- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 86.60 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 13 augustus 2022
- Laatst geüpdatet 18 augustus 2022
28e zondag dhj, C jaar, 9-10-2022
9 oktober 2022
Achtentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 5,14-17; Ps. 98; 2 Tim. 2,8-13; Luc. 17,11-19 (C-jaar)
Inleiding
2 Koningen 5,14-17
Deze passage behoort tot het grotere geheel van 2 Koningen 5 dat als volgt is opgebouwd:
5,1-7 Naäman zoekt hulp in Israël
5,8-14 de genezing van Naäman
5,15-19a de bekering van Naäman
5,19b-27 het bedrog van Elisa’s knecht Gechazi
Naäman, bevelhebber van het Aramese leger en in hoog aanzien bij de koning, lijdt aan een huidziekte. Een slavin, een jong meisje dat uit Israël was meegevoerd, had kennelijk medelijden met Naäman. Zij vertelde haar meesteres over de profeet Elisa in Samaria die hem vast zou kunnen genezen. Naäman vertelt op zijn beurt dit verhaal aan de koning, want hij moet zich naar vijandelijk gebied begeven. Deze geeft hem een brief mee voor de koning van Israël die in paniek raakt en kennelijk geen weet heeft van het bestaan van de profeet Elisa, dit in tegenstelling tot de jonge slavin.
Een keten van mensen is dus betrokken bij de genezing van Naäman. En dan hebben we nog niet zijn bedienden genoemd. Want Naäman ergert zich uitermate over de profeet. Die komt hem niet persoonlijk begroeten en laat hem via een bode weten dat hij zich zevenmaal (!) in de Jordaan moet baden om weer gezond en rein te worden. Dat bevalt Naäman totaal niet, hij heeft ook zijn trots. Hij maakt rechtsomkeer, maar zijn dienaren weten hem uiteindelijk over te halen om zich toch te gaan baden (5,1-13).
Hier begint onze lezing: ‘…zijn huid werd weer gezond, zo gaaf als de huid van een kind, en hij was weer rein.’
De genezing verloopt dus veel minder spectaculair dan Naäman had verwacht en wellicht brengt juist dat hem tot het inzicht dat er ‘in de hele wereld geen god is, behalve in Israël!’(5,15).
Naäman keert terug naar Elisa om hem te bedanken, maar deze wil geen geschenken aannemen en noemt zich dienstknecht van de Heer. Daarmee geeft Elisa duidelijk aan dat niet hijzelf maar de Heer, de God van Israël, Naäman genezen en gereinigd heeft. Hem moet Naäman dus danken. Dat doet hij op een speciale manier. Hij is ervan overtuigd dat de God van Israël gebonden is aan het land van Israël, vandaar dat hij Elisa vraagt om grond uit Israël te mogen meenemen naar Aram om Hem daar te dienen.
Naäman is dus niet alleen verlost van zijn huidziekte en rein geworden, maar er heeft tevens een soort geestelijke wedergeboorte plaatsgevonden: voortaan hoort hij bij de gemeenschap rond de Heer.
2 Timoteüs 2,8-13
Zie A.B. Merz, ‘Een testament op naam van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-91.
Lucas 17,11-19
Na de gelijkenissen in Lucas 15 en 16 en de oproep aan de leerlingen in Lucas 17,1-10 luidt het eerste vers van de evangelielezing een nieuwe passage in door de verandering van plaats. De leerlingen spelen geen rol in deze lezing. Opnieuw wordt de toehoorder/lezer erop attent gemaakt dat Jezus onderweg is naar Jeruzalem (9,51; 13,22.31-35). Het noemen van Jeruzalem plaatst alles wat volgt in het licht van de gebeurtenissen die daar rond Jezus zullen plaatsvinden.
Jezus trekt door het grensgebied van Samaria en Galilea. Eerder werden Jezus en de leerlingen niet erg gastvrij ontvangen in Samaria (9,52-56). Nu komen hem tien (!) mannen met een huidziekte – meestal vertaald als tien melaatsen – tegemoet, als hij een dorp wil aandoen. Of deze mannen nu uit Galilea komen of uit Samaria wordt hier niet vermeld, al horen we later dat minstens één van hen Samaritaan is.
Melaats zijn of een huidziekte hebben, betekende dat je onrein was: ‘De Heer zei tegen Mozes: Geef de Israëlieten opdracht om iedereen die aan een huid- of geslachtsziekte lijdt en iedereen die onrein is doordat hij met een lijk in aanraking is geweest, het kamp uit te sturen. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Stuur hen weg, want anders verontreinigen ze het kamp, waarin Ik te midden van het volk woon’ (Num. 5,1-3; vgl. Lev. 13,45v).
Vandaar dat de mannen op een veilige afstand van Jezus halt houden en hem toeroepen: ‘Meester, heb medelijden met ons!’.
