraag houden de knechtsliederen zich bezig. Waarom dat lijden en die vernedering? Dat is allereerst een vraag voor Israël zelf. Maar niet alleen voor Israël, het is ook een vraag voor de volkeren. Want het lijden en de vernedering van Israël dragen onder de volkeren niet bepaald bij aan het ontzag voor JHWH, de God van Israël.
In Israël zelf, zoals trouwens ook elders, worden ziekte en lijden gemakkelijk verstaan als een straf voor begane fouten, als een teken dat God zich keert tegen mensen die misstappen hebben begaan. Die gedachte komen we ook tegen in het vierde knechtslied: ‘wij echter (volksgenoten van de dienstknecht) beschouwden hem als een geslagene, door God gekastijd en vernederd’(53,4). Dat is de gangbare idee.
Maar geleidelijk aan breekt een dieper inzicht door: De dienstknecht ‘werd doorstoken vanwege onze opstandigheid, vanwege onze zonden werd hij gebroken. Hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dankzij zijn striemen is er genezing voor ons’ (53,5). Het lijden en de vernedering van de dienstknecht zijn niet de straf voor eigen fouten, maar staan in dienst van de genezing van anderen.
Tegen deze achtergrond moeten we de verzen die wij in de eerste lezing horen verstaan. Anderhalf vers slechts: weerbarstig omdat de oorspronkelijke tekst niet altijd eenduidig is én stevig van inhoud. We beginnen met vers 10 maar eens rustig door te lopen en daarbij geef ik soms alternatieve vertalingen weer. Die vertalingen kunnen ons misschien helpen om de betekenis van de tekst beter te verstaan. In het eerste versdeel wordt gezegd dat de vernedering en het lijden van de dienstknecht deel uitmaken van Gods heilsplan: ‘De Heer heeft besloten zijn dienaar te vernederen en hem te doen lijden‘ (Lectionarium). Of, zoals een andere vertaling het weergeeft: ‘Het heeft de Heer behaagd hem ziek te maken en te breken’ (Willibrordvertaling 1995). Zonder de context erbij te betrekken en zonder enige achtergrond kunnen deze verzen gemakkelijk worden misverstaan, alsof God genoegen zou scheppen in het lijden van mensen. Dat is geenszins het geval. Wel wordt gezegd dat de weg naar het heil verloopt via de vernedering. Maar de dienstknecht gaat deze weg uit eigen beweging, zo horen we in het volgende versdeel: ‘Hij gáf zijn leven als zoenoffer’ (Lectionarium). De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt die vrije keuze als volgt: ‘Hij (de dienstknecht) offerde zijn leven voor hun schuld’. Uit vrije wil gaat de dienstknecht de weg van Gods heilsplan. Een weg die toekomst heeft, want door zo te handelen ‘zal hij nageslacht zien en lang leven’ (NBV). Sterker nog, het lijkt wel of JHWH zijn heilsplan in handen legt van de dienstknecht en aan hem toevertrouwt: ‘En wat de Heer behaagt zal door zijn hand (d.w.z. die van de dienstknecht) slagen’ (Willibrord 1995).
De dienstknecht gaat zijn volksgenoten voor op de weg van het heil omdat hij bereid is zich te buigen, in contrast met zijn volksgenoten, die volharden in heilloosheid. Pas heel langzaam dringt dit tot zijn volksgenoten door en komen die tot inzicht. Vanaf dat moment heeft hij hen gewonnen, worden zij genezen en krijgt de dienstknecht in hen een talrijk nageslacht.
Maar niet alleen zijn volksgenoten brengt hij tot heil en genezing, zijn betekenis reikt veel verder, zo horen we in vers 11: ‘Mijn rechtvaardige dienaar zal velen rechtvaardigen’. ‘Velen’ staat in de Schrift vaak voor de volkeren. En zo lijkt dat woord ook hier bedoeld. De dienstknecht van JHWH is er niet alleen in en voor Israël, maar voor alle mensen. Het vierde knechtslied eindigt met een groots visioen, in de geest van Jesaja 2, waar verteld wordt hoe alle volkeren optrekken naar de berg van JHWH (Jes. 2,2-3). Een beeld van algehele verbroedering. Die verbroedering komt er echter alleen wanneer en in zoverre de dienstknecht zijn weg volledig doormaakt. Diens houding kan anderen tot navolging brengen en voeren tot vrede en heil: ‘Want vrede en heil is het erfdeel van de dienstknechten (meervoud!) van JHWH’, zo horen we iets verder in Jesaja (54,17).
