- Versie
- Downloaden 36
- Bestandsgrootte 306.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
12 september 2010
Vierentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 32,7-11.13-14; Ps. 51; 1 Tim. 1,12-17; Luc. 15,1-(10)32 (C-jaar)Inleiding
Exodus 32,7-11.13-14
Als we aannemen dat de gebeurtenissen rond de Exodus circa 1250 v. Chr. plaatsvonden, liggen er tussen de Uittocht zelf en het op schrift vastleggen daarvan vijf tot zeven eeuwen. Dit roept vragen op over de historische betrouwbaarheid van het boek Exodus. Mocht die aan twijfel onderhevig zijn, dan is het goed te bedenken dat de verhalende teksten van de Bijbel niet bedoeld zijn als een moderne geschiedschrijving, die op feitelijkheid te controleren is. Het gaat hier om narratieve theologie waarin, aan de hand van verhalen, wordt nagedacht over de zin van ons bestaan. Dit betekent evenwel niet dat er geen enkel historisch feit aan de Uittochtverhalen ten grondslag ligt. De herinnering aan een verleden, zo beslissend voor het volk van God, kan eeuwen overbruggen. Tegenwoordig lees je ook wel de opvatting dat de Uittocht een geleidelijk verloop heeft gehad en literair gecondenseerd is in één gebeurtenis: de spectaculaire Exodus van de Bijbel.
Onze lezing is genomen uit de passage over de viering rond het gouden kalf (Ex. 32–34) en is in feite een overweging over het verbroken en herstelde verbond. Door het vereren van een gouden stierenbeeld, teken van kracht en vruchtbaarheid, roept het volk Gods woede op. Dit gouden kalf werd, net als de cherubs in de tempel, gezien als een voetstuk voor de aanwezige God van Israël. In het oude Nabije Oosten waren de mensen niet zo primitief dat zij dachten dat het beeld de godheid zelf was. Een godenbeeld, of een piëdestal voor een god, vormde een plaats waar je hem aan kon spreken en proberen hem naar je hand te zetten. De decaloog wil dit soort manipulatie voorkomen, door middel van het beeldenverbod (Jes. 44,17 is een karikatuur van de ‘heidense’ religies).
God laat zijn toorn varen, in antwoord op het gebed van Mozes. God komt terug op zijn besluit om te straffen, dank zij de interventie van Mozes. In de evangelielezing daarentegen neemt God zelf het initiatief om de band met de zondaar te herstellen.
In de Bijbel gaat het opschrijven van een traditie vaak gepaard met een relecture (een herlezing van het oude verhaal) in het licht van de actualiteit van de auteurs. Ons relaas over het gouden kalf weerspiegelt de polemiek rond de gouden kalveren te Betel en Dan, opgericht (1 Kon. 12, 26-33) door koning Jerobeam II (787-747 v. Chr.). In zijn huidige vorm, met zijn deuteronomistische woordkeus, dateert de tekst van onze eerste lezing uit de tijd na de Babylonische ballingschap (587- 538 v. Chr.).
Lucas 15,1-(10)32
Het vijftiende hoofdstuk van Lucas vormt een hechte literaire eenheid door de combinatie van het verwijt van de farizeeën en schriftgeleerden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen’ enerzijds met het verhelderende weerwoord van Jezus (drie strijdparabels) anderzijds. De parabels verhalen Gods vreugde over het terugvinden van hetgeen verloren was, telkens met een conclusie van soortgelijke strekking: ‘Deel in mijn vreugde…’ (de verzen 6.9.24.32). De waarde van het teruggevondene vertoont in de drie parabels een duidelijk stijgende lijn: één schaap op de honderd (1%), één geldstuk op de tien (10%) , één zoon van de twee (50%). De mate van blijdschap van de vader overtreft die van de herder en de vrouw aanzienlijk.
