- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 461.39 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
20 september
Vijfentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 2,12.17-20; Ps. 54; Jak. 3,16-4,3; Mar. 9,30-37 (B-jaar)
Inleiding
Wijsheid 2,12.17-20
De joodse auteur van het boek Wijsheid leefde kort voor Jezus en Paulus en woonde waarschijnlijk in Alexandrië (Egypte). Met zijn geschrift wil hij zijn volksgenoten daar overtuigen van de absolute meerwaarde van de joodse wijsheid ten opzichte van de dominante Griekse cultuur en filosofie. De gekozen verzen maken deel uit van een perikoop die begint in 1,16 en eindigt bij 2,24. De schrijver schildert daarin zijn tegenstanders af als goddelozen, als aanhangers van de dood. In de vorm van een redevoering, die uit vier delen bestaat, laat hij hen in 2,1-20 zelf aan het woord. Tot besluit geeft de auteur daarna zijn eigen mening in de verzen 21-24.
Het kader van het derde deel van de redevoering (vv. 12-16) wordt gevormd door het woord rechtvaardige. Dit is de arme, vrome jood, die beschimpt wordt door de goddelozen, dat wil zeggen zijn afvallige geloofsgenoten. Zij omarmen de Griekse filosofie: ze genieten van het leven, geloven niet in een leven na de dood en maken hun eigen kracht tot maatstaf van het recht. Volgens deze goddelozen verwijt de rechtvaardige hen dat ze zich niet houden aan de wet van Mozes en hun joodse traditie (opvoeding). Terwijl de vrome zich er juist op beroemt dat hij kennis heeft van God, zich een dienaar (of een kind, dat is in het Grieks ook mogelijk) van de Heer noemt en pocht dat God zijn vader is.
Het vierde deel van de redevoering (vv. 17-20) wordt omlijst door het woord woorden (in vers 20 vertaald met ‘zoals hij beweert’). De goddelozen willen zien of het waar is wat de rechtvaardige zegt. Wordt zijn vroomheid beloond met voorspoed en een leven na de dood? Daarom zijn ze van plan hem met geweld op de proef stellen om te kijken of God hem zal redden uit de dood. De rechtvaardige is immers een zoon van God.
Voor lezers van nu legt de tekst een verbinding tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Het motief van de lijdende dienaar verwijst naar Jesaja 52-53. De benaming ‘zoon van God’ voor een rechtvaardig mens wordt in de evangeliën ook toegepast op Jezus.
Marcus 9,30-37
Jezus trekt met zijn leerlingen door Galilea. Hij probeert daarbij de menigte te ontlopen, zodat hij hen in alle rust kan onderwijzen. Voor de tweede keer kondigt hij zijn aanstaande dood en opstanding aan. Hoewel de leerlingen hem niet begrijpen, durven ze ook niet te doen wat van leerlingen in zo’n situatie verwacht wordt: ze vragen hun leraar niet om nadere uitleg. Daardoor wordt niet duidelijk wat ze niet begrijpen of waarom ze niet verder durven vragen.
Later, als ze tijdelijk in een huis in Kafarnaüm verblijven, probeert Jezus hen met een vraag uit de tent te lokken: Waar hadden jullie het onderweg toch over? Hoewel de leerlingen blijkbaar wel onderling met elkaar gesproken hebben, geven ze geen antwoord op Jezus’ vraag. Opnieuw laten ze het afweten. Het lijkt erop dat ze zich schamen of bang zijn voor een standje, omdat ze, zo wordt ons verteld, onderweg ruzie maakten over de vraag wie de grootste was (en bijgevolg wie de minste). Niet duidelijk is hier wie daarmee bedoeld wordt.
Jezus besluit daarop tot een andere aanpak. Hij roept alle twaalf leerlingen bij zich, waaruit blijkt dat wat hij te zeggen heeft de hele groep aangaat. Hij begint met een spreuk waarin de onderlinge verhoudingen worden omgekeerd: Wie de eerste (en de meester) wil zijn, zal de laatste en de dienaar van allen zijn. Dan haalt Jezus er een kind bij (dat waarschijnlijk in het huis woont) en zet het midden tussen de (volwassen) leerlingen. Hij (de gast) slaat er zijn armen omheen en neemt het zo op in de kring, ter illustratie van zijn tweede spreuk: Wie één van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt mij (de dienaar) en wie mij (de gezant) ontvangt, ontvangt hem die mij gezonden heeft (de zender).