Marcus 10,35-42
De evangelielezing volgt direct op de derde aankondiging van zijn lijden en opstanding in het evangelie van Marcus. Evenals bij de twee voorafgaande lijdensaankondigingen (8,31 en 9,31) volgt er hier een (inadequate) reactie van de leerlingen (vv. 35-40) en antwoordt Jezus vervolgens met onderricht (vv. 41-45). Je kunt zelfs zeggen dat er in dit geval sprake is van een tweetal reacties en onderrichtingen. Allereerst de reactie van de Jakobus en Johannes (vv. 35-37) waarop Jezus een eerste onderrichting laat volgen (vv. 38-40). En daarna de reactie van de tien anderen (v. 41), gevolgd door onderricht voor de twaalf gezamenlijk (vv. 42-45).
Jakobus en Johannes reageren op de aankondiging van lijden en verheerlijking met de vraag of zij bij de verheerlijking aan de zijden van Jezus mogen zitten. Jezus voert hun gedachten terug naar het hier en nu: hij vraagt naar hun bereidheid om de weg van de overgave volledig te gaan. Hij voert hun aandacht terug van de verlangde eindbestemming naar de weg, die zij nu dienen te gaan, naar hun levenswijze. Daar dient hun bekommernis naar uit te gaan.
Vervolgens maakt hij duidelijk dat in Gods Rijk mensen hun positie verkríjgen en dat mensen nergens aanspraak op kunnen maken. Als de evangelies worden opgetekend weet iedereen dat Jakobus inderdaad de beker ten einde heeft gedronken. Hij is in 44 na Christus door toedoen van Herodes Agrippa om het leven gebracht (Hand. 12,2). Maar daaraan zal Jakobus geen privilege kunnen ontlenen, zoals niemand anders dat op bepaalde gronden zal kunnen doen.
Hoezeer zo’n manier van denken als een splijtzwam werkt, blijkt direct uit de reactie van de andere tien leerlingen. Zij worden kwaad op Jakobus en Johannes. Met die verontwaardigde reactie geven zij meteen ook aan dat zij uit hetzelfde hout zijn gesneden als die eerste twee.
Daarop reageert Jezus met een volgend onderricht, bestemd voor al zijn leerlingen, toen en nu. Wie een positie claimt, loopt het risico om zich door middel van misbruik te handhaven of zich omhoog te werken ten koste van anderen. De weg die Jezus zelf gaat en voorhoudt is een andere: de weg van de dienaar en niet die van de heer(ser). Er is maar één Heer.
Jezus zet zijn onderricht scherp neer: hij stelt zijn leerlingen de weg van de dienaar en zelfs die van de slaaf ten voorbeeld. Hetzelfde beeld van de slaaf overigens, dat Paulus in zijn Christushymne in de brief aan de Filippenzen gebruikt voor Jezus: ‘Hij die bestond in de gestalte van God heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen’ (2,6). Christus is zelf de weg van de afdaling gegaan, zonder voorbehoud, ten einde toe. Het is God die hem vervolgens heeft verheven.
Het evangelie van vandaag bevat een van de sleutelteksten omtrent het leerling zijn van Christus: een leerling van Christus kenmerkt zich door zich in dienst te stellen van anderen en anderen te verheffen in plaats van zichzelf. En bij die anderen gaat het niet alleen om mensen uit de eigen gemeenschap maar ook daarbuiten. Evenals in de eerste lezing uit de profeet Jesaja gaat het in het evangelie niet alleen om de redding van Israël, maar om die van alle mensen. De Mensenzoon heeft zich willen maken tot slaaf van ‘allen’ (v. 44) en geeft zijn leven voor ‘velen’ (v. 45). Deze weg en levenswijze houdt Jezus zijn leerlingen voor.
Ter nadere illustratie wijs ik tenslotte op een tekst uit de Regel van de Minderbroeders waarin staat hoe de broeders zullen leven temidden van de andere volkeren, met name de moslims. ‘De eerste manier is dat zij geen conflicten en woordenstrijd aangaan, maar ieder menselijk schepsel onderdanig zijn omwille van God, en belijden dat zij christen zijn’ (Regel van de Minderbroeders van 1221, hfdst. 16,6). De broeders mogen voor hun eigen overtuiging uitkomen en belijden dat zij christen zijn. Dat hoeven ze niet te verbergen. Maar zij zullen niet de strijd aanbinden, ook niet met woorden. Zij zullen de weg van de afdaling gaan, aan ieder menselijk schepsel onderdanig zijn. Zij zullen zich stellen in hun dienst en wel ‘omwille van God’, die zelf de weg van de afdaling is gegaan en die tegelijkertijd alles en iedereen te boven gaat. Alleen aan hem komt het toe mensen te verheffen.