Het beeld van de herder en zijn kudde van de eerste parabel is in het Oude Testament klassiek voor de relatie tussen God en zijn volk. Het terugvinden van een verloren schaap is een bekend beeld voor het heil. ‘Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden…’ (Ez. 34,12). God zit niet af te wachten tot de zondaar zich bekeert. Hier neemt de Heer het initiatief zoals in Lucas 15. Zijn blijdschap wordt uitgedrukt door ‘de vreugde in de hemel’.
De rol van God op zoek naar de zondaar wordt in de tweede parabel verbeeld door een vrouw op zoek naar een verloren muntstuk, een tiende deel van haar bezit. Ook nu weer blijkt dat God de eerste stap zet. De blijdschap van de vrouw over het teruggevonden geld staat model voor Gods vreugde over de bekeerde zondaar. De uitdrukking ‘de engelen van God’ is een eerbiedige aanduiding van God zelf.
Over het opschrift van de derde parabel zijn de bijbelwetenschappers het niet eens. Een typisch katholieke oplossing (‘én–én’) vinden we bij paus Benedictus XVI in zijn boek Jesus von Nazareth (2007), pagina 242-252. Hij zet er boven: ‘De gelijkenis van de twee broers (de verloren en de thuisgebleven zoon) en de barmhartige vader (Luc. 15,11-32)’. Op basis van zijn argumenten kun je ieder van de drie figuren de hoofdrol toekennen. Josef Ratzinger zelf heeft een voorkeur voor het opschrift: ‘De gelijkenis van de twee broers’. Vervolgens legt hij de nadruk op de oudere thuisgebleven broer, die in het verleden meestal in de schaduw van zijn jongere broer werd gezet.
De ‘bekering’ van die ‘verloren zoon’ kun je overigens met een korrel zout nemen. Hij rammelt van de honger en is ten einde raad. Zijn ‘belijdenis’ klinkt dan ook als een goed voorbereid lesje. Hij ziet zijn vader als de enige oplossing voor zijn probleem. De vader rent hem tegemoet. Dit is ongehoorde inbreuk op zijn decorum.
In de oudste zoon worden ‘de rechtvaardigen’ (de farizeeën en schriftgeleerden, en ook wij, de lezers) aangesproken. Mensen die menen God een openstaande rekening voor hun goed gedrag te kunnen presenteren (‘Nooit een bokje gekregen’). Zij zijn verbitterd over de barmhartigheid van de vader jegens de jongere, ‘verloren’, zoon. Zij begrijpen niet dat Gods genade geen beloning voor een braaf leven is. Gods genadige, onverdiende liefde komt éérst en pas daarna onze ethiek van het dankbare antwoord. ‘Wij hebben lief, omdat God ons het eerst heeft liefgehad’ (1 Joh. 4,19). De ‘vromen’ in de tekst denken een claim bij God neer te kunnen leggen. Zij menen door hun godsdienstige inspanningen een greep op God te krijgen. Precies zoals de dansers rond het gouden kalf dachten God te kunnen manipuleren, voor hun karretje te spannen. Dát is hun valkuil. Jezus’ boodschap gaat daar tegenin: de verloren zoon, was ‘dood’ en wordt ‘levend’, simpelweg doordat hij ontvankelijk blijkt voor de onverdiende, onverwachte liefde van de vader. Als Jezus eet en drinkt met zondaars, handelt hij precies zoals de vader in deze parabel. Het weerwoord van Jezus aan de beschuldigende farizeeën en schriftgeleerden (15,2) is duidelijk. Daar kunnen zij – en ook wij – het mee doen.
Preekvoorbeeld
Vreugde over een zondaar die zich bekeert
Het evangelie van vandaag is een lang verhaal. Misschien kan het gelezen worden door drie stemmen, zodat er onderscheiding en afwissing in het verhaal komt.
Verkondiging
Het gaat in het evangelie over een zondaar die zich bekeert. In het bijbels woordenboek heb ik opgezocht wat een zondaar is. Er staat: iemand die een misdaad begaat. Bij het woordje ‘misdaad’ staat iets heel interessants. Er staat: mis-daad is een daad die zijn doel mist. Met andere woorden: misdaad is een daad waardoor je het doel van je leven mist.
