- Versie
- Downloaden 188
- Bestandsgrootte 626.74 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
Nummer 1 – 94ste jaargang 2022 – januari/februari
TIJDSCHRIFT VOOR VERKONDIGING
UITGAVE VAN DE NEDERLANDSE PROVINCIE EN DE VLAAMSE CUSTODIE VAN DE ORDE DER MINDERBROEDERS FRANCISCANEN
Redactionale H.M.J. Janssen OFM
1 januari 2022 Heilige Maria, Moeder van God
inleiding prof. dr. M.J.H.M. Poorthuis; preekvoorbeeld drs. K. Touwen
2 januari 2022 Openbaring des Heren
inleiding dr. J.H.A. Brinkhof; preekvoorbeeld A. van Boekel
9 januari 2022 Doop van de Heer
inleiding drs. A.P. Knop; preekvoorbeeld drs. M.G.J. van der Post
16 januari 2022 Tweede zondag door het jaar
inleiding dr. Y. van den Akker-Savelsbergh;
preekvoorbeeld drs. P. van Mansfeld
23 januari 2022 Derde zondag door het jaar
inleiding G. van Buul OFM; preekvoorbeeld dr. S. Gradl
30 januari 2022 Vierde zondag door het jaar
inleiding dr. S.M.J.M. Lamberigts; preekvoorbeeld J. Kortstee
6 februari 2022 Vijfde zondag door het jaar
inleiding W.H.J. van Stiphout; preekvoorbeeld G.A.W. Martens
13 februari 2022 Zesde zondag door het jaar
inleiding drs. A.L. Sales; preekvoorbeeld M. Wisse
20 februari 2022 Zevende zondag door het jaar
inleiding H.M.J. Janssen OFM;
preekvoorbeeld ds. R.B. Nijendijk-Cnossen
27 februari 2022 Achtste zondag door het jaar
inleiding dr. W.M. Reedijk; preekvoorbeeld dr. J. van den Eijnden OFM
Homiletische hulplijnen 94 – drs. K. Touwen
REDACTIONALE
Jezus zegt tegen zijn leerlingen:
‘Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd
dat alles wat in de Tora van Mozes, bij de Profeten
en in de Psalmen over mij geschreven staat
in vervulling moest gaan.’
Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk
voor het begrijpen van de Schriften.
(Lucas 24,44v)
Geachte lezers en lezeressen van Tijdschrift voor Verkondiging digitaal,
Aan het begin van de nieuwe jaargang, de vierennegentigste, wens ik u namens de redactie een zalig en gezegend 2022 toe. Tijdschrift voor Verkondiging is door iedereen – gratis – te downloaden of uit te printen. Van deze service wordt tot onze vreugde zeer veel gebruik gemaakt. Wij stellen het op prijs wanneer u in uw kringen op deze bestaande service wilt wijzen.
De besturen van de Nederlandse en de Vlaamse Minderbroeders Franciscanen maken het tijdschrift mogelijk en hopen
met dit project nog lange tijd onze diensten te kunnen blijven aanbieden voor een eigentijdse verkondiging en daarmee een eigen franciscaanse bijdrage te leveren aan de kerk in met name Nederland en Vlaanderen.
Provinciaal Theo van Adrichem ofm heeft Hans Lammers (1967) per 1 juni 2021 benoemd tot lid van de redactie van TvV. Onze redactie is nu weer compleet. Hans is al eerder lid geweest van de redactie en schrijft al vele jaren exegetische inleidingen. Op 10 maart 2021 is hij aan Tilburg University gepromoveerd op het proefschrift ‘Have you not read this scripture?’ Memory Variation and Context-Based Modification in the Old Testament Quotations in the Gospel of Mark. Van harte welkom, Hans!
Op de eerste zondag van de Advent (28 november 2021) is het huidige C-jaar kerkelijk al begonnen. Dit liturgisch jaar laten wij ons aan de hand van Tora, Profeten en Geschriften vooral door de evangelist Lucas wegwijs maken in Gods blijde boodschap. Door te luisteren naar Mozes en de Profeten en het bidden van de Psalmen (Luc. 24,44), kunnen wij tot omkeer komen en ontdekken dat in Jezus van Nazaret, een rechtvaardige, een profeet krachtig in daad en woord, de Messias aan het licht komt. Moge zijn Geest ons inspireren bij het ontsluiten van de Schriften. Hopelijk breken wij het woord zo voor elkaar dat heden het Schriftwoord tot zegen van de hoorders in vervulling gaat (Luc. 4,21).
De opzet van ons oecumenisch tijdschrift blijft dezelfde: exegetische inleidingen, preekvoorbeelden en bijzondere bijdragen voor de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar als ook de homiletische hulplijnen. De exegetische inleidingen zijn ook goed te gebruiken in bijbelgroepen en leerhuizen.
In dit Lucas-jaar kunnen onderstaande publicaties goede diensten bewijzen:
H. Bedel (red.), Verbonden door het boek, Averbode 2011
J. de Heer, Lucas/Acta 1-3, Zoetermeer 2006-2008
A.J. Heschel, De Profeten, Vught 2013
J. Hulshof, Zondag aan de rivier. Stilstaan bij evangelieteksten, Baarn 2018.
H. Oosterhuis/A. van Heusden, Het evangelie van Lukas, Vught 2007.
N. Riemersma (red.), Lucas & Handelingen, Bergambacht 2014.
R. Rohr OFM, Spiritueel Bijbellezen, Utrecht 2020.
J. Sacks, Verbond en dialoog – joodse lezing van de Tora, Middelburg 2020.
J. Smit, Het verhaal van Lucas. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Zoetermeer 2009.
W. Welzen, Lucas. Belichting van het bijbelboek, ’s-Hertogenbosch 2011.
Alle medewerk(st)ers dank ik bij voorbaat voor hun bijdragen. Suggesties ter verbetering van Tijdschrift voor Verkondiging zijn van harte welkom.
De redactie hoopt ook dit jaar weer met TvV aan u, pastores, predikanten en leden van liturgische werkgroepen, een vreugdevolle dienst te bewijzen bij de voorbereiding op en de verkondiging van Gods blijde boodschap (vgl. 2 Tim. 3,14-17) tot zegen van mensen.
Om voor elkaar te zijn uw oog en oor,
te zien wie niet gezien wordt, niet gehoord,
en op te vangen wie zijn thuis verloor. –
om voor elkaar te zijn uw hand en voet,
te helpen wie geen helper had ontmoet:
wie dorst of hongert wordt getroost, gevoed. –
om voor elkaar te zijn uw hart en mond,
om op te komen voor wie is verstomd,
voor wie gevangen zit of is gewond. –
roept U ons, Christus, uw gezicht te zijn,
gerechtigheid en vrede, brood en wijn,
uw liefde, hoop, geloof – uw zonneschijn.
Halleluja!
(Delores Dufner/Gert Landman, LB 973)
Vrede en alle goeds!
Henk Janssen OFM, hoofdredacteur
Arnhem, Jonas, 8 september 2021, Maria geboorte
Vrijwillige bijdragen zijn welkom op NL 52 ABNA 0416 2441 81 t.n.v de Nederlandse Provincie van de Orde der Minderbroeders Utrecht, o.v.v. TvV. Bij voorbaat hartelijke dank.
1 januari 2022
Heilige Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (C-jaar)
Inleiding
Numeri 6,22-27
De indrukwekkende priesterzegen kan tot op de dag van vandaag in de synagoge alleen door een priester (Cohen / Aäronson / Mandelbaum, enz.) worden uitgesproken. De Bijbel is daarin minder exclusief: ook David en Salomo kunnen het volk zegenen. Later werd dit een exclusief priesterlijke bevoegdheid.
De zegen bestaat uit drie elementen die elk een parallellisme bevatten: zegenen – behoeden; schijnen – genadig zijn; verheffen – vrede geven.
Het is weinig opgemerkt dat de Aäronitische zegen een theologische spanning bevat: is het een wens of een feit, met andere woorden, is het volk door God gezegend als de priester de zegen uitspreekt, of is het een menselijke wens, zonder God te kunnen voorschrijven? De zegen wordt doorgaans als wens vertaald: ‘moge...’ of aanvoegend: ‘JHWH zegene u’. Toch lijkt de vertaling: ‘JHWH zegent u’ ook mogelijk. De belangrijke voortzetting 6,27 gaat wel degelijk uit van het reëel plaatsvinden van de goddelijke zegening: ‘Ik zal hen zegenen’. Ex opere operato, werkzaam vanuit de handeling, het loutere ritueel is voldoende, zonder dat de gesteldheid van de bedienaar er toe doet. De ontvanger ontvangt daarentegen zowel een gave als een opdracht. Het zegenen lijkt hier minder dan in Genesis 1 met vruchtbaarheid samen te hangen. In Psalm 67,2 wordt een vrijwel gelijkluidende formule gebruikt. Ook daar zou een indicativus kunnen worden vertaald. Tevens wordt hiermee duidelijk dat de priesterlijke context van de zegen in Numeri niet allesbepalend is: het gaat om het opheffen van het gelaat van God, wat een bijzondere welgezindheid aanduidt. Een dergelijke zegen kan ook in andere context worden uitgesproken en is volgens Psalm 67 zelfs voor alle volkeren en heel de aarde bestemd!
