- Versie
- Downloaden 59
- Bestandsgrootte 485.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
20 september 2015
Vijfentwintigste zondag door het jaar – begin van de Vredesweek
Lezingen: Wijsh. 2,12.17-20; Ps. 54; Jak. 3,16-4,3; Mar. 9,30-37 (B-jaar)
Voor een uitwerking van de lezingen, in het bijzonder het evangelie, met het oog op de Vredesweek zie: www.paxvoorvrede.nl/media/files/pax-vieren-web.pdf
Inleiding
Het lijden van de rechtvaardige en zijn rehabilitatie vormen de verbindende factor tussen de eerste lezing en het evangelie. Dat geldt eveneens voor het dienen van elkaar en de bescherming van allen die weerloos zijn. De tweede lezing uit Jakobus sluit hier prachtig bij aan. Ware wijsheid is daadkrachtig en zachtmoedig, terwijl jaloezie en eerzucht leiden tot minderwaardige praktijken.
Wijsheid 2,12.17-20
Liefde voor de gerechtigheid en de vermaning om niet de dood, maar het leven na te streven (1,1-15) staan in het begin van het boek Wijsheid centraal. Vanaf Wijsheid 1,16 tot 2,24 gaat alle aandacht uit naar het gedrag van de goddelozen en de moeilijke weg die de vrome en rechtvaardige mens gaat.
De wijze waarop de goddelozen spreken en denken, hun verdediging van begaan onrecht, hoe zij menen op grond van de macht van de sterke zich alles te kunnen permitteren tegenover weerloze weduwen, armen en oude mensen, wordt uitvoerig doorgelicht. Alles wat zwak is, is in de ogen van de goddelozen nutteloos en waardeloos. Dat staat in flamboyante tegenstelling tot de Thora, die het juist opneemt voor de zwakken en weerlozen en hun bescherming eist.
De goddelozen haten de rechtvaardige omdat deze een levende aanklacht vormt tegen hun manier van denken, spreken en doen. De rechtvaardigen zijn ervan overtuigd dat God aan hun zijde is en zij noemen God hun ‘Vader’ (2,16). De goddelozen vinden het uitdagend om de rechtvaardige op de proef stellen, zelfs te folteren en tot een vernederende dood te veroordelen, want als de rechtvaardige werkelijk een zoon van God is, zal die hem redden uit de hand van zijn tegenstanders. Dat zijn woorden die we vele tientallen jaren later opnieuw horen tijdens de kruisiging van Jezus, de rechtvaardige bij uitstek (Mat. 26,66vv; 27,43).
In de (niet gelezen) slotverzen van dit hoofdstuk laat de auteur er geen enkel misverstand over bestaan dat de goddelozen zich vergissen: God heeft de mens immers geschapen voor een onvergankelijk leven en hij heeft hem tot een beeld van zijn eigen eeuwigheid gemaakt, maar door de afgunst van de duivel is de dood in de wereld gekomen en de aanhangers van de duivel [d.w.z. de goddelozen] zullen hem ondergaan (2,23v; vgl. 1,16).
Jakobus 3,16-4,3
Niets menselijks is de lezers van de brief van Jakobus vreemd, onderlinge ruzies en jaloezie, leugen en bedrog zijn aan de orde van de dag. Volgens Jakobus zijn dat geen tekenen van wijsheid. Wie is er dan wel wijs en verstandig? Kijk naar zijn/haar werken en daden, lijkt hij te willen zeggen. Het zijn niet per se de leraren die wijs zijn, zegt hij in het begin van hoofdstuk 3, want wijsheid is niet enkel kennis maar tevens praktisch van aard. Ware wijsheid gaat steeds vergezeld van daden van zachtmoedigheid en inzicht (3,13). Het gaat erom de wijsheid van boven te onderscheiden van die van beneden, de aardse wijsheid (3,15.17). De laatste is ongeestelijk, duivels zelfs. Waar wijsheid de boventoon voert, heersen goede verhoudingen en is er rust, terwijl jaloezie en eerzucht juist onrust veroorzaken en tot minderwaardige praktijken leiden. Kenmerk van ware wijsheid is dat zij zuiver is, rein (hagne), een cultische term die met God te maken heeft. Verder is ware wijsheid vredelievend, mild, voor rede vatbaar, rijk aan mededogen en goede werken, onpartijdig en oprecht (3,17).
