23e zondag dhj, C jaar, 4-9-2022

By 13 augustus 2022 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 38
  • Bestandsgrootte 89.71 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 13 augustus 2022
  • Laatst geüpdatet 18 augustus 2022

23e zondag dhj, C jaar, 4-9-2022

4 september 2022
Drieëntwintigste zondag door het jaar

Lezingen: Wijsh. 9,13-18b; Ps. 90; Filemon 9b-10.12-17; Luc. 14,25-33 (C-jaar)

 

Inleiding

De lezing uit het evangelie voor deze zondag roept klaarblijkelijk een aantal vragen op. Dat geldt voor de tekst zelf maar ook voor de keuze van de lezing uit het Oude Testament en de keuze voor de antwoordpsalm. Deze plaatsen de woorden uit het evangelie in een andere context dan de bedoeling lijkt. Daarom bespreken we eerst de tekst uit het evangelie en dan de teksten uit het Oude Testament. De lezing uit de brief aan Filemon neemt een heel eigen plaats in.

Lucas 14,25-33
Jezus formuleert harde eisen aan zijn toehoorders als zij zijn leerling willen worden en hem willen volgen. Wie dat wil, dient zijn vader, moeder, vrouw en kinderen, broers en zussen, ja zelfs zijn eigen leven te haten (vv. 26-27). Krasse woorden die blijven haken. Kan Jezus dat werkelijk bedoeld hebben, je eigen leven haten?
Hoe je het Griekse woord miseo ook vertaalt, met haten of verachten, het neemt de hardheid van de woorden niet weg. Het is dus zaak om nader stil te staan bij wat hier bedoeld wordt.
Haten kent een achterkant, die duidelijk wordt bij het woord verachten: achten. Dat is het achten van datgene wat kostbaar voor je is en van diegene die je het meest dierbaar is. Wat kostbaar is ga je verdedigen en diegene die je liefhebt probeer je verre te houden van al wat hem of haar bedreigt. Dat ga je haten. Die dreiging kan overal vandaan komen, ook van je vader of moeder, maar evenzeer vanuit jezelf. Vandaar die oproep tot haat, tot aan zelfhaat toe, want het meest kostbare moet verdedigd worden. Een houding die de Schrift bepaald niet vreemd is. Zo roept de psalmist, juist vanuit het zich gekend weten door God, op tot een volstrekte haat tegen mensen met bloed aan hun handen (Ps. 139,19-24). En brengt Jezus zijn messcherpe kritiek aan het adres van schriftgeleerden in stelling vanuit een diepe verontwaardiging, de ontwaarding van Degene, die hem het meest dierbaar is (Luc. 11,37-54).
Maar er wordt nog een barrière opgeworpen voor wie Jezus wil volgen en wel die van het kruis. Ieder dient dat op zich te nemen (v. 27). Het kruis is onvermijdelijk, daar is geen ontkomen aan. Jezus is immers op weg naar Jeruzalem, de stad die zijn profeten doodt, de stad waar hij zelf gekruisigd zal worden (Luc. 13,22 en 31-35; vgl. 21,5-38: de rede over de laatste dingen, in het bijzonder vv. 16-19!). Dit gegeven plaatst ons midden in een paradox: diegene haten die het dierbaarste van je bedreigt en tegelijk het kruis moeten opnemen, dat diezelfde bedreigers je opleggen. De twee korte gelijkenissen die nu volgen tonen ons een uitweg uit deze paradox.
De eerste gelijkenis wijst op de noodzaak van voldoende bezit als vertrekpunt om je weg te kunnen voltooien, de tweede gelijkenis wijst op de noodzaak van voldoende kracht en sterkte (vv. 28-30; v. 32) Vergelijk de gelijkenis van het zout, die onmiddellijk op onze perikoop volgt, vers 33. Wat beide verbindt is de noodzaak van inzicht. Kán ik het, heb ik genoeg in huis om Jezus’ weg als míjn weg te voltooien? Dat vraagt het vermogen om alles te kunnen loslaten wat je dierbaar is, om kenosis, ontlediging (v. 33). En dat is precies datgene, wat Jezus zelf doet, heel zijn weg doorheen het land, tot in Jeruzalem toe.

Wijsheid 9,13-18b
Met de keuze voor deze perikoop uit het boek Wijsheid proberen de samenstellers van het lectionarium hún antwoord te formuleren op die krasse woorden van Jezus. Wie kan Gods plan doorgronden, want twijfelachtig zijn onze berekeningen (vv. 13-14). Het vergankelijke lichaam is een last voor de ziel (v. 15). Zouden we het daarom moeten haten, ja moeten tuchtigen …!? Een opvatting, die nog steeds opgeld doet. De schrijver van Wijsheid vervolgt met de vaststelling dat de mens niet tot verstaan in staat is, als God hem geen inzicht geeft. En dat is juist wat Jezus hier in het evangelie voor deze dag doet, zijn leerlingen inzicht geven. En daarmee ons.