Galaten 4,4-7
Eenzelfde universele dimensie vinden we in de tweede lezing. Die universaliteit is dus niet exclusief voor het Nieuwe Testament, hetgeen wel eens gedacht wordt. Paulus ging op zijn zendingsreizen doorgaans naar de synagoge (behalve op de Areopaag, (Hand. 17), niet zijn meest succesvolle optreden) en had onder de godvrezenden daar het meeste succes. Het populaire beeld van de prediker die de heidenvolken en masse wilde bekeren past niet bij de Jood Paulus. De oude interpretatie dat Paulus de Joodse wet afschafte en de besnijdenis voor onnodig verklaarde is de laatste tijd verlaten: Paulus aanvaardde de Joodse voorschriften voor Joden, maar meende dat niet-Joden hiertoe niet verplicht moesten worden. Deze gedachte is ook in het jodendom te vinden, vergelijk de Noachidische (zeven) geboden die voor niet-Joden zijn bestemd, maar het christendom verbond deze boodschap met de liefde van Christus in wie ‘geen Griek en Jood is’. Niettemin erkent Paulus dat Jezus zelf leefde onder de wet. De feestdag van het octaaf van Kerstmis, de besnijdenis des Heren, ofschoon liturgisch wat overwoekerd door een Mariafeest herinnert nog steeds aan de fundamentele verbondenheid van Jezus met het jodendom.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Lucas 2,16-21
De evangelist Lucas blijft een raadsel: enerzijds wordt hij als de meest Griekse van de evangelisten gezien, anderzijds zijn bij hem tal van joodse elementen te vinden die bij andere evangelisten ontbreken. Met name de geboorte van Christus is bij Lucas doordrenkt van joodse elementen, zoals het Magnificat dat integraal als joods gebed kan worden begrepen, evenals de lofzang van Zacharias (let op uitdrukkingen als: de God van Israël, de belofte aan Abraham, het huis van David). Daarmee wordt Jezus in het spoor gesteld van de profeet Samuël (vergelijk de lofzang van diens moeder Hanna, 1 Sam. 1–2), alsook in parallellie met Johannes de Doper. Deze geweldenaar moet op Jezus en zijn volgelingen een grote indruk hebben gemaakt. Ook onze perikoop die volgt op de geboorte van Jezus in de stad van David en de lofprijzing van de engelen: ‘Eer aan God in de hoge en vrede op aarde voor de mensen van Zijn welbehagen’ (Luc. 2,14) klinkt sterk joods. Een echo van de profeet Jesaja die in de advent zo’n centrale rol speelt valt ook in deze vredeswens te beluisteren: ‘Vrede, vrede voor de verre en de nabije’ (Jes. 57,19). Paulus aarzelt niet dit uit te leggen als vrede voor de volkeren, dat is: de niet-Joden, alsook vrede voor de Joden (Ef. 2,17). Als het eerste ten koste gaat van het tweede bevinden we ons niet langer in het spoor van Paulus!
De lofzang van de engelen lijkt eveneens sterk op de lofprijzing van de mensen bij de intocht van Jezus in Jeruzalem (Luc. 19,38). We dienen het geboorteverhaal dan ook niet helemaal chronologisch te lezen, alsof de evangelist dan nog niet wist hoe Jezus’ messiaanse optreden zou eindigen, maar eerder met terugwerkende kracht.
Maria bewaarde alles in haar hart (zie ook Luc. 2,51). Deze raadselachtige maar ook mystieke uitdrukking lijkt te suggereren dat Maria juist de voor haar onbegrijpelijke zaken in haar hart bewaart, ook de zaken waarmee zij het zelf moeilijk zal hebben gehad. Dit niet-begrijpen doet waarschijnlijk meer recht aan Maria dan het beeld van volgzame vrouw en moeder. Toch heeft door de eeuwen heen het beeld van Maria als moeder van smarten deze notie van niet-begrijpen en toch in het hart bewaren terecht vastgehouden. Ook Jakob ‘bewaart’ het pijnlijke gebeuren van Jozef en zijn broers (Gen. 37,11). Nog duidelijker is Daniël, verschrikt en verbleekt na het visioen van ondergang, maar hij bewaart het in zijn hart (Dan. 7,28).
Doorgaans wordt de perikoop afgesloten met de verheerlijking door de herders. Sterke nadruk ligt op het teken van Godswege waardoor de herders weten dat hier de beloften van de Schriften worden vervuld. Feitelijk hebben ze zelfs twee tekenen gekregen: het eerste dat het kind in Betlehem geboren is, waarmee wordt gezinspeeld op de profetie van Micha 5,1.
Bovendien zal het kind in doeken zijn gewikkeld in een kribbe. Dat wordt bij Lucas zelfs driemaal gezegd zonder dat (mij) duidelijk is wat het betekent. Voorzegging van de dood van Jezus, als hij in een lijkwade wordt gewikkeld? Het Griekse woord is evenwel anders. Bijzonder origineel is de verklaring dat het in doeken gewikkeld zijn juist duidt op een bijzondere zorg zoals ook Salomo dat van zichzelf kan zeggen:
In windselen ben ik opgevoed en met zorg, want geen koning heeft een ander begin gehad van zijn geboorte.
(Wijsheid 7,4v)
Dan volgt doorgaans een nieuw tussenkopje: De besnijdenis van Jezus. Deze tussenkopjes impliceren al een interpretatie, want ze staan natuurlijk niet in de Griekse grondtekst. Het getuigt dan ook van wijsheid dat de liturgische agenda hier anders heeft besloten door zowel besnijdenis als naamgeving te betrekken bij het geboorteverhaal. Over de besnijdenis hebben we het al gehad: de naamgeving is uiteraard een centrale kwestie, want de engel had die naam al voorzegd (Luc. 1,31). Bovendien verklaart in dit geval Matteüs de betekenis van die naam, die voor de christelijke lezer wellicht als een verrassing komt: Jezus, ‘want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden’ (Mat. 1,21). Ook deze omschrijving klinkt nogal binnen-joods, hetgeen de christen er aan herinnert dat hij – in Christus – deel krijgt aan de messiaanse opdracht van Israël. Verlossing is hier allereerst herstel van een hartelijke verhouding met God waarbij de obstakels uit de weg zijn geruimd. Bijbels gezien is een naam niet zomaar een etiket, maar tevens een levensprogramma vanuit Gods perspectief. Dat geldt ook voor Jezus: jesjoea.
Preekvoorbeeld
‘Wanneer zij mijn naam op het volk leggen, of: over het volk uitspreken, zal Ik de Israëlieten zegenen.’ Kan een naam je tot zegen strekken? Er zijn inderdaad namen die je worden opgelegd.
Surinaamse slaafgemaakten kregen hun familienamen opgelegd, de namen van hun eigenaars. Zo kreeg in 1825 een zekere Henriëtte de vrijheid. Op haar manumissiebrief (het officiële document dat haar vrijlating bevestigde) staat alleen haar roepnaam. Maar in de omgang stond zij bekend als Henriëtte van Bänffer en onder deze naam kun je haar in de archiefbronnen terugvinden. Bänffer was haar voormalige eigenaar. Henriëtte mocht dan wel vrij zijn, maar haar naam gaf te kennen dat zij een ex-slavin was en ook van wie zij het bezit was geweest. Deze Henriëtte van Bänffer kreeg als vrije vrouw enkele kinderen die allemaal op haar naam stonden omdat ze niet door hun vader(s) werden erkend. Maar er is wel een verschil: zij heetten Bänffer, dus zonder ‘van’, omdat zij als vrijgeborenen nooit iemands slaaf waren geweest.
Andere Surinaamse familienamen tonen vervormingen van de naam van hun voormalige eigenaar of van hun plantage. De familie Tuinfort wordt herinnerd aan de plantage Fortuin. Of zulke vervormingen überhaupt uitspreekbaar waren, deed er niet toe. De familienaam Madretsma is de omkering van Amsterdam. Er heeft een familie Ffohkreb bestaan, de omkeernaam van Berkhoff. Dat zulke namen je werden opgelegd, getuigde van weinig respect.
Kan andermans naam je tot zegen zijn? Ik heet naar mijn opa, zoals vele oudste kleinzonen in mijn familie, stamhouders. Dat deze opa zich later vergreep aan zijn kleindochters, komt met mijn naam mee, er kleeft een geschiedenis aan. Ik heb er moeite mee gehad zo te heten. Uiteindelijk kwam mijn naamheilige mij te hulp. Ik leef onder zijn patronaat. Bij het schrijven van deze passage kuste ik de reisicoon van de heilige Nicolaas die ik in mijn studeerkamer dicht bij mij heb.
Op de veertigste dag voor Kerstmis leert de heilige Martinus ons te geven en uit te delen – met die mantel. Een paar weken later leert de heilige Nicolaas ons te ontvangen, te incasseren soms. Kunnen delen en ontvangen, beide zijn nodig om Christus’ geboorte te vieren, überhaupt om te leven.
Nu is hij acht dagen oud. Het kind moet een naam hebben. In het Jodendom krijgen kinderen pas een naam op de achtste dag van hun geboorte. De ouders kunnen even wennen. Wat is dit voor een kind? Welke naam past bij haar? Hoe zullen we hem noemen?
Vandaag, op de achtste Kerstdag, gedenken we Jezus’ besnijdenis en naamgeving. ‘Toen er acht dagen verstreken waren en Hij besneden zou worden, kreeg Hij de naam Jezus, die de engel had genoemd nog voordat Hij in de schoot van zijn moeder was ontvangen.’ Aan zijn besnijdenis besteedt de tekst verder geen aandacht, vanzelfsprekend voor een joods jongetje. Het evangelie legt de nadruk op zijn naam. Die was al door de engel voorzegd: ‘Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem Jezus noemen.’ Een veelbelovende naam: ‘De Heer redt, verlost, bevrijdt’.
Op de achtste Kerstdag vieren we dat er weer een nieuw jaar is aangebroken waarin de naam van Jezus over de aarde klinkt, anno Domini 2022. Er zijn andere jaartellingen mogelijk. Het is u misschien wel eens opgevallen dat september de zevende betekent; oktober, de achtste; november de negende; december de tiende, maar in werkelijkheid zijn het de negende tot en met de twaalfde maand. Als december de tiende maand is, moet je doortellen tot en met februari om het jaar rond te krijgen en is het op 1 maart nieuwjaarsdag. Dat klopt ook wel, zo tellen we nog steeds met aan het eind van een lang jaar een schrikkeldag. Maar de Kerk hield de achtste Kerstdag aan als nieuwjaarsdag: dat wij Jezus’ naam ook over dit jaar uitroepen, de naam die heil, redding, verlossing, bevrijding in zich bergt.