Jakobus vraagt zich in 4,1 af waar die vechtpartijen en ruzies toch vandaan komen en geeft vervolgens zelf het antwoord op die vraag. Ze zijn volgens hem de vruchten van de eigen hartstochten. Hij roept de mensen op om tot God op de juiste manier te bidden (aiteō 4,2.32; 1,5.6). Verkeerd bidden is bidden om je eigen hartstochten te bevredigen. Wat de juiste manier is, vertelt hij nu niet. Eerder echter en eveneens in verband met de wijsheid drong hij erop aan om bij het bidden niet dubbelhartig (dipsuchos 1,8; eveneens 4,8) te zijn, op twee benen te hinken, maar eenduidig gericht te zijn op God, om te ‘bidden met vertrouwen, zonder te weifelen. Wie weifelt, lijkt op de golven van de zee, die door de wind heen en weer geslingerd worden. Zo iemand moet niet denken dat hij iets van de Heer zal verkrijgen, dubbelhartig als hij is en onstandvastig in heel zijn gedrag’ (vgl. 1,5-8). Degenen die zich laten leiden door de hartstochten, zijn volgens Jakobus ‘trouwelozen’ (letterlijk: echtbrekers), zij hebben zich zo aan de wereld aangepast dat ieder onderscheid is weggevaagd.
Marcus 9,30-37
Wanneer we terugbladeren tot Marcus 8,27, lezen we dat ‘Jezus en zijn leerlingen naar de dorpen bij Caesarea van Filippus trokken’; zij bevinden zich dan buiten Galilea, bij de bronnen van de Jordaan. Voor het eerst spreekt Jezus hier over het lijden en verrijzen dat hij tegemoet gaat. De volgende plaatsaanduiding staat in 9,2 waar Jezus met Petrus, Jakobus en Johannes een hoge berg opgaat die zij later (9,9) weer afdalen, waarbij Jezus’ opstanding uit de doden ter sprake komt. Daarna voegen zij zich weer bij de leerlingen (9,14). In 9,28 komen ze thuis (eis oikon).
Het evangelie begint met de woorden: ‘Ze gingen daar weg en trokken door Galilea’ en al snel spreekt Jezus dan opnieuw over zijn aanstaande lijden, dood en opstanding (9,30v). Kafarnaüm in 9,33 is de laatste pleisterplaats in Galilea voordat Jezus definitief op weg naar Judea gaat (10,1) en daarmee naar Jeruzalem (10,32). En zo is de toon gezet.
Thuis, dat wil zeggen in Kafarnaüm, vroeg Jezus de leerlingen: ´Waar hadden jullie onderweg dat meningsverschil over?’ (9,33 Willibrordvertaling)
B. Hemelsoet heeft gewezen op het woordje ‘onderweg’ zoals en tei hodooi in vers 33 meestal vertaald wordt (blz. 60). Letterlijk staat hier op de weg evenals in 8,27 wanneer Jezus zijn leerlingen vraagt wie hij volgens de mensen is. Na de belijdenis van Petrus dat hij de messias is, vertelt Jezus zijn leerlingen daar voor het eerst dat ‘de Mensenzoon veel moet lijden, Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, ter dood gebracht worden, en na drie dagen opstaan’ (8,29vv). In beide gevallen heeft ‘op de weg’ ook míjn voorkeur en niet het veel vlakkere ‘onderweg’. Ze zijn immers niet zomaar onderweg maar wel degelijk op de weg naar Jeruzalem, hoewel dit pas in 10,32 met zoveel woorden wordt gezegd.