Preekvoorbeeld
In de zangen over de Lijdende Dienaar schetst de profeet – de tweede Jesaja – aanvankelijk een aanlokkelijk visioen van het heil dat de mensen toevalt als de Messias komt. Eindelijk wordt van Godswege het recht openbaar gemaakt en op aarde gevestigd. In toenemende mate worstelt de profeet in deze zangen met grote vragen: hoe komt het toch dat iemand die gehoor geeft aan de roepstem van de Eeuwige, zoveel te lijden krijgt, afgewezen wordt en vernedering moet ondergaan? Dat kan Gods wil toch niet zijn! Regelmatig wisselt de vierde en laatste zang – waarvan we vandaag een deel te horen krijgen – van perspectief. Dat maakt het een lastige tekst om goed voor te lezen; een tekst die zijn betekenis maar moeilijk prijsgeeft; een tekst ook die je bijblijft en je te denken geeft.
Het slot van de lezing uit het evangelie van vandaag: ‘De Mensenzoon is gekomen om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen,’ kruipt dicht tegen de zangen over de Lijdende Dienaar aan. Wat drijft Jezus toch om te dienen? Moeten wij daar nu een voorbeeld aan nemen? Past die nadruk op dat dienen nog wel in een tijd waarin we meer dan ooit beseffen dat alle mensen als gelijkwaardig zijn geschapen? En op welke manier kan het leven, lijden en sterven van Jezus beschouwd worden als een losprijs voor velen? Marcus zal er toch niet mee bedoelen dat God de Vader zich door het lijden en sterven van zijn welbeminde en veelgeliefde Zoon met ons zondige mensen – kinderen van Adam – verzoent!? Stuk voor stuk vragen die diep in het leven ingrijpen en die je ook niet zomaar uit de weg kunt ruimen! We zien immers nog steeds gebeuren, hoe het kwaad goede mensen treft…
Laten we eens beginnen met te sleutelen aan het dienen. Wat is daar eigenlijk mis mee? De oude catechismus gaf op de openingsvraag: ‘Waartoe zijn wij op aarde?’, als antwoord: ‘Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te worden.’ Een antwoord dat misschien wat te verheven was voor een schoolkind dat vraag en antwoord uit het hoofd moest leren. Dienstvaardigheid wordt hier verbonden met geluk!
Meteen komt er een kwinkslag van Wim Kan in mij op. Hij heeft het over een gezin dat woont in een groot en duur huis. Vader rijdt in een snelle auto en kan golfen wanneer hij wil. De kinderen kunnen in hun vrije tijd paardrijden, hockeyen of tennissen – waar ze ook maar zin in hebben. En voor alle klusjes is er meer dan voldoende personeel. Op materieel gebied hebben ze niets meer te wensen. Dan komt zijn vraag: ‘Denk je dat die mensen gelukkig zijn?’ ‘Nou, reken maar!’ Wim Kan speelt hier met het beeld van geluk zoals ons dat vandaag de dag vaak wordt voorgespiegeld door de media.
Nu ken ik een vrouw die momenteel in Indonesië woont en werkt voor het Rode Kruis. Ze helpt mensen en instanties in het zich voorbereiden op en het omgaan met rampen. Wat kun je bijvoorbeeld voorafgaand aan een aardbeving allemaal al niet doen met huizenbouw of de keuze van een plaats voor het ziekenhuis? Hoe maak je een rampenplan en wat hoort daar in ieder geval in te staan? Oefen ook eens met zo’n plan en laat alles niet lijdzaam over je heen komen! Eerder was ze al in Vietnam en Laos om aan hetzelfde soort dingen te werken. Tussendoor brengt ze soms een paar maanden in Nederland door. Als ze in het nieuwe land komt, moet ze een andere taal leren, wennen aan andere zeden en gewoonten. Ze moet weer onderdak vinden dat haar een beetje bevalt. En zo meer en zo verder. Denkt u dat die vrouw gelukkig is? Nou, reken maar!
Hoe zit dat dan? Ze wordt gelukkig, omdat ze gehoor geeft aan haar diepste verlangen en dat ernstig neemt. Zo ging het ook met – om maar eens wat mensen te noemen – de dienstbare Moeder Teresa in de straten van Calcutta. Maximiliaan Kolbe nam in de hongerbunker de plaats in van een ander, de vader van een gezin, en vond zo als minderbroeder – geïnspireerd door Franciscus van Assisi – de vervulling van zijn leven.