Zijn naam uitroepen, afkondigen, proclameren, uitvaardigen – zoals de rechten van de mens zijn geproclameerd, zoals het soms nodig is om artikel 1 van de grondwet te scanderen: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’. Zo roepen wij Jezus’ naam uit over dit nieuwe jaar.
En ook – intiemer – zijn naam aanroepen. Hij laat zich bidden, hij is benaderbaar, aanspreekbaar, toegankelijk. Wij kennen zijn naam. Wij bidden elkaar heil en zegen toe telkens als wij hem aanroepen: ‘Heer Jezus, ontferm U over ons’. Alles waar wij om bidden ligt al in zijn naam verborgen: redding, vrijheid.
Zijn naam is op ons gelegd. Wij zijn de zijnen.
inleiding prof. dr. Marcel Poorthuis
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen
2 januari 2022
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (C-jaar)
Inleiding
De Heer openbaart zich als een licht dat over zijn stad komt, als een ster die opgaat aan de hemel en herkend wordt door de volkeren. Met deze beeldtaal laten de lezingen van deze zondag Gods redding, zijn bekommernis om mensen, zien.
Jesaja 60,1-6 – Een licht voor de volkeren
De profeet Jesaja richt zich tot Gods eigen volk en kondigt het glorierijke herstel van Jeruzalem (zie Jes. 62,1) aan. De hoofdstukken die voorafgaan aan deze passage spreken vooral van de misstappen van het volk: het recht wordt met voeten getreden, men gedraagt zich als echtbrekers en afgodendienaars (57,1.3.7v), zelfs het vasten is niet belangeloos en de sabbat wordt ontheiligd (58,3.13). Dat brengt, zoals de profeet zegt, een scheiding teweeg tussen het volk en God en diens gelaat blijft verborgen (59,2). Maar nu gloort er hoop: de Heer komt tussenbeide, kleedt zichzelf in gerechtigheid, brengt redding en houdt zich aan het verbond: Hij vergeldt ieder naar zijn daden en komt als verlosser naar Sion (59,1.16-21).
Jesaja beschrijft dit als licht in de duisternis dat schitterend over de stad opgaat, een nieuwe schepping, zoals in Genesis op Gods woord in de diepe duisternis het licht verschijnt. Het is een vreugdevolle en bemoedigende boodschap voor de stad en haar inwoners: sta op en schitter, sla je ogen op en kijk om je heen, je hart zal opzwellen. De woorden reiken verder dan alleen Jeruzalem: het licht heeft een universele uitstraling. Ook de volkeren (heidenen) zullen zich van verre naar dit licht wenden, rijke schatten aandragen en de lof van de Heer verkondigen. Want, zoals Jesaja eerder al sprak: Gods redding is voor ieder, ook de vreemdeling die het recht onderhoudt en gerechtigheid beoefent (56,1-8). Eerder probeerde het volk de hulp van Egypte te kopen door rijkdommen op ezels en kamelen die kant op te sturen (30,6-7), nu echter gaat de verlossing van Jeruzalem zelf uit: de kostbaarheden komen op dromedarissen uit Midjan, Efa en Seba naar de stad (zie ook 45,14). Hier heerst een nieuw regime: God is koning (52,7-10, vergelijk Ps. 72,10v).
Efeziërs 3,2-3a.5-6 – Gods genade
Ook de tweede lezing gaat over Gods heilzaam handelen: de schrijver (waarschijnlijk niet Paulus zelf, maar een leerling) beschrijft het in termen van een geheim dat geopenbaard wordt. Gods bedoeling met de mensheid is onthuld: niet langer is er het scherpe onderscheid tussen Joden en niet-Joden, de volkeren, onbesnedenen, heidenen. Paulus denkt door op de woorden van Jesaja over de verhouding van Gods volk en de andere volkeren. Tot deze laatste groep richt de auteur zich vooral in zijn aanspreken van de Efeziërs. Het bijzondere dat hij verkondigt is dat zichtbaar geworden is dat Jood en heiden gelijk zijn. Het gaat niet zozeer om de vraag of de volkeren welkom zijn in de kring van de van huis uit joodse gelovigen (Ef. 2,14-21), voorop staat dat beide groepen in Christus verenigd zijn, evenwaardig. De schrijver drukt dit uit met het herhaalde woord ‘mede’ (Grieks: sun-), vertaald als mede-erfgenamen, van hetzelfde lichaam, deelgenoten van de belofte (3,6). Aansluitend bij de beeldspraak van duisternis en licht, zoals Jesaja doet, gebruikt de auteur ook ‘in het licht stellen, verlichten’ (3,8), maar dat vers valt buiten de schriftlezing van vandaag.
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Matteüs 2,1-12 – Een ster verschijnt
Het verhaal van Jezus’ geboorte heeft in het evangelie van Matteüs een heel ander karakter dan het kerstverhaal van Lucas. Nu geen stal, kribbe, engelen en herders, maar een ster aan de hemel en magiërs uit het oosten. Magiërs in die tijd zijn geen tovenaars, maar Perzische geleerden en raadgevers aan het hof. Hun rol is die van bemiddelaars tussen de aardse wereld en de godenwereld. Zo zijn ze uitleggers van visioenen en dromen en goed bekend met astrologie. Binnen de bijbelse geschriften lezen we ook over Daniël die, samen met zijn vrienden, in deze wetenschap wordt opgeleid en ingewijd aan het hof van de Babylonische koning Nebukadnessar (Dan. 1–2). Dat magiërs in het evangelie een nieuwe ster hebben ontdekt is dus niet zo vreemd, en dat ze die ster duiden als de geboorte van een koning past in het bijbels wereldbeeld. Een ster als teken van koninklijke macht speelt bijvoorbeeld ook in het verhaal van Bileam, een vreemde ziener, die Israël zegent en zegt: ‘Een ster komt op uit Jakob, een scepter uit Israël’ (Num. 24,17).
Met de komst van deze magiërs uit de volkeren laat de auteur zien dat de geboorte van Jezus niet alleen een teken is van Gods koningschap in Israël, maar dat de betekenis veel verder reikt, wereldwijd, óók voor de volkeren.
Dat wordt door de gang van zaken in Jeruzalem wel duidelijk gemaakt. Het is niet zo gek dat je de geboorte van een nieuwe koning verwacht in het koninklijk huis, dus gaan de magiërs naar koning Herodes en vragen hem naar de pasgeboren koning van de Joden. Maar wat zij, vreemdelingen, wél zien, ziet Herodes niet en hij, en heel Jeruzalem met hem, schrikt. Opvallend is dat Herodes wel begrijpt dat het hier om de Messias gaat, want met een vraag naar de Messias benadert hij de hogepriesters en schriftgeleerden. Zij op hun beurt weten dat volgens de Schriften de nieuwe leider en herder uit Betlehem zal komen (Mi. 5,1v; 2 Sam. 5,2; 1 Kron. 1,2). Maar in plaats van in vreugde uit te barsten vanwege de komst van de Messias, kiest Herodes voor list en bedrog.
Al met al tekent het de duisternis waarin Jeruzalem verkeert. De magiërs echter zien opnieuw het licht: de ster gaat hen voor naar Betlehem en blijft uiteindelijk staan boven de plaats waar Jezus met zijn moeder Maria is. Ze brengen hulde aan het kind en bieden Hem hun rijke gaven aan: goud, wierook en mirre. Natuurlijk zijn de magiërs uiteindelijk prima in staat de droom die zij vervolgens krijgen, om niet naar Jeruzalem terug te keren, op de juiste manier uit te leggen. Helaas zal Herodes op een wrede manier toeslaan door de jongetjes van Betlehem te laten vermoorden, bang als hij is voor de pasgeboren koning van de Joden (Mat. 2,16vv).
Dit verhaal, waarin Matteüs zowel elementen gebruikt uit Jesaja als uit Psalm 72, wordt in de traditie nog verder verrijkt. Zo zijn de magiërs bekend geworden als koningen, koningen uit de volkeren dus, zoals waar Jesaja over sprak (Jes. 60,3), die op weg gaan naar de koning van de Joden. We zien het contrast tussen het inzicht van deze wijzen uit het oosten en Herodes. De magiërs zouden de verschillende generaties en wereldstreken vertegenwoordigen, wat volgens de niet-bijbelse verhalen tot uitdrukking komt in hun verschillende leeftijden en huidskleur. Ze zijn met hun drieën, vanwege de drie geschenken die zij op hun kamelen en dromedarissen hebben geladen (Jes. 60,6). Ze krijgen zelfs namen: Caspar, Baltasar, Melchior, drie koningen die voor deze nieuwgeboren koning knielen (Jes. 60,14; Ps. 72,12).
Door tekst en traditie schijnen de woorden van Jesaja heen: koningen en volkeren komen naar het licht van de Heer.
Preekvoorbeeld
‘Driekoningen doet de dagen lengen’. Dit was een veelgehoorde uitspraak in mijn kinderjaren. Zowel in de ochtend als in de avond lijken de dagen langer te worden. Ik denk dat het vooral de ouderen zijn die genieten van de groei naar het licht. Kerstmis is midden in de winter. De dagen zijn nog kort. De omslag van donker naar licht is rond Driekoningen goed waarneembaar. Het zal geen toeval zijn dat Kerstmis en Driekoningen beide sterk verbonden zijn met het stralen van licht. Deze feestdagen verkondigen immers het komen van het Licht. En mensen hunkeren naar licht. Op allerlei terreinen speelt licht een belangrijke rol.