Op de weg naar Jeruzalem instrueert Jezus de leerlingen over zijn persoonlijke lot, maar ook over navolging van de door hem gekozen weg. Op elk van de drie lijdens- en verrijzenis-voorspellingen (8,27-33; 9,30vv; 10,32vv) volgen instructies voor wat leerling-zijn van Jezus betekent. Tegelijkertijd zijn er telkens incidenten die laten zien dat de leerlingen geen notie hebben van wat Jezus hen probeert bij te brengen.
Zoals blijkt uit de reactie van Petrus op de eerste lijdensvoorspelling, heeft hij een heel andere voorstelling van de betekenis van het messiasschap van Jezus en van het koninkrijk van God dan Jezus zelf: ‘… Jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen’ (8,27-33).
Datzelfde geldt voor de overige leerlingen. Op de weg naar Jeruzalem hebben de leerlingen geruzied over de vraag wie van hen de grootste zou zijn. Dat gebeurde nota bene direct nadat Jezus voor de tweede keer zijn lijden in iets andere bewoordingen maar inhoudelijk hetzelfde – het ‘moeten’ blijft onvermeld en ‘verworpen door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden’ is hier vervangen door ‘overgeleverd in de handen de mensen’ – aan de orde probeert te stellen. Zij begrepen het niet, maar durfden er ook geen vragen over te stellen. Terwijl Jezus weet wat hem te wachten staat en bewust voor deze moeilijke weg kiest, begrijpen zij niet wat opstanding uit de doden betekent (9,10) of misschien ook wel dat dit hun messias zou kunnen overkomen. Uit hun ruzie blijkt dat hun beeld van een messias te veel lijkt op dat van een aardse heerser, waarbij pracht en praal horen, niet het lijden, de dood, de opstanding waarover Jezus spreekt.
Waarom de leerlingen Jezus niet om nadere uitleg durven vragen is niet duidelijk.
In het evangelie van Marcus is regelmatig sprake van onbegrip en vrees van de leerlingen, zijn evangelie eindigt zelfs met vrees en zwijgen van de vrouwen die wegvluchten van het graf (16,8). Ook de leerlingen zwijgen ongemakkelijk als Jezus hun vraagt wat het onderwerp van hun discussie op de weg was (vgl. 3,4). Reden voor Jezus om opnieuw een leergesprek met hen aan te gaan, hij gaat dan ook zitten en roept de twaalf, alle leerlingen dus. Zijn antwoord is duidelijk: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen’. Het woord ‘dienaar’ roept automatisch de tegenpool ‘meester, heerser’ op. Ze hoeven maar naar hun meester te kijken om te weten wat dienaar-zijn betekent. Om anderen te dienen is Jezus zelfs bereid zijn leven te geven. Wanneer iedereen dienaar is van de anderen, bestaan er geen rangen, is er geen sprake van de grootste zijn, van machtig zijn. In een aards koninkrijk mag dat regel zijn, in het koninkrijk van God gelden andere waarden. Het is de weg waar niet eerzucht en hebzucht van belang zijn, maar de wil van God.
Om het nog duidelijker te maken ‘haalde Jezus er een kind bij, zette het in het midden, sloeg er zijn armen omheen en zei…’ (9,36)
Wil je je armen om een kind slaan, om de kleinste, dan moet je door de knieën gaan, letterlijk zelf klein worden. Dan gaan de aandacht, liefde en zorg in de eerste plaats niet naar de persoon in kwestie uit, maar naar het kind, wordt het kind in de gemeenschap opgenomen. Dat is het tegendeel van de wens van de leerlingen om zo groot mogelijk te zijn.
Een kind was sociaal gezien onzichtbaar (vgl. Gal. 4,1v). Nu het in het midden staat, moet iedereen het wel zien en Jezus roept op om het in zijn naam – die naam betekent: God redt – op te nemen. Kind staat dan voor alle weerlozen en zwakken in de samenleving (zie de eerste lezing uit het boek Wijsheid).
Bas van Iersel noemt een aantal kruisverbanden tussen de grootste en de kleinste, de meerdere en de mindere. ‘… als leraar loopt Jezus voorop…, in de handen van mensen gevallen is hij de minste geworden… In het huis is Jezus er als de meerdere van het kind dat hij het in het midden plaatst en omarmt. En tegelijkertijd is er equivalentie tussen hem en het kind. Aan het slot is Jezus de mindere van een meerdere die zich per definitie aan iedere volledige equivalentie onttrekt: God, die hem gezonden heeft met het nieuws over het aanbreken van Gods koningschap. Maar voor wie hem opneemt is die equivalentie er desalniettemin, zij het in analoge zin’ (blz. 284).
In de passage die direct op het evangelie volgt, zegt Johannes tegen Jezus dat ze iemand die geen volgeling van Jezus was, in zijn naam demonen hadden zien uitdrijven – iets waartoe de leerlingen in 9,14-28 door hun ontoereikende gebed niet bij machte waren…
Literatuur
B. Hemelsoet, Marcus, Verklaring van een Bijbelgedeelte, Kampen 1977
Bas van Iersel, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Baarn 1997
Preekvoorbeeld
Dit jaar heeft de Vredesweek die plaats vindt van 19 tot en met 27 september als motto ‘Vrede verbindt’.
Om een klimaat te bevorderen waarin vrede werkelijk mogelijk is en mensen aan elkaar en het visioen van vrede worden verbonden, worden wij in het evangelie uitgenodigd om, letterlijk, door de knieën te gaan, om zo diep te bukken dat ik ieder mens, hoe klein en kwetsbaar ook, dat ik hoe dan ook elke mens die slachtoffer is van oorlog, van terreur en geweld, exact in mijn vizier kan krijgen. ‘Vrede verbindt’, verbindt mij en jou, verbindt mensen, volkeren, landen, culturen, religies; maar pas dan wanneer ik de ander werkelijk durf te ontmoeten, als ik letterlijk oog in oog durf te gaan staan en de stem van de ander niet alleen wil horen maar ook de moed heb deze te laten klinken en door te geven. En daar ligt een weg om samen op te gaan, om ons samen aan te verbinden.
De schrijver van het boek Wijsheid denkt na over die weg, over het lot en bestemming van de mens. Daarvoor reikt hij vandaag zijn wijsheid aan. En voor hem is wijsheid vooral levenswijsheid die haar oorsprong vindt in God zelf: door de Eeuwige zelf aan de mens gegeven. De schrijver constateert dat er een schijnbaar onoverbrugbare tegenstelling bestaat tussen wat hij enerzijds het gedrag van de goddelozen noemt en anderzijds de weg die de rechtvaardige gaat. Daar waar de Thora, de basis bij uitstek, het in alles opneemt voor wie weerloos zijn en lijden aan het leven, is de goddeloze diegene die enkel zijn macht misbruikt ten koste van al diegenen die zwak en weerloos zijn. In de ogen van de goddeloze is de rechtvaardige derhalve een levende aanklacht tegen alles wat hij denkt, wat hij zegt en vooral wat hij doet, tegen de wandaden die mensen mensen aandoen. En voor dat laatste is niet God verantwoordelijk en hij lost het ook niet op. Die verantwoordelijkheid ligt bij de mens zelf.
Jakobus constateert hoe zelfs in de kerkgemeenschap van Jeruzalem, die toch voor het grootste gedeelte uit armen en kwetsbare mensen bestond, wandaden en allerlei minderwaardige praktijken nog altijd aan de orde van de dag zijn. ‘Vruchten van de eigen hartstochten’ noemt hij ze. En hoe wijs is dat? Nee, ware wijsheid – en kijk daarvoor maar naar wat iemand denkt, zegt en doet – is wanneer er rust is, wanneer er goede verhoudingen zijn. Zij is ‘vredelievend, mild, voor rede vatbaar, rijk aan mededogen en goede werken, onpartijdig en oprecht’. Als die wijsheid de toon zet, is er werkelijk een basis om te werken aan een klimaat van rust en vrede. En precies hier is nog een hele weg te gaan. Want in iedere mens sluimert die voortdurende strijd tussen de goede en de slechte hartstochten.