De leerlingen zijn dus wel met Jezus onderweg, maar hun wijsheid is nog ‘aards’, om met Jakobus 3–4 te spreken. Terwijl Jezus hier laat zien dat hij over de wijsheid ‘van boven’ beschikt. Hij is als leraar zijn leerlingen ver vooruit wat betreft inzicht in zijn levensopdracht en in hun groepsproces. In het gesprek speelt hij, zoals een echte joodse leermeester dat kan, met begrippen, betekenissen en tegenstellingen. Jezus voorziet nu al dat hij het slachtoffer van moordenaars zal worden en zo de minste zal zijn (vgl. de lijdende dienaar in Jes. 52–53 en Wijsh. 2,12-20). Als volwassen man en meester identificeert hij zich met het kleine kind en (door gebruik te maken van de dubbele betekenis in het Aramees en het Grieks) met de afhankelijke dienaar. En in zijn relatie tot God beseft hij dat hij in dienst staat van Iemand die oneindig veel groter is dan hijzelf. Zijn levensweg zal Jezus vanuit Galilea naar Jeruzalem voeren. Daar kunnen zijn dood en opstanding niet zonder gevolgen blijven voor het leven van de leerlingen, maar zij hebben nog een lange weg te gaan.
Literatuur
Erik Eynikel, ‘Wijsheid van Salomo’ in: De bijbel literair, Zoetermeer 2003, pp. 463-474.
Bas van Iersel, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Baarn 1997, pp. 77-78, 281-284.
Preekvoorbeeld
‘In die tijd gingen Jezus en zijn leerlingen weg van de berg en trokken Galilea door’ (Mar. 9,30), het begin van het evangelie van vandaag. Jezus gaat op weg, weg uit het verre Galilea, op weg naar de hoofdstad Jeruzalem. En dat is niet alleen een reis in ruimtelijk opzicht, maar zeker ook een geestelijke reis van de Heer samen met zijn leerlingen. Een reis die symbool staat voor vele andere reizen zoals we die zelf ook maken: de reis van je leven (zoals een catechesemethode heet die we met de basisschoolkinderen van onze parochie al een aantal jaren gebruiken), de reis die iedere mens maakt in geestelijke groei, maar ook de reis zoals we ook dit liturgisch jaar weer maken: van zondag naar zondag. Het zijn wél steeds reizen die we maken met Jezus als gids. Wat we in het Evangelie hoorden is eenvoudig: Jezus neemt zijn leerlingen met zich mee, zoals hij dat ook vandaag weer met óns doet.
Onderweg wordt er gepraat. Vaak heeft Jezus zijn leerlingen les gegeven zoals een echte leraar dat doet. Dit keer spreekt hij meer als vriend, die zijn hart opent voor hen die hem het meest nabij zijn. Hij wil aan hen zijn hartsgeheimen onthullen: ‘De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen en ze zullen hem doden’ (v. 31). Het is de tweede keer dat Jezus het daar over heeft. De eerste keer gaf dat met Petrus nogal wat tumult: Petrus wilde per se dat Jezus een andere weg insloeg. Dat leverde hem een stevige reprimande op. Nu begint Jezus er wéér over. Zijn angst is groot. Het is dezelfde angst als die later in de Hof van Olijven waardoor hij bloed zal beginnen te zweten.
Maar geen van de leerlingen begrijpt hem. En toch zouden ze, als kenners van de bijbel, beter moeten weten. Daar wordt het leven van de rechtvaardige beschreven als vol van tegenspoed en kwellingen. Het boek Wijsheid in de eerste lezing spreekt van een samenzwering van machtige lieden die zeggen: ‘Wij willen de vrome belagen; want hij is ons een ergernis, en is een aanklacht tegen onze lauwheid. Hij beschuldigt ons dat wij de wet niet onderhouden, en verwijt ons onze tuchteloosheid… Laten we hem veroordelen tot een schandelijke dood; naar eigen zeggen geniet hij immers bijzondere bescherming’ (Wijsh. 2,12.20). En ik denk aan de vele christenen in onze tijd die overal ter wereld vals beschuldigd worden van staatsgevaarlijke activiteiten. Ik denk ook aan een boek dat vorig jaar door de Nederlandse bisschoppenconferentie is uitgegeven en nauwelijks aandacht heeft gekregen. Getuigen voor Christus heet het boek, met als ondertitel: ‘Rooms-katholieke bloedgetuigen uit Nederland in de twintigste eeuw’ (Nationale Raad voor Liturgie, Den Bosch 2008). Daarin worden de levens beschreven van tientallen priesters, religieuzen en leken, vrouwen en mannen, afkomstig uit de Nederlandse kerkprovincie die in de loop van de twintigste eeuw (zó kort geleden nog maar) hun leven hebben gegeven voor Christus en zijn Kerk. Het zou ons sieren als we wat meer interesse zouden tonen in hun offer aan God en aan zijn Kerk!