Met Kerstmis vierden we de geboorte van Jezus. En ook vandaag staat de geboorte van ditzelfde kind centraal. Toch heeft het verhaal van de wijzen uit het oosten die geleid worden door de ster een geheel ander karakter. Er hangt ook een andere sfeer omheen. Zo horen we vandaag niets over een stal en een kribbe, geen woord over engelen en herders.
In het evangelie van Driekoningen is een belangrijke rol weggelegd voor de wijzen uit het oosten. Ook wel magiërs genoemd. Het zijn geleerden en raadgevers aan het Perzische hof. Ze zijn geschoold in sterrenkunde en astrologie. Ze verklaren dromen en visioenen. Het zijn deze magiërs die een nieuwe ster hebben ontdekt. Zij brengen deze in verband met de geboorte van een koning. De evangelist Matteüs wil ons vandaag duidelijk maken dat de geboorte van Jezus niet alleen van betekenis is voor Israël, maar dat het belang van zijn geboorte veel verder reikt. Het komen van de wijzen uit het verre oosten die naar de nieuwe koning op weg zijn gegaan maakt dit duidelijk. Deze magiërs hebben zich opengesteld voor het licht: ze zijn in beweging gekomen. Ze overbruggen een enorme afstand.
In scherp contrast met deze wijzen stelt koning Herodes zich afwerend op. Hij schrikt als de wijzen het hebben over de pasgeboren koning der Joden. Hij voelt dat zijn eigen positie in het geding komt. Van zich open opstellen kan dan al geen sprake meer zijn. Hij kiest voor list en bedrog. Hij vraagt de wijzen of ze hem op de hoogte willen brengen van de verblijfplaats van de nieuwe koning want ook hij wil hem de gepaste eer brengen. Zo staan de wijzen tegenover koning Herodes. De ene partij welwillend, in vertrouwen, belangstellend. De ander: afwijzend, vol angst, manipulatief. Voor de nieuwe koning lijkt weinig plaats in Jeruzalem. De ster gaat voor de wijzen uit naar Betlehem. Totdat hij stil blijft staan boven de plek waar het kind is. Ze worden vervuld van vreugde. Ze worden diep geraakt en vallen op de grond om het kind eer te bewijzen. En dan bieden ze het kind geschenken aan: goud, wierook en mirre. Vervolgens reizen ze terug naar hun land, niet via Herodes – ze zijn gewaarschuwd in een droom – maar via een andere route.
Bij de voorbereiding van deze viering zat ik na te denken en te mijmeren. Ik vroeg me af: als wij nu aankomen bij het kind in Betlehem: welk geschenk zouden wij het dan kunnen geven? Het zou me niet verbazen als de meesten zouden zeggen: ik sta met lege handen. Wat heb ik nu te geven? Zeker, niet ieder van ons beschikt over goud, geld, over bezit en eigendom. Als je zo kijkt komen de meesten van ons niet zo ver. Maar ik weet zeker, diep in ons hart weten wij dat de nieuwe koning op geld en bezit niet zit te wachten. Het gaat het Christuskind om iets anders. Hij kijkt door onze buitenkant heen, naar ons binnenste, naar ons hart. Wat hoopt hij daar te vinden? Mensen met een goede wil. Met een hart dat zich openstelt voor anderen. Hij is blij met mensen die niet alleen aan zichzelf denken. Blij als mensen de hoop niet opgeven, maar overeind blijven, ook als rijkdom weg valt.
Jochem, een jongen van 17, kwam ik tegen in de jeugdgevangenis. Na een jaar vastzitten mocht hij bijna naar huis. In de gespreksgroep vroegen de jongens aan hem: wat ga jij doen als je vrij komt? Na kort nadenken zei Jochem: ‘van de eerste buit die ik binnenhaal koop ik een gouden kruis met ketting voor mijn moeder.’
We wisten het: zijn moeder stond voor hem het allerhoogst. Haar wilde hij het mooiste cadeau geven. Voor alles wat zij voor hem had gedaan. En wie had hem het afgelopen jaar bijna elke week bezocht? Juist, zijn moeder. Zij moest met de trein en de bus komen. Van ver. En ze had geen dikke portemonnee. Ze was meer dan 3 uur onderweg voor één uur bezoek. Jochem raakte geëmotioneerd toen hij het vertelde in de groep. Ik vond het mooi dat hij zijn moeder wilde verwennen en dat hij haar zo enorm waardeert. Bijzonder was het ook dat hij het met de groep wilde delen.
Maar wat hij zei over ‘de eerste buit die ik binnen haal…’? Ik vroeg hem: ‘Als ik aan je moeder zou vragen met welk cadeau kan Jochem je heel blij maken? Wat zou ze dan zeggen?’ Toen viel het stil. En hij zei: ‘Ik denk dat ze zou zeggen dat ik haar het meest blij maak met gewoon naar school gaan en mijn best doen. Dat ik echt een nieuwe start ga maken. Zoiets.’
De wijzen keerden langs een andere weg naar huis terug, lazen we. Ze dachten eerst misschien: de pasgeboren koning vinden we in een prachtig paleis. Groot, rijk, machtig, indrukwekkend. Maar de ster wees de weg naar een eenvoudig huis in Betlehem. Daar verbleef hij samen met zijn moeder Maria. Hij zal in al zijn eenvoud en bescheidenheid de koning van alle volken worden. Hij weet mensen met elkaar te verbinden. Hij is de goede herder, steeds op zoek naar zijn schapen die verloren zijn. Hij heeft zorg voor de kwetsbare, het kleine, de arme, de zieke. Hij vergeet de gevangene niet, en evenmin de vreemdeling. Hij streeft naar geluk voor álle mensen. Waar ze ook wonen, hoe oud ze ook zijn, welke kleur ze ook hebben.
Laten ook wij op weg gaan. Zoekend naar het licht.
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld Arie van Boekel
9 januari 2022
Doop van de Heer
Lezingen: Jes. 42,1-4.6-7; Ps. 29; Hand. 10,34-38; Luc. 3,15-16.21-22 (C-jaar)
Inleiding
Lucas 3,15-16.21-22
Johannes was al een openbare figuur toen Jezus naar hem toe kwam. Johannes de Doper doopte de mensen in de Jordaan om hen te bevrijden van hun zonden, hun schuld aan God. Het gaat hierbij om het herstellen van de relatie tussen God en mens door belijdenis van de zonden en de doop van vergeving. Dat Johannes een bekende figuur was, wordt wel duidelijk uit de grote groepen mensen die zich door hem laten dopen en uit de verwachting die wordt uitgesproken in Lucas 3,15: ‘of hij misschien de Messias is’? Het leidt tot de markante uitspraak dat Johannes niet eens goed genoeg is om de sandalen van Jezus los te maken.
Over Jezus zegt Johannes ook het volgende: ‘Na mij komt die sterker is dan ik, ik doop jullie met water, maar hij zal jullie dopen met heilige Geest’. Op dat moment heeft Johannes de Doper al heel veel gesproken, wat in een groot contrast staat tot het zwijgen van Jezus vóór zijn doop. Het evangelie van Lucas vermeldt wel dat Jezus sprak als twaalfjarige in de Tempel van Jeruzalem (2,46-49), maar daarna springt het verhaal direct naar de doop in de Jordaan (waar het evangelie van Marcus direct mee begint). De Heilige Geest waarmee Jezus zal dopen in plaats van het water van Johannes, moet eerst op Jezus neerdalen, alvorens hij aan zijn missie kan beginnen. Het is de kracht van God die nu in Jezus komt en waarmee een bijzondere relatie tussen JHWH en Jezus tot stand wordt gebracht. Deze innige relatie wordt bevestigd door de mededeling dat Jezus zijn geliefde is, zijn zoon. Nu is hij klaar om de mensen te vertellen van het Goede Nieuws.
De heilige Geest wordt voorgesteld als een duif. Dit doet natuurlijk denken aan de duif van Noach die over een schoongewassen aarde vloog en (de derde keer) terugkeerde naar de ark met nieuw leven. Ook lijkt het een impliciete verwijzing naar het verhaal van Jona, wat immers het Hebreeuwse woord is voor ‘duif’. Hierin vinden we vele motieven terug die bij Jezus een hoofdrol spelen. Denk bijvoorbeeld aan het volledig ondergaan in het water om daarna op de juiste weg gezet te worden door JHWH; het ‘sterven’ in de buik van de vis (het graf van Jezus) om na drie dagen herboren te worden en de profetische boodschap dat er vergeving mogelijk is voor wie zich omkeert van zijn en haar zonden. De Geest van JHWH is zo verbonden met nieuw leven, met omkering, het oude achterlaten, vergeving, en is dus het omgekeerde van de dood.
Zo is er in Lucas 3 in een paar zinnen al veel gezegd over Jezus en wordt de kern van het evangelie in enkele uitspraken weergegeven: Jezus zal dopen met heilige Geest en hij is de geliefde Zoon van God. Kortom, Jezus zal de weg wijzen naar God en de mensen tonen hoe zij kunnen leven in de liefde en kracht van JHWH. Hij is de Zoon, de wegwijzer naar de Vader, de brug tussen God en mens.
Johannes de Doper roept de mensen op om in de chaos die het leven kan zijn duidelijkheid te scheppen. Hij roept de mensen op om niet langer in zonde te leven (dus zich niet meer van God af te keren), maar om zich te bekeren. In de wildernis van hun leven, waarin God ver te zoeken is, biedt Johannes een weg aan die de mensen kunnen gaan. Hij creëert orde uit chaos en zet de mensen weer op het spoor van God. Dat is de taak van Johannes de Doper.
De weg van Jezus start bij Johannes en bij de mensen die een nieuwe weg zoeken naar God. Jezus neemt vanaf nu de taak van Johannes over. Deze laatste had als taak, volgens de evangeliën, om te wijzen op de mogelijkheid om het verleden af te sluiten. Door het ritueel van de onderdompeling werd aan mensen de kans geboden om te stoppen met hun zondige leven en opnieuw te beginnen. Ondergaan in het water is als sterven om daarna uit het water als nieuw mens herboren te worden.
In dit verband kan ook weer een vergelijking gemaakt worden met een ander zeer bekend verhaal uit het Eerste Testament, dat van de doortocht door de Rietzee (Ex. 14). In hun vlucht voor het Egyptische leger komt het volk voor de zee te staan. Voor hen water en achter hen de aanstormende soldaten. JHWH maakte een weg in de zee waarlangs het volk door het water naar de overkant kon trekken. Zo lieten ze hun verleden achter zich en wel heel letterlijk als het water zich weer sloot boven het leger van de farao. Op de andere oever aangekomen en als het ware herboren, kon het volk beginnen aan een nieuw leven en een nieuwe toekomst. Dit nieuwe leven wordt bezegeld met een nieuw Verbond tussen JHWH en zijn volk. Deze leefregels bepalen de relatie tussen JHWH en Israël en tonen de weg die leidt naar het leven. Het Verbond wordt gegeven in de vorm van de Tien Geboden, waarvoor JHWH afdaalt op de berg Sinai (Ex. 19,20).
Zo zien we dus dezelfde motieven verbonden aan de doortocht van het volk door het water en de onderdompeling van Jezus in de Jordaan. In beide gevallen gaat het om de start van een nieuw leven en het achterlaten van het oude. In beide gevallen wordt een nieuwe weg getoond die mensen moeten gaan om het leven te vinden. En in beide gevallen is het JHWH die na de doortocht (na het afleggen van het oude dus) naar de mens komt met zijn zegen en kracht om de juiste weg te gaan.
En wat is deze juiste weg? Veel heeft Johannes al verteld in Lucas 3,10-14. Nog meer aanwijzingen vinden we in vv. 4,16-19, de tekst direct na de ‘Verzoeking in de woestijn’ en dus het eerste echte openbare optreden van Jezus als volwassen mens. In de synagoge van Nazaret krijgt Jezus een boekrol van de profeet Jesaja aangereikt en hij kiest een tekst die dezelfde thema’s behandelt als de lezing die in het leesrooster aan Lucas 3 is gekoppeld: Hij is uitgekozen door JHWH om de goddelijke rechtvaardigheid te tonen aan de mensen. Hiervoor heeft hij Gods Geest (de goddelijke kracht) gekregen. Hij zal gevangenen bevrijden, blinden weer laten zien en het licht brengen aan wie in duisternis zitten (Jes. 42,6v).
Jesaja 42,1-4.6-7
De oudtestamentische lezing van deze zondag is natuurlijk gekozen omdat ze spreekt over die ‘andere manier van leven’, waarover ook Johannes de Doper predikt en die wij ook aanduiden als de ‘weg van Jezus’. De tekst spreekt verder over de ‘dienaar van JHWH’ die speciaal door God is uitgekozen om zijn rechtvaardigheid te vestigen op de wereld. Zijn messiaanse optreden zal niet zwak zijn of halfslachtig uitgevoerd (hij komt niet om een geknakte rietstengel af te breken of een al dovende vlam uit te blazen), maar zal net zolang duren totdat er recht op aarde heerst. De profetie toont een toestand die er nog niet is, maar die zeker zal komen! De taal die in Jesaja gebruikt wordt om deze goddelijke dienaar aan te kondigen is dezelfde als waarmee koningen worden aangekondigd en grote namen als Abraham en Mozes. Het gaat om leiders die verantwoordelijk zijn voor de orde in de samenleving, die uiteraard gezien wordt als een orde die rechtstreeks van God komt. Deze leider, dienaar van JHWH, zal de wereld zo hervormen dat het goddelijke recht zal heersen. De orde die dan aanbreekt is er een zoals beschreven in de verzen 6-7. Het is dezelfde orde die Jezus tot stand zal brengen en dat alles met de Geest en dus de kracht en uitvoering van JHWH zelf.
Mensen zullen door Jezus bevrijd worden. Waarván mensen bevrijd moeten worden kunnen we voor onszelf gemakkelijk invullen. De wereld en onze eigen ervaringen geven ons (helaas) voldoende voorbeelden van zaken en gebeurtenissen die ons binden in duisternis en ons het zicht ontnemen op wat goed is en liefde.
Samengevat gaat het om de volgende elementen:
- zaken uit het verleden kunnen ons gevangen houden, beletten om voluit te leven, tussen ons en God instaan en onze relatie verstoren;
- God biedt de mogelijkheid om het verleden en onze foute keuzes achter ons te laten en een nieuw leven te beginnen;
- in Jezus (en in de geboden van het Verbond) geeft God richtingaanwijzers om zijn weg te volgen;
- deze ‘goddelijke’ weg is een weg van bevrijding.
Preekvoorbeeld
Wat gebeurt er wanneer we een andere mens op een voetstuk zetten? In de eerste verzen van de korte evangelielezing van vandaag gebeurt dat maar liefst twee keer. Eerst is het volk erg enthousiast over Johannes de Doper en men vraagt zich af of hij niet de Messias is. Het is nogal wat om dat van iemand te zeggen. De Messias is degene die in naam van God alles gaat veranderen, die het lot van Gods volk definitief ten goede zal keren. Het ging niet goed in Israël in de dagen van Johannes. Als hij de Messias zou zijn, zou hij het volk voorgaan in de bevrijdingsstrijd tegen de Romeinen en hen opnieuw uitleiden uit het slavenhuis.
Het is begrijpelijk dat Johannes afwerend reageert. Het was helemaal niet zijn roeping om de Messias te zijn! Hij haast zich dan ook om het gerucht dat onder het volk de ronde doet te ontkennen: ‘Ik doop jullie met water, maar er komt iemand die meer vermag dan ik’, zegt hij. ‘Ik ben zelfs niet goed genoeg om de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur.’
Vergeleken met Johannes is de echte Messias nog veel groter. Wat Johannes deed, was eigenlijk al heel wat. Hij predikte het doopsel van vergeving van de zonden, zo kunnen we eerder in het evangelie lezen. Hij hielp mensen om zich vrij te maken van wat hen bedrukte en verlamde, van de fouten begaan in het verleden, van een negatieve kijk op zichzelf en op anderen. Dat bezegelde Johannes dan met een onderdompeling in de rivier de Jordaan. Heel veel mensen kwamen erop af, en dat betekende dat hij werkelijk aan een grote behoefte tegemoetkwam. ‘Maar’, zei hij, ‘de echte Messias doet iets geheel anders, ik kan niet in zijn schaduw staan, ik kan nog niet eens de riem van zijn sandaal losmaken.’ Daar hebben we de tweede keer in twee verzen dat er iemand op een voetstuk wordt gezet. Wat moeten de mensen die al zoveel bewondering hadden voor Johannes wel niet denken van die komende Messias? Dat moet wel een superman zijn, een halfgod.
En dan kijken we naar het laatste stukje van de lezing, want daar staat die Messias dan. Alleen wij, lezers weten dat, want hij staat gewoon in de rij om te wachten op zijn beurt om gedoopt te worden. En hup, daar gaat ook hij kopje onder, en na hem komt de volgende. Die Messias ziet er helemaal niet uit als een superman of een halfgod, maar als een eenvoudige timmerman uit Galilea. We horen dat hij na afloop van de doop, toen hij aan het bidden was, een heel bijzondere ervaring had: de heilige Geest streek op hem neer en hij hoorde een stem uit de hemel die zei: ‘Jij bent mijn geliefde zoon, in jou vind ik vreugde.’ Jezus had wél die roeping die Johannes niet had. Waarschijnlijk was er niemand in z’n omgeving die doorhad wat Jezus hier meemaakte. Maar hij zou zich niet lang meer stilhouden.
In de eerste lezing uit Jesaja horen we wat Jezus inspireerde. Jezus kende het boek van de profeet Jesaja goed, het was zijn favoriete bijbelboek. Het spreekt over de toekomst die God voor ogen heeft, waarin er licht zal zijn voor alle volken, waarin blinden weer kunnen zien en bevrijding komt voor wie gevangen zitten. En het spreekt vooral over degene die Gods instrument zal zijn om dit te verwezenlijken: iemand die niet schreeuwt, die niet luidkeels in het openbaar roept, niet op de voorgrond treedt, maar gewoon doet wat moet worden gedaan. De persoon die Jesaja voor ogen heeft, lijkt meer op die arme timmerman die in de rij staat om door Johannes gedoopt te worden, dan op een superman of halfgod waar veel mensen aan dachten bij ‘de Messias’.
Ik denk dat dit een belangrijke les is van deze evangelielezing, van deze viering van de Doop van de Heer: Het gaat niet om die belangrijke persoon die er opeens staat, die nu het officiële stempel krijgt van Messias, van Veelgeliefde Zoon van God. Het interesseerde Jezus helemaal niet dat de mensen nu allemaal zouden weten dat hij die Messias was. Wat hij belangrijk vond was dat die blinden weer zouden gaan zien en dat mensen zich zouden bevrijden van wat hen gevangen hield. En hij wist heel diep van binnen dat dat kón, dat nu die werkelijkheid van God kon aanbreken. Hij zou zich daarvoor inzetten met alles wat hij in zich had, en dat was heel wat. Dat was zijn roeping.
Wat gebeurt er als we mensen op een voetstuk zetten? Met die vraag begon ik deze overweging. Misschien is wel het belangrijkste wat er dan gebeurt, dat we te veel kijken naar die persoon die we belangrijk gemaakt hebben, en die onopvallende figuur in de rij die wacht op z’n beurt over het hoofd zien.
En het gaat toch eigenlijk om wat die man wil en zoekt. Hij is vervuld geraakt van de hoop dat de levens van de minsten onder ons kunnen veranderen. Die levens kunnen zich openen, kunnen ruim en vrij worden en datzelfde kan ook met onze levens gebeuren. Daar ging het Jezus toen om, daar gaat het Jezus nog steeds om. De doop in de Jordaan door Johannes was daarvan de bezegeling en die doop vieren we vandaag.
Jezus, die geliefde zoon in wie God zijn vreugde vindt, wil niets liever dan dat ook wij ontdekken dat wij de geliefde zoons en dochters van God zijn. Wij staan ook in die rij om gedoopt te worden door Johannes, wij kunnen ons ook bevrijden van wat ons bedrukt en verlamt, van fouten begaan in het verleden, van een negatieve kijk op onszelf en op anderen. Wij kunnen ook iemand zijn die niet schreeuwt, die niet luidkeels in het openbaar roept, niet op de voorgrond treedt, maar gewoon doet wat moet worden gedaan. Wij kunnen gaan in het voetspoor van Jezus, dat is hem genoeg. En de riem van zijn sandaal, die kan hij zelf ook wel vastmaken, daar heeft hij niemand voor nodig.
inleiding drs. Arjan Knop
preekvoorbeeld drs. Marc van der Post
16 januari 2022
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 62,1-5; Ps. 96; 1 Kor. 12,4-11; Joh. 2,1-12 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 62,1-5
Binnen Trito-Jesaja, het laatste deel van het boek Jesaja (56–66) hangen de hoofdstukken 60–62 nauw met elkaar samen. De geest van de Eeuwige rust op de profeet en hij verkondigt de blijde boodschap dat God zijn belofte zal waarmaken (61,1-3; vgl. 40,1-11 en 52,7) .
Die belofte van heil en redding komt ook duidelijk naar voren in onze tekst. Het gaat om geloof in de toekomst. Want al is de ballingschap voorbij, Jeruzalem is een puinhoop, het land moet weer opgebouwd worden en er zijn problemen tussen uit Babylon terugkerende joden en joden die tijdens de ballingschap in Jeruzalem zijn gebleven. Maar de profeet laat zich niet ontmoedigen, hij zal niet rusten totdat de redding daadwerkelijk gekomen is. Hij baseert zich daarbij op het verbond tussen God en het volk Israël.
De profeet probeert zijn vertrouwen en hoop over te brengen op het volk met behulp van beelden van licht zoals gloed en brandende toorts, die staan voor heil en redding (vgl. Israël als licht voor de volkeren).
In Jesaja 62,1-2 spreekt de tekst over gerechtigheid die hier niet zozeer op te vatten is in morele zin maar als synoniem voor heil en redding (WV95 vertaalt gerechtigheid, tsedaka, als ‘heil’).
Jesaja 62,2-4 beschrijft wat er gebeurt als de redding eenmaal een voldongen feit is: de volken erkennen dat de Eeuwige heeft ingegrepen ten gunste van Sion. Dat blijkt uit de nieuwe naam die Sion nu draagt en ontvangen heeft van de Eeuwige: ‘mijn welbehagen’ en ‘mijn bruid’, zoals het land nu heet. Wat een tegenstelling met de oude namen ‘Verstotene’, ‘Verlatene’ die de volkeren Sion gaven. Sion – vaker gepersonifieerd als echtgenote van de Heer (Jes. 49–50 en 54) – is nu tezamen met het land zijn bruid, de relatie is hersteld, zij staan onder bescherming van de Eeuwige.
De herbouw van het land wordt vergeleken met het beeld van een huwelijk: zoals de bruidegom blij is met zijn bruid, zo zal uw God blij zijn met u (62,5).
1 Korintiërs 12,4-11
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Johannes 2,1-12
Op de magistrale proloog in Johannes 1,1-18 volgt het getuigenis van Johannes de Doper. Hij herkent Jezus als ‘het lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt’ (1,29) en getuigt dat Jezus de zoon van God is (1,34).
Het openbare leven van Jezus is begonnen en hij heeft al een kleine kring leerlingen om zich verzameld. Andreas en zijn broer Simon (ook Kefas resp. Petrus genoemd) zijn de eerste leerlingen. Dan volgen Filippus en Natanaël (1,35-51).
Na al deze namen is het opmerkelijk dat in de evangelietekst weliswaar veel personages voorkomen, maar alleen Jezus bij name wordt genoemd: híj staat centraal.
Johannes 2,1 vertelt dat er bruiloft is op de derde dag. Het woord bruiloft roept liefde op en feest, twee mensen, bruid en bruidegom, houden zoveel van elkaar dat zij samen een nieuwe toekomst tegemoet willen gaan en dat wordt terecht gevierd. Maar het feit dat hun namen er kennelijk niet toe doen, wijst erop dat Johannes waarschijnlijk een andere ‘bruid en bruidegom’ op het oog heeft. Van de profeten weten we dat het beeld van de bruiloft een oeroud beeld is voor het liefdesverbond tussen God en zijn volk (hier ligt de verbinding met de eerste lezing uit Jesaja), waarbij Israël fungeert als de bruid. Zo wil Johannes aan het begin van zijn evangelie de aandacht vestigen op het liefdesverbond tussen God en mens.
Het is niet helemaal duidelijk welke derde dag er precies wordt bedoeld, want als je de aan het evangelie voorafgaande tekst leest kom je telkens ‘de volgende dag’ tegen. Wanneer Johannes echter spreekt over de derde dag, moet er een lichtje gaan branden, dan bedoelt hij dat het een betekenisvolle dag is, de dag waarop alles anders wordt, een nieuw begin, de dag van openbaring (Ex. 19,16).
Het is bijzonder dat de bruiloft in Kana, in Galilea, plaatsvindt en niet in Jeruzalem, dat toch als religieus centrum bij uitstek de plaats zou zijn om het liefdesverbond tussen God en de mensen te vieren. In Johannes 1,46 zegt Natanaël dan ook over Jezus: ‘Uit Nazaret? Kan daar iets goeds vandaan komen?’ Zou dan uitgerekend in ‘het Galilea van de heidenen’ een nieuw begin mogelijk zijn tussen God en zijn volk?
Tot de genodigden behoren de moeder van Jezus – er staat dat zij er ‘was’ – Jezus zelf en zijn leerlingen.
Zonder verdere uitwijdingen over bruid en bruidegom en overige gasten maakt Johannes meteen het probleem duidelijk, dat verwoord wordt door de moeder van Jezus: ‘Ze hebben geen wijn meer’.
Hoewel zij toch een ware voortrekkersrol vervult, noemt Johannes haar steeds ‘de moeder van Jezus’, hij geeft haar geen naam, maar een (ere-)titel. Zij heeft oog voor de pijnlijke situatie en legt het probleem vol vertrouwen neer bij degene die het volgens haar kan oplossen. Ook al reageert Jezus niet enthousiast – ‘Mijn uur is nog niet gekomen’ – ze weet dat vertrouwen over te dragen op de dienaren: ‘Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is.’ (2,5); en misschien zelfs, gezien het vervolg van het verhaal, ook op Jezus zelf.
De dienaren vullen zes stenen vaten van elk twee of drie metreten met water, zoals Jezus hen opdraagt. Wanneer je bedenkt dat één metreet circa veertig liter is, gaat het om minimaal vijfhonderd liter wijn. Hoeveel gasten er ook zijn, zoveel wijn krijgen ze niet op, er zal altijd wijn overblijven.
Wijn in overvloed. En wat voor wijn! De tafelmeester heeft nog nooit zo’n goede wijn geproefd, hij wist niet waar de wijn vandaan was, van welk chateau die is. Een staaltje van de omgekeerde wereld: ‘de dienaren die het water hadden geschept, wisten het’ (2,9) en degene die het op grond van zijn functie had moeten weten, wist het niet. De dienaren maken het teken van Jezus mogelijk. Want doordat zij zijn opdracht uitvoeren, kan water wijn worden, wordt Gods aanwezigheid in Jezus zichtbaar, of ook: ‘kan hij zijn heerlijkheid openbaren’ (2,11), hoewel zijn uur nog niet gekomen is (2,4).
Wanneer het uur gekomen is, begint het lijden: ‘Jezus wist dat zijn uur gekomen was en dat hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader’ (13,1; 17,1).
Zoals ‘bruiloft’ een dubbele bodem heeft, is dat ook het geval met ‘wijn’, als teken van overvloed, vreugde, van de met Jezus begonnen Messiaanse tijd (Jes. 25,6; Joël 4,18; Am. 9,13-14). De wijn te Kana is geen gewone, voor de kenner herkenbare wijn. Voor deze ongewone wijn hoef je blijkbaar zelf geen ‘kenner’ te zijn, want Jezus is dat al. Ga hem dan maar achterna, wil Johannes zeggen. Want dan zal je leven hier en nu (‘water’) al een feest zijn, een leven in overvloed, een leven met God (‘wijn’). Of zoals de moeder van Jezus het verwoordt: ‘Doe maar, wat Hij u zegt!’
Johannes vat het gebeurde samen met de woorden dat dit ‘het begin was van de tekenen die Jezus deed in Kana in Galilea. Hij openbaarde zijn heerlijkheid en zijn leerlingen geloofden in hem.’ De heerlijkheid van Jezus is de aanwezigheid van God die in hem aan het licht komt. Daarvan zijn de leerlingen getuige. Deze beide laatste verzen vormen samen met het eerste vers de omlijsting van de tekst (Joh. 2,1v.11v).
Preekvoorbeeld
Voor degenen onder ons die gestopt zijn met het drinken van alcohol en voor degenen die dat proberen begint het verhaal van vandaag goed. De wijn is op! Daar in Kana lijkt het een bruiloftsfeest te worden zonder wijn!
We horen vandaag over een bruiloft, dat gaat dus over liefde en trouw en over mensen die van elkaar willen blijven houden. Maar wie de bruid en de bruidegom zijn, horen we niet.
Wel horen we dat deze bruiloft op de derde dag is. Als je dit hoort in de Schrift dan moet er meteen een lampje gaan branden. Wat is dat voor een dag?
Het is de dag waarop alles nieuw wordt, de dag van Jezus’ opstanding! Op die derde dag is de relatie tussen mensen en God hersteld. Op Pasen door lijden en sterven van Jezus heen is de liefdesrelatie tussen God en ons zijn volk, zijn bruid hersteld. Die vergelijking tussen onze relatie met God en de liefdesrelatie in een huwelijk, hoorden we ook al in Jesaja. Waar liefde is, daar is God. Het gaat daar te Kana dus niet om de geluksdag van de heer en mevrouw NN te K, maar over Jezus en over zijn rol in onze liefdesrelatie met God.
Op deze speciale bruiloft neemt de moeder van Jezus het voortouw. Zij wordt niet bij name genoemd, maar bij haar eretitel. Moeder van Jezus. Maria ziet direct wat er aan de hand is: Er is geen wijn meer, het feest lijkt te mislukken. Ze vertrouwt erop dat Jezus hulp kan bieden in deze nood, maar Jezus zegt: ‘Wat wilt u van me, mijn tijd is nog niet gekomen!’ Dat zijn harde woorden! Maar zij laat zich niet uit veld slaan en spreekt in vertrouwen de bedienden aan, de diakenen: ‘Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is.’
Dit zijn de laatste woorden van Maria die in de evangelies staan opgetekend. Dit is haar erfenis! De meest kernachtige preek ooit gehouden. Deze woorden rijmen op de belofte die het volk Israel doet bij het verbond in de Sinai. Daar zegt het volk: ‘Al wat de Heer zegt, zullen wij doen.’ Doe maar wat hij jullie zegt! Het enige wat Jezus zegt is: ‘Vul die zes kruiken met water.’
Het is een soort bevel. De dienaren doen wat hij zegt. En dat is een heel werk. Want het gaat over zes kruiken met elk 80-100 liter inhoud, vol tot aan de rand. Ruim 500 liter!
Die kruiken staan daar om het servies ritueel te reinigen voor de maaltijd en om je handen en voeten te wassen voor je aan tafel gaat. De dienaren vullen die zes kruiken opnieuw, zoals ook datgene wat in ons leven leeg en dor is geworden, opnieuw gevuld moet worden, zoals onze relaties en onze liefdes steeds opnieuw bijgevuld moeten worden, anders verdorren wij.
Omdat de dienaren doen wat Jezus zegt, is het water tot wijn geworden. Goede wijn! Een grote Grand Cru van God zelf. 500 liter goede wijn, dat is veel voor zo’n dorpsbruiloft, meerdere liters per persoon. Zelfs goede innemers zouden daar enige moeite mee hebben.
Deze ongehoorde overvloed van goede wijn rijmt op het getuigenis uit het vorige hoofdstuk, waar Johannes schrijft: ‘Uit zijn overvloed hebben wij ontvangen genade op genade’. Hier bij het begin van zijn evangelie laat hij zien dat Jezus ruimte maakt voor de wijn van Gods overvloedige genade en de leerlingen geloven in hem.
Zes kruiken water is ook de titel van een boek van de overleden katholieke hoogleraar praktische theologie Rob van Kessel. Hij zegt dat kerkopbouw is als het vullen van de zes waterkruiken. Kerkopbouwers zijn er ook hier in deze gemeenschap, zij zorgen dat we hier kunnen samenkomen en vieren, die dienaren weten niet of het water in wijn zal veranderen. Ze hopen dat in de viering de vonk overslaat, dat Gods Geest ons aanraakt, maar ze weten het niet zeker. Onze kerkgemeenschappen zijn kleiner geworden, maar we blijven proberen om mensen bijeen te brengen rond Jezus. We brengen mensen van allerlei slag bij elkaar, want het gaat hier niet om status of sympathie. We hopen dat we veranderen door de woorden van de Schrift en de geest van Jezus, veranderen in een gemeente die elkaar ziet en die op een aantrekkelijke manier bruiloft viert. Als dat lukt is dat een wonder, zoals het wonder van Kana.
In Jezus’ naam en vertrouwend op zijn Geest mogen wij de kruiken vullen met water van onze dagelijkse zorgen en inspanningen, opdat Jezus’ Geest er de wijn van maakt voor Gods bruiloft van vrede in een wereld van recht en vrede.
Op een pinkstermaaltijd in een Utrechts buurthuis heeft de buurtpastor Rodney uitgenodigd. Hij is een grote Surinaamse man met een stevig postuur. Hij weet niet zeker of hij zal komen. Dan plots is hij er en hij gaat zitten aan de grote ronde tafel. De maaltijd begint en iemand mag een kaars aansteken. Rodney gaat staan en zegt: ‘Ik steek deze kaars aan voor de hele wereld’. Even is het stil. Dan krijgt hij applaus. Hij is even gehoord, hij is even gezien. Ieder is blij dat hij er is, blij om hier een beetje het wonder van gemeenschap mee te maken.
Ten slotte nog een vonkje van de geest. In het evangelie van Johannes zullen we telkens weer horen dat vrouwen de weg wijzen. De eerste van hen is dus Jezus’ moeder. Op die bruiloft te Kana zien wij tot onze bemoediging een vrouw, die ons wijst waar er ruimte gemaakt kan worden voor de genade van Gods wonder. We mogen hopen dat we in onze kerken Jezus’ avondmaal zullen vieren als gelijken, vrouwen én mannen, vooruitlopend op die komende bruiloft in Gods vrede.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Paulus van Mansfeld
23 januari 2022
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Neh. 8,2-4a.5-6.8-10; Ps.19; 1 Kor. 12,12-(14-27)30; Luc. 1,1-4; 4,14-21 (C-jaar)
Inleiding
Nehemia 8,2-4a.5-6.8-10
De boeken Ezra en Nehemia vertellen over terugkeer naar Jeruzalem van een grote groep ballingen vanuit Babylonië, de herbouw van stad en tempel en de sociaal/politieke en godsdienstige reorganisatie van het volk, mogelijk gemaakt dankzij een decreet van de Perzische koning Cyrus. Over de datering van de redactie van deze boeken bestaat nog steeds onzekerheid. Ook de vele vraagtekens met betrekking tot de beschreven situatie maken een exacte reconstructie van de feiten nog altijd een puzzel. Naar alle waarschijnlijkheid is het aantal Israëlieten dat naar Sion terugkeerde veel minder talrijk geweest dan soms werd aangenomen. Veel ballingen hadden een redelijk welvarend bestaan opgebouwd in Babylonië, zodat een terugkeer naar het oude moederland nauwelijks een optie voor hen was. Zowel de politieke als religieuze situatie die de voormalige ballingen bij hun terugkomst aantreffen, komt vaak verwarrend en bedreigend op hen over.
De twee hoofdrolspelers in Ezra/Nehemia zijn de mannen naar wie dit geschrift is vernoemd: Ezra, een priester-schriftgeleerde als religieuze leider in het begin van de post-exilische tijd, en Nehemia, stadhouder namens de Perzische koning en coördinator bij de herbouw van stad en tempel.
Het verhaal in Nehemia 8 kan gezien worden als een paradigma van vernieuwing in Israël na de ballingschap, waarbij de Tora in zekere zin in handen van het volk wordt gelegd en waarbij geen enkele melding wordt gemaakt van het opdragen van offers in de tempel.
Ongelukkigerwijze is in onze perikoop vers 1 van hoofdstuk 8 niet opgenomen waar vermeld wordt dat het voltallige volk Ezra verzoekt de Tora van Mozes te halen en hen er uit voor te lezen. Hier wordt duidelijk dat het niet gaat om een initiatief van boven af, maar van een volkswil. Ezra komt aan deze volkswil tegemoet. Wat nu volgt, vormt een beslissend moment in de geschiedenis van het Joodse volk als ‘de mensen van het boek’ zoals zij, samen met de christenen in de Islam genoemd worden. Tijdens een openbare massabijeenkomst op het plein voor de Waterpoort verricht Ezra de lezing van de Tora ten overstaan van mannen, vrouwen en allen die, de oren gericht op het boek van de Tora, het konden begrijpen (v. 3).
Opvallend is dat hier naast de mannen, zelfs tot tweemaal toe, ook de vrouwen vermeld worden, terwijl in de joodse traditie vrouwen niet verplicht zijn aan de officiële liturgie in de synagoge deel te nemen. Vrouwen zijn hier dus allesbehalve randfiguren, maar actieve deelnemers aan het gebeuren. Er zijn inscripties gevonden die vermelden hoe vrouwen een leidende rol hadden in het bestuur van een synagoge, hoewel dat niet wil zeggen dat zij ook voorgingen in de sabbatsdienst. Mogelijk waren er, zeker in later stadium, synagogen met een (bijna) exclusief vrouwelijk publiek, zoals Handelingen 16,13v lijkt te suggereren.
Een moeilijkheid kan zijn hoe de functies van Ezra als sofer (schrijver-schriftgeleerde) (v. 1) en kohen (priester) (v. 2; vgl. ook 8,9) te combineren. Mogelijk hebben we hier te doen met een poging Ezra voor te stellen als ‘volksonderwijzer’ volgens het patroon van de priesters tijdens de ballingschap. Markant is in elk geval dat het priesterschap van Ezra niet geïllustreerd wordt met het opdragen van offers, maar met de lezing en het doorgeven van de Tora. Bovendien was Ezra ook nog een soort gevolmachtigde of opzichter (chazan) namens de Perzische koning Artaxerxes voor godsdienstige zaken in Juda en Jeruzalem, in het bijzonder kwesties die met het onderhouden van de wet te maken hadden (vgl. Ezra 7).