Niets menselijks is ons vreemd, ook de leerlingen van Jezus niet. Nota bene op de weg door Galilea naar Jeruzalem leert Jezus hen over zijn einddoel, over wat hem te wachten zal staan. Blijkbaar snappen ze nog weinig van wat Jezus hen probeert bij te brengen, hebben zijn woorden nog niet echt een plek gevonden in hun denkpatronen. Met Jezus mee op weg: ja, maar welke weg? Allesbehalve een plezierreisje, ook geen bedevaart; eerder een doortocht naar een ongewisse intocht. En op die weg probeert Jezus hen duidelijk te maken wat daar in Jeruzalem, de ‘stad van vrede’ zal gebeuren: verraad, lijden, dood en ‘na drie dagen weer opstaan’. Maar hun oren zitten potdicht, ze snappen het niet, wuiven zijn woorden weg, en zijn vooral druk met hun eigen verwachtingen: wie is de grootste, de voornaamste, de belangrijkste… En als Jezus hen er later naar vraagt, ja, dan wordt het pijnlijk stil.
De eerste zijn, promotie maken, carrière. Dat levert hooguit valse zekerheden op. Jezus brengt hen daarom weer bij de les: dat is niet de weg! Nee, het gaat hem om een andere totaal nieuwe levensweg. En dat kan, als je de weg gaat van de dienaar: ‘als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen!’ En kijk maar naar hemzelf: hun eigen ‘meester’: hij, de rechtvaardige, is de dienaar bij uitstek! In zijn vredesvisioen gaat het niet om de macht, om de hoogste of laagste in rang. En daarmee introduceert Jezus een levenswijze, een mentaliteit die alle ongelijkheid wegneemt. Om het nog duidelijker te maken neemt hij een kind en zet dit kind in het midden van de kring en omarmt het. Een kind, dat in die tijd nauwelijks betekenis had. Het telde nog niet mee, het kostte alleen maar geld. Een kind is in die dagen een mens zonder stem, zonder kennis, zonder recht. En van zo’n kind zegt Jezus: ‘wie een kind als dit opneemt in mijn naam, neemt mij op en wie mij opneemt, neemt God zelf op.’ Rondom dit kind wordt iedereen zich, pijnlijk, bewust dat de weg van Jezus net even heel anders is: het kind richt onze ogen op alles wat weerloos is, wat niet zichzelf kan redden, wat niet de dienst uitmaakt.
Een leerling vroeg aan een joodse rabbi: vroeger waren er mensen die God van aangezicht tot aangezicht zagen. Waarom zijn die er vandaag niet meer? De rabbi antwoordt hem: omdat niemand meer bereid is zich zo diep te bukken!
Jezus’ boodschap is niet makkelijk. Niet om de houding van het kind gaat het; nee het gaat om die van de leerlingen, van ons. Het is een weerbarstige boodschap van weerloos durven zijn door allereerst onze blikrichting te bepalen van hoog naar laag en pas dan samen verder te gaan. Jezus heeft nergens gezegd dat het makkelijk zal zijn. Hij heeft wel laten zien dat het te doen is, dat zijn weg een begaanbare weg is om die grote menselijke verleiding om de grootste, de bovenste en sterkste te zijn te trotseren en om ons gezamenlijk te verbinden aan dat visioen van vrede voor elke mens. Ja, om zelf, om samen verbindingen te maken die menselijkheid, gerechtigheid en vrede wat dichterbij brengen. Vrede is nu eenmaal niet af te dwingen, op te leggen, zeker niet met geweld, als er niet werkelijk oog en oor is ‘voor mensen die kwetsbaar en weerloos door het leven gaan.’
Hoe wijs zou het zijn als ik zijn weg meer en meer tot de mijne durf te maken, als er steeds meer mensen zijn die die stap gaan maken. Het is ermee zoals met alle wegen op aarde. Eerst zijn er geen wegen, maar ze ontstaan wanneer steeds meer mensen in dezelfde richting lopen.
dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Hans Lucassen, preekvoorbeeld