Zo neemt ook Franciscus zelf zijn diepste verlangen serieus. Hij ontdekt diep in zichzelf ‘iets’ wat nooit teloor kan gaan omdat God zelf het beschermt en in stand houdt. Zijn ziel? Hij bespeurt in zichzelf een verlangen en een dynamiek die hemzelf en de mensen om hem heen kan veranderen. Is dat wat we de heilige werking van de Geest noemen? Daarom kan Franciscus deemoedig worden, de moed vinden om te dienen. Om open te gaan, ontvankelijk te worden. Zodat hij geraakt kan worden, dat hij gehoor kan geven, dat hij leert onderscheiden. Dienen begint heel zintuiglijk: bij de tere plekken in ons lichaam, bij de gevoelige vliezen waarmee we licht opvangen, geluid, streling. Daar, aan onze ogen en onze oren, aan onze huid en in ons hart, ontstaat contact. Dan wordt het ook mogelijk je in de ander in te leven, je in hem of haar te verplaatsen. Dan kun je elkaar in broosheid dragen. Dan kun je de ander in nood hooghouden, verheffen. Jezelf in dienst van de ander stellen. Dat is een positieve ongelijkheid die erop gericht is de ander tot gelijke te maken, zelf aan de ander gelijk te worden.
Dat kenmerkt leerlingen, volgelingen, van Jezus. Zij stellen zich naar zijn voorbeeld vrijwillig in dienst van anderen en verheffen die anderen zonder zichzelf te verheffen én zonder zichzelf te verlagen. Verlaagt de goede Samaritaan zich als hij de uitgeschudde vreemdeling op zijn lastdier tilt? Verlaagt Jezus zelf zich als hij zijn leerlingen de voeten wast? Verlaagt een moeder zich soms als zij haar kind optilt en het hooghoudt? Het gaat steeds om toenadering en om respectvolle nabijheid. In de Geest van de vertrooster. Wie zo doet, schept vreugde in het leven. Wie zo handelt, valt geluk ten deel. Zo doende kun je gaan bespeuren hoe de Lijdende Dienaar uit eigen beweging en vrijwillig een weg gaat omwille van het heil en de genezing van anderen, een weg die hem gelukkig maakt, een weg ook waarop hem pijn en lijden ten deel vallen. Want zo gaat het met wie dienstvaardig leeft.
We zijn ermee vertrouwd geraakt hoe Jezus zijn leven geeft, hoe hij lijdt en sterft. Maar van daaruit moeten we ook terugkijken naar de manier waarop hij weldoende rondging, zich om het leed en de pijn van mensen bekommerde, hoe hij de minsten het meest beminde en zich er zelfs mee vereenzelvigde. Zo diende hij de mensen en was voor hen zo goed als God. Zo doende hield hij ook de naam van God hoog die zich bekend gemaakt heeft als ‘Ik ben er’, ‘Op mij kun je rekenen’, ‘Ik trek met je mee.’ Zo deelde en gaf Jezus ook gaandeweg al zijn leven.
Op die manier gaat het ook met de meesten van ons. Wij geven ons leven van dag tot dag en stukje bij beetje aan wie wij lief hebben in onze eigen kleine kring van dierbaren, in de grotere gemeenschap van mensen die leerling van Jezus willen zijn, aan mensen in nood buiten onze eigen vertrouwde kringetjes. We geven ons leven vaak door een vriendelijke glimlach, een hartelijke groet, een simpel gebaar, een enkel welgemeend woord. Soms doen we grotere dingen als die nodig zijn, als daar een beroep op gedaan wordt.
Hoe komen we daarop? Daar zitten minstens twee kanten aan. Aan de ene kant laat het leven van Jezus ons zien hoe dit geen waanvoorstelling is, maar een begaanbare weg. Hij laat zien hoe iedere mens benaderen als beeld van God, ons van verblindende vooroordelen kan bevrijden. Hoe je vrij kunt worden van benauwende wetten en voorschriften als je groeit in verbondenheid, als je je belangeloos in dienst stelt van het welzijn van je medemensen, als je het vrijmoedig opneemt voor levenskansen. Aan de andere kant merken we hoe we door zo te leven gelukkig worden, vreugde en vervulling vinden. We gaan beseffen hoe je door zo te leven een vrij mens wordt. We verstaan eindelijk wat het zeggen wil, dat de Mensenzoon zijn leven heeft gegeven als een losprijs voor velen!
Theo van Adrichem ofm, inleiding
Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld