- Versie
- Downloaden 101
- Bestandsgrootte 193.41 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 17 augustus 2021
- Laatst geüpdatet 17 augustus 2021
19 september 2021
Vijfentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 2,12.17-20; Ps. 54; Jak. 3,16-4,3; Mar. 9,30-37 (B-jaar)
Inleiding
Wijsheid 2,12-20
De taal van de goddelozen klinkt in het boek Wijsheid (zie 1,16) bijna als een regelrechte provocatie: stuitend en verfoeilijk, in het bijzonder wanneer die taal gebezigd wordt aangaande de rechtvaardige (dikaion – 2,10). Tegenover dit ‘gebral’ en de arrogantie die ervan uitgaat, staat de levenshouding die Jezus in het evangelie aanbeveelt: de bereidheid om dienaar van allen te willen zijn, om de kleinen en de zwaksten met de grootst mogelijke voorrang te behandelen. Maar Jezus is zich zeer wel bewust van het feit dat deze levenshouding ook een prijs heeft, een prijs die Hij zelf ook bereid is te betalen (Mar. 9,31b).
In samenhang
De vroeg-christelijke gemeente heeft intensief geworsteld met de vraag waarom Jezus aan het kruis gestorven is. Hoe was het mogelijk dat deze rechtvaardige dit lot getroffen had? Om op die vraag een zinvol antwoord te geven ging men allereerst te rade bij Schrift en traditie. Bij dit onderzoek kwam men weldra uit bij het betekenisvolle motief van de lijdende rechtvaardige. In het lijdensverhaal zoals we het in de evangeliën aantreffen wordt meer dan eens geciteerd uit en gezinspeeld op de oudtestamentische lijdenspsalmen (Ps. 22; 27; 40; 41; 69; 71), de liederen van de lijdende Knecht des Heren (vooral Jes. 53) en bepaalde passages in het intertestamentaire (deuterocanonieke) geschrift Wijsheid van Salomo, met name de hoofdstukken 2 en 5. Paulus heeft het boek Wijsheid naar alle waarschijnlijkheid gekend en er ook gebruik van gemaakt bij bepaalde formuleringen, maar ook in andere vroeg-christelijke geschriften als de Didachè en de Pastor Hermae komen we er sporen van tegen.
De keuze voor de eerste lezing uit het boek Wijsheid bij de tekst van de (tweede) voorzegging van lijden en opstanding uit het Marcusevangelie heeft in feite zéér oude papieren. De perikoop die hier aan de orde is (en die gerust wat ruimer genomen mag worden: 2,12-20) bevat de woorden uit de mond van vijanden van een niet bij name genoemde rechtvaardige. Maar ze hadden evengoed ook gezegd kunnen zijn door de joodse leiders die zoveel aanstoot namen aan het doen en laten van Jezus. Wat betreft de combinatie van lezingen hebben we hier eigenlijk een mooi voorbeeld van het literaire verschijnsel dat de ene tekst de andere ‘inkleurt’ en betekenis geeft (intertekstualiteit). Teksten staan zelden op zich maar verwijzen naar elkaar én roepen elkaar op. Betekenis ontstaat in samenhang.
Standvastig
De lezing uit Wijsheid – te dateren omstreeks de laatste eeuw vChr. – behoort tot dat gedeelte van het boek waarin wordt beschreven hoe de wijsheid het leidende beginsel is voor de rechtvaardigen, terwijl de goddelozen worden gestraft. Daarbij legt de auteur in dat eerste gedeelte van het boek niet zozeer de nadruk op een rechtvaardig leven in het hier en nu, zoals bijvoorbeeld bij Spreuken of Prediker, maar op de zekerheid van een beloning na de dood. De rechtvaardige hoeft daarom geen vrees te koesteren voor alle bedreigingen als hij standvastig op God blijft vertrouwen. Impliciet is deze gedachte ook in de lezing voor deze dag aan de orde: … hij beweert toch dat hij gered zal worden? (2,20).
Overigens: de Wijsheid als leidend beginsel vormt ook een verbindende schakel met de lezing uit de Jakobusbrief (3,17).
Marcus 9,30-37
In alle rust
De evangelielezing zet in met de tweede aankondiging van het lijden en de opstanding (de eerste vinden we in 8,31v en de derde in 10,32-34), waarbij het goed is om op te merken dat deze aankondiging hier een plaats heeft binnen de context van het onderricht aan de leerlingen (9,31). Om dat onderricht zo ongestoord mogelijk te laten verlopen wil Jezus de trektocht door Galilea bij voorkeur in de anonimiteit laten plaatsvinden. Op eerdere momenten was het nog niet zo eenvoudig om zich aan de massa te onttrekken (zie bijv. 1,45; 2,2; 3,9v; 4,1.21; 6,31.54-56).
De wens om in alle rust samen te kunnen zijn voor het onderricht zou iets te maken kunnen hebben met de onrust bij de leerlingen na de voorafgaande gebeurtenissen die men sensationeel zou kunnen noemen: de verheerlijking op de berg en aansluitend de genezing van een bezeten jongen. Zou het kunnen zijn dat de leerlingen door de recente gebeurtenissen enigszins op het verkeerde been gezet zijn en zich toch een verkeerde voorstelling gaan vormen van wie Jezus eigenlijk is?
Vergelijk in dit verband de discussie onder de leerlingen in 9,34 over de vraag wie nu de grootste was, een afweging die mogelijk ingegeven werd door de aparte positie binnen de Twaalf van het trio Petrus, Jakobus en Johannes als getuigen van de Verheerlijking (9,2) óf door de verschijning van Mozes en Elia op de berg aan Jezus. Over welke van beide mogelijkheden het ook gegaan kan zijn, het was in ieder geval de vraag: Wie van de drie?
Door er nu met zoveel woorden naar te vragen (‘Waarover waren jullie onderweg aan het redetwisten?’) corrigeert Jezus de overspannen verwachtingen en de verkeerde interpretaties van zijn boodschap. Hij wijst hen er andermaal op dat de Mensenzoon veel zal moeten lijden en dat Hij ter dood gebracht zal worden. Een vergelijkbare ‘ontnuchterende’ reactie zagen we bij de eerste aankondiging van het lijden: op de belijdenis van Petrus dat Jezus de Messias is volgen de woorden van Jezus over lijden en dood. Het is niets minder dan een anticlimax. De formulering in 9,31 ‘De Mensenzoon wordt overgeleverd (paradidotai) in de handen der mensen’ (niet: ‘uitgeleverd’ kbs 1995) kan men wel beschouwen als een echte raadselspreuk (masjal) die alle kernmerken heeft van de puntige en vergelijkende spreekwijze van Jezus. Alleen een goed verstaander zou het begrijpen. Vergelijk het eens met de uitspraak in 4,11 waar Jezus tegen de leerlingen zegt: ‘U is gegeven het geheim van het Koninkrijk’. Met deze literaire praktijk staat Jezus niet alleen. Het is bekend dat veel rabbijnen hun onderwijs aan het volk vaak ook besloten met een raadselspreuk die de hoorders prikkelde om nog eens na te denken over wat er gezegd was of om er verder met elkaar over van gedachten te wisselen (vgl. de koan in het zenboeddhisme).
Sprekend gebaar
Als Jezus vervolgens een kind in het midden plaatst om zijn uitspraak in 9,35 kracht bij te zetten, wil Hij daarmee onderstrepen dat het niet gaat om het uitoefenen van macht en gezag maar om weerloos en kwetsbaar leven. En om dienend leiderschap. Een kind (paidion, ook ‘slavenjong’) heeft geen aanzien en geen invloed; daarom stelt Jezus een kind als voorbeeld aan zijn leerlingen. De draagwijdte van het gebaar gaat evenwel verder: God zelf wordt omhelsd in de gestalte van de kleinen en de zwaksten. Wie zich in navolging van Jezus een dergelijke levenshouding eigen maakt, komt tot de ontdekking dat God zich niet onbetuigd zal laten (9,37). Het is de gedachte dat Zijn nabijheid ervaren kan worden in mensen die leven zoals Jezus het voor ogen staat. God laat zich ontmoeten in de mens die kwetsbaar is en weerloos, in de mens die niets heeft om zich op voor te laten staan. Zoals de joodse filosoof Emmanuel Levinas het zegt: het is te zien in het gelaat van de ander.
Reactie van onbegrip
De reactie van de leerlingen op de uitspraken van Jezus over zijn lijden en dood is er een van (herhaald) onbegrip. Het is geen geïsoleerd gegeven binnen dit evangelie, want het onbegrip van de leerlingen is een regelmatig terugkerend thema (zie bijv. ook 4,13; 6,52; 7,18; 8,17-21; 9,10.32; 10,38). Men brengt het ook wel in verband met het ‘Messiasgeheim’ dat in dit evangelie op een aantal plaatsen zo’n belangrijke rol speelt. Voor de leerlingen zal de betekenis van Jezus’ einde pas stap voor stap duidelijk worden. De ‘onthulling’ van het geheim verloopt heel geleidelijk en vraagt ook het nodige van hen. Voor de latere lezers van het evangelie is het eigenlijk niet veel anders.
Preekvoorbeeld
Spiritualiteit en roeping
Ieder komt in zijn of haar leven voor de vraag te staan: ‘Wat moet ik doen?’
Die vraag is indringend als je voor een beslissende keuze staat.
Welke afslag neem ik en is dat de goede afslag?
Het gaat om beroepskeuze, partnerkeuze en, als het geweten een rol speelt,
de keuze tussen goed en kwaad.
En tenslotte de vraag: ‘waar val ik op terug als ik geen keuze meer heb,
als ik de dood in de ogen kijk?’
De vraag: ‘wat moet ik doen’ is daarom zo ingewikkeld omdat je op beslissende momenten ook de kans loopt om een verkeerde afslag te nemen waar je later spijt van krijgt.
Ook dan kom je opnieuw voor de vraag te staan: ‘Wat moet ik doen?’
Woorden als compassie, vergeving en ommekeer komen dan om de hoek kijken.
Als we kijken naar het levensverhaal van Jezus, dan zien we dat hij zich op belangrijke momenten terugtrekt om contact te zoeken met zijn diep innerlijk weten.
Dat weten laat zich vertalen in een Vader-Zoon relatie of,
als Jezus een vrouw zou zijn, in een Moeder-Dochter relatie, zeg maar Ouder-Kind relatie.
Op de meest spannende momenten van zijn leven roept Jezus God aan met de naam ‘Vader’.
En twee keer in zijn leven hoort hij een stem die zegt:
‘Jij bent mijn Zoon, ik houd van je, ik laat je niet vallen.’
De Stem zegt niet wat Hij moet doen, Hij zegt alleen maar:
‘Ik houd van je, ik ga met je mee, ik vang je op.’
Een aantal keren ervaart Jezus een intense nabijheid van God die Hij ‘Vader’ noemt.
Ik ga ze langs.
Het gebeurt aan het begin van zijn loopbaan,
als hij in een woestijn van leven bekoord wordt door duivelse gedachten,
als onzekerheid een rol speelt.
Hij laat zich dopen in de Jordaan en dan klinkt de stem uit de hemel:
‘Jij bent mijn Zoon, ik houd van je.’
Het gebeurt als het geweten een rol speelt als hij moet kiezen en staat voor de vraag:
‘Moet ik naar Jeruzalem gaan waar ze me zoeken te doden (zie wijsheid)
of moet ik me verstoppen en verschuilen in veilige oorden.’
Hij laat zich leiden door inspirerende figuren op de berg Tabor
en opnieuw hoort hij de stem: ‘Ik houd van je.’
Op beslissende momenten trekt Jezus zich terug om bij dat diepe innerlijk weten te komen.
Dat gebeurt ook in de hof van Olijven als de angst toeslaat, doodsangst, angst voor zinloos lijden.
Hij trekt zich terug en angstzweet breekt uit.
Engelen komen troosten en Hij zegt: ‘Vader, niet mijn wil maar uw wil geschiede.’
Hij staat op en zegt tegen zijn vrienden: ‘Sta op we gaan, het uur is gekomen.
Kome wat komt.’
Hij doet dat, Hij kan dat doen vanuit een vaste hoop: Mijn Vader laat me niet vallen.
Je komt er pas bij als je door de angst heen bent gegaan, dan pas ontdek je wie God is.
En ten slotte komt de Vader-Zoon relatie tot uiting op het kruis.
Alles is je uit handen geslagen, het enige wat je kunt doen is je overgeven.
Aan wie?... ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn Geest’.
Dat is het laatste van een bijzonder mensenleven.
En precies op dat moment, als alles uit handen is gevallen,
komt de ontdekking dat God je nooit laat vallen.
De dood is geen eindpunt maar een nieuw begin.
Het is de ervaring, de vaste hoop dat het echt waar is wat God zegt:
‘Ik houd van je, ik vang je op.’
Dat is de spiritualiteit van Jezus.
Als Hij voor spannende keuzes staat zoekt hij contact met God die hij zijn Vader noemt.
De vraag aan ons is: hoe gaan wij om met de vraag ‘wat moet ik doen?’ als we voor belangrijke keuzes staan of als we ontdekken dat we in ons leven de verkeerde afslag hebben genomen? Waardoor en door wie laten wij ons leiden en inspireren en speelt het geloof daarbij een rol?
Vervolgens komen we bij de vraag:
Hoe zet je spiritualiteit om in daden? Wat is je roeping in het leven?
Nadat Jezus uit de woestijn kwam en zich liet dopen las Hij in de synagoge uit de profeet Jesaja.
Hij las: Ik ben gekomen om arme mensen blij te maken, ik ben gekomen om te troosten en te bevrijden, om vrede te brengen.
Hij voegde eraan toe: Dat gaan we vandaag doen!
Waartoe voel je je geroepen?
Waarom gaat iemand zwaar onderbetaald in de thuiszorg werken,
waarom kiezen voor een zware lerarenbaan?
Waarom werken in de bouw of in de reinigingsdienst?
Waarom vrijwilligerswerk doen?
Waartoe voelen we ons geroepen?
Of met andere woorden: ‘hoe zetten we ons diepe weten, onze spiritualiteit om in daden?
Geloven op maandag wordt dat ook wel genoemd.
Het evangelie van vandaag maakt het concreet.
Jezus heeft net het besluit genomen om naar Jeruzalem te gaan
en hij zegt: ‘De mensenzoon zal er lijden en sterven maar op de derde dag zal hij opstaan uit de dood.’
Zijn vrienden hebben totaal andere verwachtingen.
Ze zien zichzelf als topambtenaar.
Ze zien zichzelf op de stoel van Pilatus zitten of op de stoel van de hogepriester Kajafas.
En dan openbaart Jezus zijn eigen roeping:
Wie groot wil zijn moet dienaar worden.
Hij moet als het ware met de poten in de modder gaan staan.
Hij moet de mensen die onrechtvaardig zijn behandeld in de ogen kijken, de mouwen opstropen en het voor hen opnemen... zelfs als het ten koste gaat van zichzelf.
Met andere woorden, en nu komen we bij de spiritualiteit van zijn roeping:
Hij moet zijn
als een Vader die er alles voor over heeft om zijn kind te beschermen.
Hij moet zijn
als een moeder die haar leven geeft om het leven van haar kind toekomst te geven.
Dat betekent dienaar zijn.
Iemand vroeg: ‘Hoe maak ik God zichtbaar in onze wereld.’
Het antwoord is: ‘Wees als God, wees een vader, wees een moeder die zorg draagt voor wat klein en kwetsbaar is.’
In het evangelie plaatst Jezus een kind in het midden van de kring.
Hij zegt: Wie een kind opneemt neemt Mij op,
wie dienstbaar is en oog heeft voor het geringe
die zal ervaren dat God nooit laat varen het werk van zijn handen.
Waar dat gebeurt raakt de hemel de aarde en
krijgt het rijk Gods gestalte.
Dat laat het evangelie ons zien en beleven.
Mag het zo zijn.
Inleiding drs. H.J.J.M. Tacken
preekvoorbeeld H.J. Boerkamp