De roep om medelijden betekent gewoonlijk bedelen om een aalmoes, maar gezien het aantal genezingen dat Jezus inmiddels heeft verricht, is het ook alleszins mogelijk dat zij om genezing vragen (4,37; 5,15; 7,17; 8,39). In elk geval heeft dit medelijden alles met de vraag om barmhartigheid te maken. De tien mannen doen niet vergeefs een beroep op Jezus, want Jezus ziet hen en handelt/spreekt (vgl. 10,31vv, de parabel van de barmhartige Samaritaan, waar de priester, de leviet en de Samaritaan ieder het slachtoffer zien, maar alleen de Samaritaan stopt om te helpen). Hij draagt de mannen op om zich aan de priesters te laten zien (Num. 14,1-3; vgl. 5,14). En dan staat er bijna terloops: ‘onderweg werden zij gereinigd’ (v. 14).
Later zal een van de mannen zien dat hij genezen is (iathe passivum divinum 17,15). Hij keert om en verheerlijkt God met luide stem; zijn zien erkent de barmhartigheid, de genade van God (vgl. Naäman in 2 Kon. 5,15; zie ook Luc. 4,27). Vervolgens valt hij, een Samaritaan nota bene, neer aan Jezus’ voeten om hem te danken, een houding die getuigt van grote eerbied, een houding die ook tegenover God wordt aangenomen (17,15v).
Frappant is dat Lucas hier het werkwoord eucharisteoo gebruikt. In de evangelies van Matteüs en Marcus komt dit werkwoord telkens tweemaal voor, in Johannes driemaal, steeds in de mond van Jezus. In Lucas komt het viermaal voor: eenmaal in onze lezing door de Samaritaan, tweemaal in de mond van Jezus (22,17.19) en eenmaal in de door Jezus vertelde parabel over de Farizeeër en de tollenaar, waar de Farizeeër het in de mond neemt (18,11). In Handelingen komt eucharisteoo tweemaal voor in de mond van Paulus. Met uitzondering van onze tekst, de parabel in Lucas 18,11 en Johannes 11,41 (de opwekking van Lazarus) komt eucharisteoo steeds voor in verband met een maaltijd.
In alle evangelies inclusief het boek Handelingen betreft eucharisteoo steeds een dankzegging gericht tot God/de Vader, alleen in onze lezing dankt de Samaritaan Jezus...! Zou dat tezamen met de bovengenoemde knieval kunnen betekenen dat alléén deze Samaritaan, een buitenstaander, ziet dat in Jezus God aanwezig is, dat God door Jezus werkt?
En al die negen anderen zien dit niet? Of reageren niet? Een voorproefje van zoals het in Jeruzalem zal gaan?
Ook al gaat het hier om een genezingsverhaal, de pointe ligt toch in het al dan niet gegeven antwoord van degenen die geraakt zijn door Gods barmhartigheid, genade.
Dat blijkt uit de drie vragen die Jezus achtereenvolgens stelt: ‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ (17,17v).
Kennelijk hebben deze negen mannen niet Gods hand in hun genezing gezien zoals de Samaritaan. Zij zijn dan ook ‘slechts’ genezen. De Samaritaan daarentegen blijkt niet alleen genezen te zijn maar daarnaast ook gered. Hij ontving meer dan waar hij om vroeg. Want het evangelie eindigt met de woorden van Jezus tot hem: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered’. (17,19; vgl. 7,50; 8,48; 18,42). Hier moet nog worden aangetekend dat Lucas voor ‘Sta op’ hetzelfde woord gebruikt als voor de verrijzenis van Jezus.
Het geloof van de Samaritaan blijkt niet zozeer uit zijn roep om medelijden, maar uit zijn verheerlijking en dankbaarheid voor de barmhartigheid, de genade van God.
De vraag aan ons is dan hoe wij antwoorden op wat we zien...
Preekvoorbeeld
De twee verhalen van vandaag spelen zich af in grensgebied, daar waar slachtoffers vallen. Zieke mensen en grensgangers hebben vandaag de hoofdrol. Zij zien wat echt van waarde is, zij ervaren dat God ons kan redden, zij tonen hun dankbaarheid. Wezenlijke zaken voor ons hier.
Als u ziek bent kunt u in ons land naar vele soorten genezers om gezond te worden.
Er zijn gewone artsen. Er zijn ook anderen: de alternatieven. Dat zijn soms gewone mensen uit de buurt, die in stilte gratis veel goeds doen. Maar er zijn ook zogenaamde wonderdokters die winst willen maken. Er zijn bronnen in bedevaartsplaatsen waar mensen genezing zoeken en er zijn krachtbronnen in jezelf. Al die bronnen en genezers tonen dat wij mensen blijven zoeken naar genezing, ook als die onmogelijk lijkt. Wat hebben wij christenen elkaar en anderen te bieden?