Ik vroeg me af: wat is het doel van mijn leven, wat is het doel van ons leven? Na een moment van bezinning vond ik het antwoord. Het doel van mijn leven is: Leven in verbondenheid met mijn Schepper en leven in liefde met mijn naaste. ‘Bemin God als je zelf en je naaste als je zelf,’ zegt Jezus.
Vervolgens vroeg ik me af: Hoe ontdek ik nu dat ik van mijn levensdoel afraak? Na opnieuw een moment van bezinning herinnerde ik me de opmerking van een vrouw die zei: ‘Ik ga soms voor de spiegel staan en kijk me zelf diep in de ogen… en ik vraag me af: Durf ik mezelf aan te kijken?’ Ze voegde er aan toe: ‘Het antwoord komt dan vanzelf… via je ogen kijk je in je eigen ziel en onderzoek je je geweten. Uiteindelijk kom je voor de vraag te staan: Leef ik in vrede en liefde met God en mijn naaste?’
Jezus gaat om met zondaars, met mensen die door hun daden hun bestemming missen. Hij wil hun richting keren of om het met bijbelse woorden te zeggen: Hij wil dat ze zich bekeren, dat ze hun bestemming, hun levensdoel hervinden.
Eerste spiegel
In het evangelie houdt Jezus ons drie spiegels voor. De eerste spiegel gaat over het verloren schaap. Een van de oudste afbeeldingen van Jezus is gebaseerd op dit verhaal. Het is een afbeelding van 1800 jaar geleden. We kunnen het ons denk ik allemaal voor de geest halen.
Jezus als herder met een schaap over zijn schouder. Maar als je goed naar deze oeroude afbeelding kijkt, is het geen schaap dat Jezus op zijn schouder draagt, maar een bok, een ‘bokkig’ iemand van wie velen van ons zullen zeggen: ‘Eigen schuld dat je verward bent geraakt in de wildernis.’ Die mensen zoekt Jezus op en draagt hij op zijn schouder terug naar de gemeenschap.
We kennen ze waarschijnlijk allemaal, dat soort mensen, maar misschien kan een kort verhaal ons dichter bij de bedoeling van het verhaal brengen.
Er wordt een reünie gehouden. Iedereen is er behalve die ene. ‘Waar is hij?’ vraagt de organisator van het feest… ‘Oh die, die kun je er beter niet bij hebben, die verziekt de boel, die is zijn roes aan het uitslapen, ik heb hem laatst in de stad gezien, je wil het niet weten.’ Zo had iedereen wat te vertellen. Een tante nam het woord en zei: ‘Hij woont op een kwartier rijden hier vandaan. We leggen wat geld bij elkaar, ik neem een bos bloemen mee en ga naar hem toe.’ En ze ging. Een uur later kwam ze terug en zei: Hij zag er niet uit, maar je had zijn ogen moeten zien toen ik hem de bloemen gaf. Hij wilde niet komen maar zei wel: ‘Wil je iedereen de groeten doen?’
Er staat geschreven: Toen werd het een echt feest. (NB Je kunt hier talloze andere verhalen bedenken ten aanzien van kerk, scholen, buurten enz.)
Weer terug brengen in de gemeenschap, de verbinding herstellen, vooral met mensen die bokkige neigingen vertonen. Dat is de eerste spiegel. Het verhaal van het verloren schaap.
Tweede spiegel
De tweede spiegel die Jezus ons voorhoudt is die van de verloren zilverling. Als je erover nadenkt kom je tot de conclusie: de zilverling kan er niks aan doen dat de vrouw hem kwijtgeraakt is. De vrouw wel.
Ze weet het. Het is mijn eigen schuld dat ik hem ben kwijt geraakt. Ze gaat hem zoeken door haar huis schoon te maken. Maar met het schoonmaken van haar huis maakt ze als het ware ook haar geweten schoon. ‘Waar ben ik hem verloren, waar heb ik niet opgelet, wat heb ik gedaan?’ Niet de schuld bij de ander leggen, maar diep in je ziel kijken en je herinneren hoe je levensweg gegaan is.
Je schat vinden in je binnenkamer. Het deed me denken aan een rabbi die de volgende gelijkenis vertelde. God had een prachtige parel. Hij dacht: Waar zal ik hem verstoppen zodat niemand hem kan vinden… in de diepste zee, of op de hoogste berg? Maar God was niet zeker van zijn zaak want hij had de mens zo geschapen dat hij per se wil vinden wat hij zoekt. Uiteindelijk besloot God om de parel te leggen in de harten van de mensen, want daar zouden ze pas op het allerlaatste moment zoeken.
Dat is de tweede spiegel die het evangelie ons voorhoudt. Wat je kwijt bent zoeken in je eigen binnenkamer. Bezinning en gewetensonderzoek zijn wezenlijke woorden om je bestemming te hervinden
Derde spiegel
De derde spiegel over het doel van ons leven is de spiegel van het verlangen naar nieuwe geboorte. Het is het verhaal van de verloren zoon, ook wel genoemd het verhaal van de barmhartige Vader.
Wij kunnen niet voorkomen dat kinderen hun eigen weg gaan, we kunnen het vaak niet voorkomen als kinderen verkeerde dingen doen. Wat we wel kunnen doen is de deur altijd open houden en hopen en bidden en uitkijken of datgene wat je diep verlangt ook gebeurt.
Henry Nouwen heeft over deze parabel een prachtig boek geschreven met de titel: Eindelijk thuis. Op de voorkant staat de afbeelding die Rembrandt van de ontmoeting van de vader en de zoon gemaakt heeft. De zoon, met een kaalgeschoren hoofd, op zijn knieën voor de vader.
Henry Nouwen beschrijft in het boek zijn ontdekking dat het hoofd van de zoon lijkt op het hoofd van een pasgeborene. Het is het hoofd van een baby. Alsof Rembrandt wilde zeggen: als je je doel in je leven mist en je komt weer thuis, je keert weer om, je bekeert je, dan is dat een nieuwe geboorte, opstanding uit dood leven.
Daar is het God, de Vader in het verhaal, om te doen: zijn zoon. zijn dochter omarmen als zij terugkeren, nadat ze gedanst hebben rond het gouden kalf en hun levensdoel totaal uit het oog hebben verloren.
Dat is de derde spiegel: ‘Mijn kind was dood en zie, hij leeft, hij is opnieuw geboren.’
Ten slotte
Drie spiegels worden ons voorgehouden. Het verloren schaap. De kunst om oog te hebben voor mensen die buiten de boot vallen. De verloren zilverling. De kunst om in je eigen binnenkamer te zoeken. De verloren zoon. De vreugde om het nieuw begin, de nieuwe geboorte.
De verhalen dagen ons uit om zo goed als God te zijn. Dat is onze bestemming, die als een parel diep in onze ziel is neergelegd.
Nog een verhaal als uitsmijter misschien op het eind van de viering
Een parallelverhaal bij het verhaal van de verloren zoon is het verhaal van een jongen die van God los is geraakt. Hij doet alles wat zijn ouders vreselijk vinden. Uiteindelijk komt hij in een ver land tot bezinning. Zijn ouders wonen in een huisje langs het spoor. Hij schrijft zijn moeder een brief met de woorden. ‘Ik begrijp dat je mij na zo’n lange tijd niet meer wilt zien… maar als ik welkom ben, hang dan een wit laken aan de waslijn. Ik kom om tien uur met de trein langs. Als ik het laken zie, weet ik dat ik welkom ben.’
Hij zit in de trein… hij durft niet te kijken. Vlak voor het moment dat hij langs zijn ouderlijk huis komt vraagt hij aan een medepassagier om te kijken of hij een wit laken ziet. Zijn medepassagier zegt: ‘Jongen, moet je zien, er hangt niet één laken… de hele tuin hangt vol.’
Jan Holman svd, inleiding
Hans Boerkamp, preekvoorbeeld