Psalm 90
De keuze voor deze verzen uit Psalm 90 als antwoordpsalm ondersteunen de lezing uit Wijsheid. Het leven breekt af als een droom, het is kortstondig als het gras (vv. 4-5). Daarom: ‘Leer ons onze dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van hart’ (v. 12). Een sleutelvers, dat ons ook kan helpen bij het verstaan van het evangelie van vandaag, bij de noodzaak van het verkrijgen van inzicht.

Filemon 9b-10.12-17
De lezing uit de brief aan Filemon staat op zichzelf. Met deze korte passage krijgt de brief toch nog zijn eigen plek in het lectionarium. Paulus werkt Filemon stevig op het gemoed. Hij wil immers niets afdwingen (v. 14). Veinzen niets te willen afdwingen is iets, dat Paulus wel vaker doet en vaak met de nodige ironie. Ook hier loont het de moeite stil te staan bij een paar woorden. Zo bij de betekenis van de naam Onésimus. Het Griekse woord onésimus betekent: nuttig, voordelig.
Wat mag dan wel het voordeel zijn dat Filemon van Onésimus kan hebben? Die vraag brengt ons bij een ander woord dat veelbetekenend is, doulos: slaaf. Maar het gaat om de lijfeigene van een heer in meer betekenissen. Het is een benaming, die Paulus ook voor zichzelf gebruikt en die met regelmaat als kernthema in zijn brieven terugkeert: slaaf zijn van Christus (Fil. 1,1; Rom. 6,15-23; 1 Kor. 7,20-23; Ef. 6,5-9; 1 Tim. 6,1v). ‘Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt’ (1 Kor. 12,12v). Vandaar dat Paulus zich nadrukkelijk met Onésimus identificeert en Filemon vraagt hem te ontvangen ‘zoals ge het mij zoudt doen’ (v. 17). Hij is immers een geliefde broeder in Christus.

Zie: Y. van den Akker-Savelsbergh, ‘Filemon, een gevangenschapsbrief’ met een preekvoorbeeld van K. Touwen, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven. Exegese en Preken, Vught 2014, 20162, 98-102 en 103-106

 

Preekvoorbeeld

De sleutel tot het verstaan van het evangelie van vandaag is te vinden in de allereerste zin ervan: ‘Er trokken talloze mensen met Jezus mee’.
Ze trokken mee. Jezus is blijkbaar onderweg. Waar naartoe? Deze vraag beantwoordt het evangeliegedeelte van vanmorgen niet, maar we weten dat Jezus op weg is naar Jeruzalem. Hij is op weg naar de koningsstad. De stad waar, zo geloven de joden, en die tallozen die met Jezus meetrekken geloven het ook, de Messias ooit in heerlijkheid zal binnentrekken. En die tallozen die met Jezus mee trekken, trekken juist mee omdat zij er bij willen zijn als Jezus zich als Messias zal manifesteren; als duidelijk wordt dat deze mens Gods gezalfde is, die Gods rijk zal komen grondvesten op aarde, voorgoed.
Dat zal, als het gebeurt, gebeuren in Jeruzalem. En daar gebeurt het ook, alleen op een andere manier dan zij die met Jezus meetrekken hadden verwacht. Jezus zal nog wel feestelijk worden binnengehaald, maar daarna zal het heel anders gaan. Jezus zal geen einde maken aan de Romeinse bezetting; ook niet aan het lijden van de mensen of aan hun verdriet. Het Paradijs keert niet op aarde terug en de mensen zullen elkaar kwaad blijven doen en kwaad met kwaad blijven vergelden, en zo blijft het een wereld waarin het voor heel velen eigenlijk helemaal geen leven is.
Wat er gebeurt is dat Jezus wordt gemarteld, gedood. En je moet wel tot het allerlaatste, tot onder zijn kruis aan toe, bij Hem blijven, om te ontdekken waar het geheim van deze Messias in bestaat: dat Hij wie Hem dit alles aandoen kan vergeven en dat Hij ook in zijn sterven zijn vertrouwen in God niet opgeeft: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.’ Jezus verbreekt de keten van ‘van kwaad tot erger’ en weet zich daarbij in Gods hand. Dat is de manier waarop Hij het Rijk Gods grondvest.
Als Jezus vandaag talloze mensen met zich ziet meetrekken, hoor je Hem denken: Het bestaat toch niet dat al deze mensen weten waar zij mee bezig zijn!? Zij denken dat zij zich bij een zegetocht hebben aangesloten. Daar krijg je altijd wel mensen voor op de been. Maar wat zal er veel van hen worden gevraagd! Als ik niet heel veel voor hen beteken, houden zij het nooit tot het einde toe vol. Dan wordt het geen zegetocht, maar een afgang.
Jezus besluit om hun dit dan ook maar duidelijk te zeggen. Hij zegt vierkant dat zij, als zij Hem willen volgen, in staat moeten zijn een kruisweg met Hem te gaan. Hij maakt hun duidelijk dat zij die kruisweg enkel zullen volhouden als de band die zij met Hem hebben sterker is dan alle andere banden die zij in hun leven hebben. Je moet tenslotte wel heel veel om iemand geven, wil je die iemand ook trouw kunnen blijven als er helemaal geen eer meer te behalen valt aan de trouw die je bewijst, aan de steun die je geeft.