In het Evangelie begrijpt geen van de leerlingen van Jezus er ook maar iets van. Ze doen met hun hart en hun verstand geen enkele poging om zich in te leven in de zorgen van hun leraar, hun vriend. Jezus leeft onder topspanning om zijn naderende dood; zijn leerlingen vragen zich af wie er daarna aan de touwtjes zal gaan trekken: wie van hen de voornaamste zal zijn.
Een ontluisterend beeld: Jezus loopt voorop, alléén met zijn zorgen, achter hem zijn leerlingen, die hij vrienden heeft genoemd. Ze denken helaas geen moment na over de dramatische woorden van Jezus. Ze hebben wel wat anders aan hun hoofd: wie van hen de grootste is. Een diepere kloof tussen Jezus en zijn leerlingen kun je je haast niet voorstellen! Het is alsof je over het bed van een doodzieke vriend heen met elkaar begint te bakkeleien over wie straks, als hij dood is, zijn fraaie collectie cd’s zal krijgen!
Als ze dan thuis gekomen zijn, vraagt Jezus hen waar ze het onderweg toch zo druk mee hadden. Ze doen er het zwijgen toe. Ze zwijgen, omdat ze zich schamen. En gelukkig maar! Schaamte kan het begin zijn van verandering! Ik hoorde laatst hoe een vader een foto had gemaakt van zijn twaalfjarige zoon die wakker werd in een ziekenhuis nadat hij zich volkomen klem had gedronken. Een foto die volkomen duidelijk was, ontluisterend. Toen de jongen een week later thuis stoere taal begon uit te slaan tegen zijn vrienden, heeft zijn vader de foto even laten zien. Schaamte, die schaamte was er! Dat kan nodig zijn, bittere noodzaak om ook van binnen te veranderen.
Wie zich echt schaamt beseft pas hoe diep de kloof tussen Jezus en hem of haarzelf is. Tegelijkertijd: wie zich niet schaamt, sluit zichzelf ook af voor vergeving. Weet u wat écht erg is? Als er niemand is die je net als Jezus vraagt: ‘Waar heb je het nu eigenlijk over in je leven?’ Als er niemand is die je duidelijk maakt dat je het vaak over onnozele pietluttigheden hebt terwijl er zich voor je ogen drama’s afspelen. Daarom ook zijn we hier samen in de kerk: om ons door Jezus te laten bevragen over de afgelopen week. Waarover hebben we het gehad met onze vrienden, onze kinderen, onze collega’s? Wat hebben we niet willen of niet kunnen zien? En schamen we ons ook ergens voor? Wie van ons neemt nog de tijd voor het avondgebed vóór het slapengaan? En wie maakt daarbij nog de balans op van de voorbije dag?
De evangelist schrijft: ‘Jezus zette zich neer en riep de twaalf bij zich’ (v. 35a) en hij legt hen nóg maar eens uit waar het in het Evangelie om gaat, waar het werkelijk om gaat! Hét beeld van een groep christenen, een icoon als het ware. Ieder van ons, elke parochie moet met grote regelmaat samenkomen rond het Evangelie. Luisteren naar wat onze vriend en leraar Jezus ons te zeggen heeft. Iedere viering, ook al ben je maar met een kleine groep, ook al lijkt de leeftijd van de mensen om je heen in de kerk nog zo hoog, draait om de Blijde Boodschap, een verhaal dat verteld moet worden en waarnaar geluisterd mag worden. Een verhaal dat ons soms het schaamrood op de kaken jaagt, omdat we de kern blijkbaar nog steeds niet begrepen hebben: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen’ (v. 35b).
Dan neemt Jezus een kind, zet het in hun midden en omarmt het. Daarmee wil hij zijn leerlingen iets duidelijk maken. Namelijk dat het hem gaat om de kleinen, de weerlozen, de armen, de zieken. Al die mensen die geen aanzien hebben in onze maatschappij. We krijgen een lesje over waar het bij gelovige mensen echt om moet gaan. Je klein durven maken om de ander groot te laten worden. De martelaren uit de twintigste eeuw hebben dat gedaan: Zij moesten Christus hooghouden door, als het dan zo moest zijn, hun eigen leven weg te geven. Daarin kunnen leerlingen toegroeien naar het niveau van hun Leraar. Zoals we in de prefatie van de martelaren uit het altaarmissaal kunnen lezen: Gods kracht komt in onze zwakheid tot ontplooiing. Hij is het die onze broosheid sterk kan maken om te blijven getuigen, in geloof, hoop en liefde.
Marieke Beeftink, inleiding
Paul Verheijen, preekvoorbeeld