Is er genezende kracht in geloven? ‘Jezus, meester, ontferm u over ons’, wie durft dat eerlijk te vragen? We zingen het wel aan het begin van onze viering! We leggen hier in voorbeden en kaarsjes onze zorg aan God voor. We belijden voor de communie dat wijzelf en onze ziel gezond zullen worden. Maar is dit echt een plek om te genezen van ziekte en pijn en bij te komen van zorgen, die ons ziek maken?
Zijn we te helpen hier?
De schriftlezingen willen ons helpen, door te vertellen over melaatsen.
Mensen die aan lepra lijden, delen van hun lichaam zweren en teren weg. Ze zijn besmettelijk. Tegenwoordig kun je de lepra stoppen, als je tenminste genoeg geld hebt voor medicijnen. Melaatsen moesten vroeger apart wonen en op afstand blijven.
Genezing was bijna onmogelijk. Daardoor leven ze in grensgebied en zijn ze eenzaam. Eenzaamheid is iets dat ook wij kennen. Velen in onze wijken zijn eenzaam, soms doordat je oud bent, soms door je ziekte, soms wordt je gemeden omdat je een randfiguur bent of een dakloze.
Ook Jezus kent de eenzaamheid van de randfiguren, hij voelt zich thuis in grensgebied, hij is immers zelf uit Galilea, uit een klein dorp achteraf.
De melaatsen in beide verhalen beginnen met het doorbréken van hun eenzaamheid.
Naäman, een Syrische generaal die lepra heeft, gaat op advies van zijn slavin voor genezing de grens over naar Elisa, een man van het volk dat hij overwonnen heeft. Elisa laat weten dat de generaal zich klein moet maken door zeven keer kopje onder te gaan in de Jordaan. Een vernederende handeling, maar zijn dienaren zeggen dat hij het toch maar moet doen. Wijsheid en geloof vind je hier bij een slavin en dienaren!
En hun advies helpt! Naäman geneest, zijn huid is weer als van een kind, hij is herboren en wil Elisa bedanken, maar de profeet verwijst naar God. Daarom neemt Naäman een vracht Joodse grond mee om goed te weten dat de God van Israël nu de grond van zijn bestaan is geworden. Hij is dankbaar niet alleen omdat hij genezen is, maar ook omdat hij nu grond heeft in zijn bestaan!
De tien melaatsen roepen om ontferming: Kyrie eleison! En Jezus ziet hen!
Hij beantwoordt hun roepen, ze hebben ineens weer hoop. Hij zegt dat ze moeten gaan om zich beter te melden, ze gaan en genezen onderweg!
Heeft u dat zelf wel eens ervaren? Dat je genezen werd gaandeweg, uit je isolement gehaald, dat er iemand is die je ziet staan? Dat alles weer in het reine komt?
Zo’n ervaring kan een fundament worden voor je geloof en je inzet, grond en houvast in je leven!
Dat gebeurde bij die ene melaatse van de tien, bij de buitenstaander, de Samaritaan.
Juist hij staat stil bij wat hem overkomen is, juist hij mag daardoor iets van God zien.
Hij keert terug om te bedanken en herkent Gods gelaat in die mens Jezus, die hem uitnodigt om op te staan en te verrijzen tot nieuw leven. Zo is hij niet alleen genezen maar ook beter! Opgestaan uit het diepe dal van zijn eenzaamheid.
Hoe zit dat bij ons? Vergeten wij soms om stil te staan bij wat ons is overkomen, zwijgen we over het verleden en gaan we gewoon door alsof er niets gebeurd is?
Als we niet wegdrukken wat ons is overkomen, als we klein genoeg worden om onszelf kwetsbaar op te stellen, als we dankbaarheid tonen voor het goede dat ons overkomt, dan kunnen we houvast en vaste grond bij God vinden.
Als christenen zijn we grensgangers in deze maatschappij, maar we hebben wel iets te bieden aan de samenleving en aan elkaar. We hebben de ruimte en woorden en liederen om te roepen om ontferming. We kunnen samen bidden voor de nood in de wereld en bidden om kracht en genezing en vrede. En we zijn zelf ook te helpen!
We kunnen elkaar helpen om moed te houden als je ziek bent. Een balans tussen de moed om te hopen op genezing en de moed om te aanvaarden wat je overkomt.
We zijn te helpen als we de moed hebben om te luisteren naar andere grensgangers, naar zieke en eenzame mensen. Genezing kunnen we niet afdwingen maar we kunnen wel nabij zijn en door aandacht elkaars eenzaamheid verlichten. Onderweg, gaandeweg kunnen we dan ervaren dat God met ons meegaat en de grond is van ons bestaan. Dan is er reden tot dankbaarheid.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Paulus van Mansfeld