Hierom geeft Jezus ook die twee voorbeelden van hoe belangrijk het kan zijn om je soms af te vragen, of je wel in staat bent om af te maken waar je aan bent begonnen. Zoals iemand die een toren bouwt eerst berekent of hij er wel genoeg geld voor heeft en een koning geen veldslag riskeert, als hij er zich niet van heeft verzekerd sterk genoeg te zijn. Jezus geeft deze voorbeelden, omdat Hij vindt dat je, als je Hem wilt volgen, bij jezelf moet overleggen of je dat wel kunt; of je wel iemand bent die van volhouden weet.
Het kan volgens Jezus bijna niet dat die tallozen die met Hem meegaan dit in zich hebben. Het kunnen er niet zoveel zijn die tot het uiterste zullen gaan waartoe Jezus zal gaan.
Jezus’ woorden van vandaag hebben een strenge toon. Ik kan me tenminste voorstellen dat menigeen dat vindt. Toch, door ze te beluisteren tegen de achtergrond van de openingswoorden van het evangelie van vandaag, kunnen wij misschien toch ook de barmhartigheid horen die er uit spreekt. Jezus wil die tallozen een afgang besparen en voorkomen dat zij een kruis opnemen waaraan zij zich vertillen of waaronder zij bezwijken.

Voor ons is het nu de vraag of Jezus op deze manier ook tegen ons zou spreken, als Hij ons met zich ziet meetrekken. Want dat doen wij toch door hier vanmorgen in zijn kerk te zijn. Misschien zegt u: Hij hoeft niet op deze manier tegen ons te spreken, want wij zijn hier niet met tallozen. Hij hoeft er bij ons niet bang voor te zijn dat wij niet weten wat wij aan het doen zijn wanneer wij vanmorgen met Jezus meetrekken naar Jeruzalem.
Laat dit nu eens waar zijn, dan nog is het goed om de gewetensvraag bij ons toe te laten die Jezus stelt aan wie met Hem meetrekken.
Realiseren wij ons wel dat ons komen naar hier ook een gaan naar Jeruzalem is? Wij gedenken hier toch Jezus’ lijden,  sterven en verijzenis. Wij zijn tot hiertoe een Messias gevolgd die een kruis gedragen heeft, erger nog, die daaraan ten onder is gegaan. En is dan de vraag niet op zijn plaats of deze Christus wel zoveel voor ons betekent, zulk een plaats in ons leven inneemt, dat wij met Hem zijn kruis willen en kunnen dragen?
Wanneer wij méér willen zijn dan mensen die bij Christus aankloppen en smeken om levensmoed en geloof en om kracht om te kunnen dragen, of om bevrijding van zorgen en verdriet, die ons soms reddeloos en radeloos kunnen maken; als wij ook mensen willen zijn die Christus iets willen bieden en met Hem mee willen trekken, Hem achterna, om aan Gods Rijk te bouwen en getuigenis af te leggen van zijn koningschap, dan is het belangrijk dit soort vragen niet uit de weg te gaan.
Wanneer wij getuigenis willen afleggen van zijn koningschap van barmhartigheid en vergeving en van nooit, ook in het uur van sterven niet, je geloof opgeven, dat je in Gods hand bent, die het werk van zijn handen niet laat varen, dan is het goed om je af te vragen of Jezus wel zo’n plaats in je leven inneemt, dat je het met Hem vol kunt houden, ook als het van je gevraagd wordt een kruisweg te volbrengen. Het is dan goed ons af te vragen of wij echt die mensen zijn aan wie Jezus wat heeft, als het er om gaat zijn getuigen in deze wereld te zijn.
Misschien ontdek je wel bij jezelf, dat je meer iemand bent die het meer van Jezus moet hebben dan Jezus van jou. Misschien ontdek je wel, dat jij veel meer van Hem verwacht dan dat jij jezelf aan Hem ter beschikking stelt. Dan is dat nog geen reden om te wanhopen. Jezus heeft zich nooit omgedraaid naar mensen die Hem hun nood klaagden om tegen hen te zeggen: heb je wel goed nagedacht over wat je vraagt? Of: weet je zeker dat je bij Mij moet zijn? Neen, Jezus wijst mensen die bij Hem hun heil zoeken niet af, zoals Hij ook niet de mensen die met Hem willen meetrekken en Hem willen volgen niet afwijst. Tegen hen zegt Hij alleen wel: denk goed na of je het kunt en of je weet waar je aan begint; of je tot het slag mensen hoort die ik gebruiken kan.
Ik kan me niet voorstellen dat deze vragen niet ook aan mij en aan u besteed zijn.

inleiding drs. Jo Beckers
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM