- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 298.60 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
13 oktober 2013
Achtentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 5,14-17; Ps. 98; 2 Tim. 2,8-13; Luc. 17,11-19 (C-jaar)
Inleiding
Hoe missionair en diaconaal is de kerk? Hoe missionair en diaconaal zijn Mozes, de Profeten, Jezus en de apostelen in het evangelie? Oktober is Wereldmissiemaand, In sommige kerken is deze zondag ook Zondag Werelddiaconaat, terwijl ze net de zondag ervoor Israël-zondag vierden. Daarmee komen ze jaarlijks in een soort spagaat terecht. Terwijl we het evangelie van Lucas lezen onderweg naar Jeruzalem, zoals de evangelielezing deze zondag begint, en luisteren naar het andere joodse geluid van Jezus, bewegen wij ons tussen onze ‘onopgeefbare verbondenheid’ met het volk Israël en onze onvervreemdbare diaconale verantwoordelijkheid en taak in de wereld. Niet alleen moeten wij gestalte geven aan onze onopgeefbare relatie met de synagoge, maar ons wordt ook gevraagd de humaniteit te bevorderen, helpen mensenrechten te handhaven… Vooral voor die mensen die zwak staan, die lijden onder armoede en onrecht, die leven in bezet gebied en dagelijks vernederingen moeten ondergaan. Zoals de Palestijnen, van wie door vele joden en christenen in naam der Schriften gevraagd wordt hun land op te geven, omdat ze er eigenlijk niet thuis zouden horen. Onzin natuurlijk. Ze zijn er geworteld als hun olijfbomen, maar ja, de Bijbel zegt… Wat zegt de Bijbel eigenlijk?
2 Koningen 5,14-17
Vandaag staan er onverdeeld missionaire en (wereld)diaconale teksten op het leesrooster. Als we om te beginnen het verhaal van Naäman de Syriër, legeroverste, lezen, hebben we Psalm 98, de psalm van deze zondag al gezegd of gezongen. De psalm van Gods koningschap over de hele aarde. De Heer die heeft gedacht aan zijn liefde en trouw voor het volk Israël, maar die ook recht doet als rechter van de aarde, die alle volken inclusief Israël oordeelt naar recht en Thora. Geen speciaal recht dus, geen historische privileges, maar zonder aanzien des persoons universeel recht. Er bestaat geen apart Bijbels recht voor Israël naast de universele rechtsorde van Gods humaniteit en barmhartigheid.
Zo zet het universalisme van de psalm ook de toon voor het verhaal van Naäman de Syriër en Jezus’ ontmoeting met de tien melaatsen, beide in het grensgebied van Galilea en Samaria. Dat is pikant. Dit is geen verhaal dat zich afspeelt in Jeruzalem. Dat kan ook niet, want daar wonen de ware gelovigen, en deze missionaire, diaconale verhalen gaan niet over ware gelovigen. Maar het woord van God laat zich niet gevangen zetten in Jeruzalem, zegt de apostel. God gaat zijn ongekende gang in de marge van Israël, in het grensgebied van Galilea en Samaria en ja, zelfs in Damascus. Ik vind dit als oud-zendingspredikant altijd weer een heel bemoedigend goddelijk scenario in de Schriften. Het betekent overigens niet dat Israël buiten komt te staan. Alles wat er gebeurt in de verhalen van Oude en Nieuwe Testament gebeurt ook met het oog op Israël dat samen met de kerk de boeken van Mozes en de profeten leest. Niet alleen is het heil uit de joden, het richt zich ook altijd weer aan hun adres: ‘Ik verdraag – zegt Paulus – alles omwille van de uitverkorenen opdat ook zij in Christus Jezus gered worden…’ ( 2 Tim. 2,10)
Wie is deze Naäman? Steunt hij het regime van een soort Oudtestamentische Bashir Assad in Damascus, of wil hij verandering? De tekstkeus is natuurlijk ingegeven door iets anders: zijn ziekte: huidvraat, zoals de NBV dat nu heeft. Vroeger was dat melaatsheid en lag de gedachte aan lepra voor de hand… Ten onrechte, want in Oude en Nieuwe Testament gaat onder de gebruikelijke terminologie een groot scala aan geneselijke tot ongeneselijke huidziekten schuil. Blijkbaar konden sommige vormen genezen en de lijders door de priester ‘rein’ worden verklaard. En soms gebeurde een onverwacht medisch wonder. Met het oog op de tien mensen, die aan huidvraat leden in het evangelie, wordt het verhaal van de genezing en bekering van Naäman gelezen (2 Kon. 5,14-17).
Wel een beetje jammer dat niet het hele verhaal wordt gehoord. Vooral omdat het verhaal begint te vertellen van een jong meisje uit Israël, dat haar meesteres, de vrouw van Naäman, laat weten dat er genezing is in Israël! Maar ook omdat het verhaal niet eindigt met de bekeerde Naäman, die met de zegen van de profeet en twee lasten aarde uit Israël terugkeert naar Damascus (dat is nog eens wat anders dan een flesje Jordaanwater!), maar zijn ziekte achterlaat bij de hebzuchtige knecht van de profeet! Dat moet ons allemaal veel te denken geven. In al die aspecten is dit verhaal een magistraal missionair verhaal. Het mooiste is natuurlijk het dilemma van de ‘reine Naäman’. Hoe gedraag ik me nu als JHWH-gelovige, gelovige van de God van Israël in Damascus aan het hof…? Voor hem is de keus nu duidelijk, geen andere goden dienen, geen offers voor andere goden dan de HEER. Maar hoe moet hij zich nu opstellen in de cultuur waar hij uit komt? Mag ik mijn heer helpen zijn religieuze plichten te vervullen? Ga in vrede, moedigt de profeet hem aan. Dat is bepaald geen voer voor religieuze fanatici! Het is echter goed om te weten dat de God van Israël vaak ruimhartiger is dan de ware gelovigen willen geloven en blijkbaar zijn gelovigen de keus laat getuige (martelaar!) te worden voor dingen die er echt toe doen in het geloof.
Lucas 17,11-19
En zo komen we met de psalm, het epistel en het oudtestamentische zendingsverhaal aan in het evangelie van Lucas. Wat steken we op van de joodse Schriften en hoe horen we daarin het andere joodse geluid van Jezus? En daarmee bedoel ik uitdrukkelijk iets anders dan een christelijk geluid. Want het christelijke geluid heeft de Joden weinig goeds gebracht in de geschiedenis. Nee, eerder bedoel ik het andere joodse geluid van de Messias dat joden en christenen zou kunnen verenigen.
Jezus opereert in het grensgebied van Galilea en Samaria. Dat is blijkbaar toch een andere grens dan die tussen Jeruzalem en Samaria, van Joden die niet omgaan met Samaritanen. In dat grensgebied kom hij een groepje van tien mensen tegen, negen Joden en een Samaritaan, zullen we achteraf ontdekken. Twee dingen vallen op: ziekte verenigt mensen, zeker zo’n ziekte zoals hier, een huidziekte die mensen stigmatiseert en isoleert. Maar er is meer, ze hebben elkaar ook gevonden om een minjaan te vormen, een groepje van tien om samen te bidden op hun eigen gebedsplaats. Nood leert bidden, niet waar? En niet alleen voor jezelf, maar ook voor en met anderen. En zo staan ze daar ook tegenover Jezus met hun bede: Heer, heb medelijden met ons… Joden en Samaritanen lezen niet alleen dezelfde Thora, maar gebruiken ook dezelfde woorden van de psalmen: Heer, wees ons genadig… Dat alleen al vindt Jezus voldoende grond om ze collectief te helpen en te genezen en ze, hoe kan het anders, op hun gemeenschappelijk religieuze plicht te wijzen: ga naar de priester (negen in Jeruzalem en die ene, de Samaritaan, in Samaria!) en laat zien dat jullie gezond zijn en dus weer gereinigd kunnen toetreden tot de wereld der levenden. Want eigenlijk waren ze levend dood verklaard.
En dan komt er maar één terug, de Samaritaan. Je kunt speculeren over de vraag die Jezus stelt: ‘waar zijn de negen anderen?’ Was die ene Samaritaan bij terugkeer in het gewone leven ineens toch weer een vreemde geworden, iemand met wie je niet hoort om te gaan? Opvallend dat Jezus daarover geen oordeel uitspreekt, hij verwondert zich dat slechts een van de tien niet overgaat tot de orde van de dag, maar definitief door heeft dat zijn leven is veranderd, net zoals dat van Naäman. Dat het een andere dimensie heeft gekregen, omdat zijn geloof hem heeft gered. Het geloof in de Jezusbeweging, het geloof van de toekomstige wereld die Jezus voor ogen staat, het koninkrijk der hemelen waarin geen onderscheid bestaat tussen joden en niet-joden, tussen de seksen en volken; de wereld waarin ieder het recht heeft om te wonen in het beloofde land.
Misschien toch goed dat zondag Werelddiaconaat volgt op Israël-zondag, al was het alleen maar om te weten dat wij geen gestalte hoeven te geven aan de ‘onopgeefbare verbondenheid’ met volken en staten, inclusief de moderne staat Israël, maar dat wij in Jezus’ naam een ‘onopgeefbare band’ hebben met onze medemensen en vooral diegenen die het ‘brood des levens’ nodig hebben, omdat zij door anderen al dood zijn verklaard, chronisch zieken, ouderen, armen, gehandicapten, nutteloos geacht in onze voortrazende economie van het nooit genoeg. Mensen die vragen om recht, om hun plekje op Gods goede aarde, het beloofde land van de toekomst. Alleen het andere joodse geluid van Jezus dat joden, christenen en moslims kan verenigen, zelfs in het Heilige Land.
Preekvoorbeeld
Met de zieke Naäman en de tien bezoekers die bij Jezus komen, betreden wij het gebied waar gezondheid en ziekte, dus ook leven en dood aan elkaar grenzen. Het is de grond waarin het menselijk bestaan wortelt en tot bloei probeert te komen, heilige grond dus.
Hier wisselen hoop en wanhoop elkaar af. In de Bijbel geldt dat God de Heer is van leven en dood, niet de mens. Mensen moeten dit onderscheid zuiver, ‘rein’ houden. Mag de mens aan de wereld van God niet raken, denk aan de ‘Toren van Babel’, wij daarentegen vragen God wel om zijn bemoeienis, omdat hij in staat is ons te redden uit onze nood en benauwenis. Melaatsheid was iets verschrikkelijks, het maakte de mens onrein en bracht isolement met zich mee. Vanwege de angst voor onreinheid moesten deze zieken in gescheurde kleren hun omgeving waarschuwen onder het toeroepen van het woord ‘onrein!’ (Lev. 13,45). Dat dit lot ieder mens kon treffen, zien wij in het verhaal over Naäman, de machtige legeroverste van de koning van Aram (Syrië).
In zijn wanhoop zoekt hij redding bij een voor hem onbekende god, namelijk de God van Israël. In de rivier de Jordaan, ervaart hij, zij het onder protest, zijn verlossing, zijn opstanding(!). Hij volbrengt het ritueel dat de profeet Elisa hem opdroeg. Openlijk vraagt hij zich af waarom de rivieren in zijn Syrische thuisland daar niet goed genoeg voor zijn. Maar de vijfsterrengeneraal bindt in en gehoorzaam voert hij het ritueel uit. We zien hem zeven keer kopje onder gaan. Dit vernieuwt hem volkomen, want zijn huid wordt weer als die van een klein kind. Het water van het Beloofde Land maakt van Naäman een rein mens, hij hoort nu bij de wereld van God. Het mag duidelijk zijn dat de Kerk in deze gebeurtenis van oudsher een voorafbeelding van het doopsel zag. Fris als de morgen van de eerste dag, staat de legeroverste op uit het water. Overgoten met nieuw inzicht vraagt hij om een last grond mee te mogen nemen. Naäman kwam hier op vreemde bodem, maar het geloof in de God van Israël geeft hem vaste grond. Deze basis, dit fundament, wil hij meenemen. Elisa gaat hiermee akkoord en zo neemt Naäman het ‘Beloofde Land’ letterlijk met zich mee. Hij exporteert het Rijk Gods. Nu is er ook buiten Israël land om tot God te bidden en te offeren. De dichter van Psalm 98 zegt daarom terecht: ‘Jubel en juich voor de Heer heel de aarde, zing en speel om hem te eren’ (v. 4,5a).
Een groep van tien melaatsen, waarschijnlijk zwervend met elkaar en ieder voor zich op zoek naar redding, roept van een afstand tot Jezus: heb medelijden met ons. Vreemd, om meer vragen zij niet. Jezus antwoordt dat zij zich aan de priesters moeten laten zien. Net als ooit Naäman voeren zij die opdracht uit en gaan richting Tempel, het huis van God, heilige grond (!). Jezus treedt hier op als de ‘levende Jordaan’, de waterstroom die alle mensen zuivert. En terwijl de melaatsen nog onderweg zijn, worden zij gereinigd. Daarmee is hun dood veranderd in leven, en wordt het Beloofde Land dat zij zochten, hun geschonken. Van de tien melaatsen is er slechts één, net als Naäman een vreemdeling, teruggekomen om Jezus te bedanken. Jezus is het betrouwbare Woord van God, dat ons in staat stelt om met de Eeuwige te verkeren, te communiceren. Het Woord van God, zegt Paulus in de tweede lezing, zit niet gevangen. Nee, dat Woord lééft; het beweegt in ons, en voert ook ons naar het Land van het Leven dat ons beloofd is. Dat Beloofde Land mag vorm krijgen in ons gebed, maar ook in ons doen en laten. Wanneer wij gehoor geven aan het Woord van God, zijn wij bezig het Rijk Gods te planten, overal waar wij komen. Net als Naäman die om een last grond vroeg en zo het Beloofde Land ‘verder bracht’, mogen wij het Rijk Gods laten groeien tot het heel de aarde bedekt en alle mensen bezielt. Zoeken wij daarom vaste grond in het vertrouwen dat God naar ons omziet en ons zijn trouw bewijst. Dat wij, geworteld in dit vertrouwen ópbloeien en, in navolging van Jezus, elkaar tot redding zijn. Moge het zo zijn.
Meindert Dijkstra, inleiding
Frank van der Knaap, preekvoorbeeld