De hier getekende situatie lijkt de aandacht te vragen voor twee dimensies. De ene is de presentatie van de Tora als een soort grondwet en de acceptatie van deze basiswetgeving door heel de verzamelde menigte. Op deze wijze lijkt de verantwoordelijkheid voor het beleven van de Tora in handen van héél het volk te liggen en niet slechts in die van leidende figuren. Zo zou voorkomen kunnen worden dat oude wantoestanden, bekritiseerd door de vroegere profeten, zich zouden herhalen met als gevolg de ballingschap van waaruit het toegestroomde volk recentelijk is teruggekeerd.
Verder hebben we hier te doen met een fenomeen dat in het latere jodendom de meest normale gang van zaken is geworden: de verzameling van de qahal (volksvergadering) op sabbat rond een meester en schriftgeleerde die voorleest uit de Tora, zoals die mogelijk her en der in Babel al gepraktiseerd werd. Ver van het vaderland waren de ballingen beroofd van grote symbolen van religieuze eenheid: tempel, offers, priesterlijke bediening. Vooral na de ballingschap bepaalden de centrale plaats van de Tora en de openbare lezing daarvan steeds meer het karakter van de wekelijkse bijeenkomsten van de gemeenschap.
Aangezien velen nauwelijks nog of helemaal geen Hebreeuws meer spraken, maar Aramees, de ‘lingua franca’ in het Babylonische en Perzische rijk, brengen de levieten nu in Jeruzalem in praktijk wat tijdens de ballingschap uit noodzaak was gegroeid, de targum, een vertaling van de Hebreeuwse Schrift naar het Aramees, en tegelijk een interpretatie en uitleg zodat de voorgelezen tekst begrepen kon worden (v. 8). Het gaat hier niet op de eerste plaats om het doorgeven van geloofswaarheden, maar om de onderrichting van het volk met betrekking tot het belang van de Tora in het leven van alledag. We hebben hier een aanzet tot de joodse exegese, waarbij zowel de schriftelijke als de mondelinge Tora aan het volk wordt doorgegeven en onderwezen. Zo konden naderhand ook niet-levitische Farizeeën gezien worden als opvolgers van de ‘schriftgeleerden’ uit de school van Ezra, Tora-specialisten, die in de latere rabbijnse geschriften vereeuwigd zijn geworden met de titel ‘de mannen van de grote vergadering’.
Hier zien we ook dat ‘synagoge’ nog haar oorspronkelijke betekenis van ‘samenkomst’ heeft en niet op de eerste plaats een bepaald gebouw aanduidt (v. 1). De bijeenkomst heeft immers plaats in de open lucht, op een plein tegenover de Waterpoort en niet in de recent herbouwde en nabij gelegen tempel. Het geheel wekt de indruk van een bijeenkomst zonder strakke liturgische regels: Ezra ging op een houten verhoog staan, dat voor deze gelegenheid in elkaar gezet was (v. 4). Hij komt meer over als schriftgeleerde dan als priester. Het volk reageert geïmproviseerd spontaan; met opgeheven handen antwoorden ze ‘Amen’ (v. 6); ze buigen diep met het gelaat tot op de grond (v. 6) en huilen (v. 9). Door dit type volksbijeenkomsten, volkomen anders dan de traditionele klerikale tempeldienst, kon in de Joodse gemeenschappen op de duur het besef groeien dat de liturgie een kwestie is van heel de verzamelde gemeente. Heiligheid is voor alles iets van mensen en gebeurtenissen, eerder iets van tijd dan van plaats of ruimte. Daarom kunnen naast de tempel ook andere locaties evenzeer ritueel geschikt zijn voor de samenkomst van de gemeenschap. Op deze ervaring kon het jodendom voortbouwen, zeker na de verwoesting van de Tweede Tempel door de Romeinen in het jaar 70.
Het onbetwiste belang van de synagoge voor de ontwikkeling van de joodse gemeenschappen en de liturgie mag echter de plaats van de tempel in het leven en de herinnering van Israël niet tenietdoen. Het gemeenschapsgebed in de synagoge behield, zelfs na de verwoesting van de tempel door de Romeinen in het jaar 70, een verbinding met de tempeldienst. De kritiek op de tempel is vaak het resultaat van vervormde opvattingen of een tendentieus gebruik van teksten uit het Nieuwe Testament. In Ezra/Nehemia is de herbouw van de tempel van vitaal belang voor de gemeente aangezien in de joodse cultuur de tempel de plaats van de goddelijke aanwezigheid (shekhiná) symboliseert. Tot op de dag van vandaag, nu de voormalige tempelberg in Jeruzalem al eeuwenlang bebouwd is met islamitische heiligdommen, blijft het voor de joden de plaats van de goddelijke shekhiná, reden waarom het rabbinaat van de Klaagmuur de toegang van Joden tot de Tempelberg verbiedt.
Psalm 19,8-10.15
In deze psalm kunnen we twee onderscheiden gedeelten waarnemen.
Het eerste deel (v. 2-7) vormt een lofzang op Gods heerlijkheid. Voor deze zondag is in de liturgie gekozen voor het tweede deel, dat gezien kan worden als het belijden van de volkomenheid van de wet Gods. Zij sterkt de onzekere geest, maakt onwetenden wijs, bevredigt het gemoed, vormt een licht voor het oog.
In vers 15 spreekt de psalmist over zichzelf en zijn verlangen om volgens die goddelijke wet te leven. De sfeer van deze psalm komt goed overeen met hetgeen verteld wordt in de eerste lezing van deze zondag.
1 Korintiërs 12,12-30 of 12-14.27
Paulus begint zijn brief aan de ekklesia van Korinte met het uitspreken van zijn bezorgdheid om de verdeeldheid onder haar leden (vgl. 1,10-17). In de perikoop van deze zondag legt hij de nadruk op de eenheid onder de gemeenteleden, ondanks alle verschillen die er mogen zijn: ‘wij zijn allen van één Geest doordrenkt, of we nu Joden of Grieken zijn, of we nu slaven of vrije mensen zijn (v. 13). Daarom vergelijkt hij de gemeenschap met een menselijk lichaam met al zijn verschillende ledematen en organen die elkaar allemaal nodig hebben. Zo vormen de gelovigen het lichaam van Christus (vgl. v. 27). Hoe die eenheid in verscheidenheid tot stand komt laat Paulus zien door te verwijzen naar de verschillende godsgaven ten bate van de gemeenschap (vgl. vv. 28-31).
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 1,1-4; 4,14-21
Op het eerste gezicht is het niet zo duidelijk waarom in de evangelielezing van deze zondag de episode in de synagoge van Nazaret voorafgegaan wordt door de verzen waarmee het boek van Lucas begint. Het probleem hier is misschien dat wij gewend zijn van voor naar achter te lezen. In het Hebreeuws, en daar schijnt Lucas toch wel door beïnvloed te zijn, begint de lezing van een boek waar wij het einde verwachten om dan te eindigen op de plaats waar in onze boeken het begin te vinden is. Daarom kunnen we hier misschien het beste beginnen bij het gedeelte uit hoofdstuk 4 om daarna ‘terug te gaan’ om een verbinding te zoeken met de verzen uit hoofdstuk 1.
De tekst begint met een vermelding dat Jezus terugkeert naar Galilea, gesterkt door de Geest. In het voorgaande hoofdstuk van het evangelie kunnen we lezen dat, na zijn doop door Johannes, de heilige Geest over Jezus neerdaalde (3,21v). Het vierde hoofdstuk begint met de vermelding dat die Geest hem van de Jordaan wegvoert tot in de woestijn, waar hij veertig dagen lang door de duivel bestookt wordt en waar hij als ‘overwinnaar’ uit de bus komt. Het is dan ook niet zo vreemd dat het ook nu weer de Geest is die hem verder leidt. Gesterkt door die Geest, keert hij terug naar Galilea, naar de plaats waar hij was opgegroeid (vv. 14v). Al deze vermeldingen van de werking van de Geest nodigen de lezer uit om Jezus’ onderricht in de verschillende synagogen en heel zijn activiteit als ‘geest-krachtig’, als ‘begeesterd’ en ‘geïnspireerd’, te zien. Het onderricht in de synagoge van Nazaret is daarvan het eerste voorbeeld.
Volgens zijn gewoonte ging hij daar in Nazaret op sabbat naar de synagoge. Bij archeologisch onderzoek in het oude Nazaret is echter geen enkel spoor ontdekt van enig openbaar gebouw, ook niet van een synagoge. Ten tijde van Jezus bedroeg de bevolking van die plaats rond de driehonderd personen, mannen, vrouwen en kinderen, die huisden in allereenvoudigste onderkomens en in grotten en die leefden van primitieve landbouw en handwerk. Gedetailleerde gegevens over Nazaret komen pas op vanaf de vierde eeuw. We weten dan ook niet of er in Nazaret een synagogegebouw bestond en of er een schriftgeleerde woonde die de wekelijkse synagogale sabbatdienst kon leiden.
Ongetwijfeld moeten er dorpjes en gehuchten geweest zijn zonder aanwezigheid van zo’n Tora-specialist. En aangezien de alfabetiseringsgraad vaak laag was moest men vaak roeien met de riemen die men had. Dikwijls was dan de tekton, term die vaak vertaald wordt met ‘timmerman’, ‘ambachtsman’, de aangewezen persoon om leiding te geven aan de synagogale bijeenkomst van de gemeenschap. Hij immers was een arbeidsman die van alle markten thuis moest zijn en daarom op zijn minst moest kunnen lezen en schrijven, hoe rudimentair dat ook was. Jezus was zo iemand en zodoende is het niet verwonderlijk dat hij op sabbat gevraagd wordt om de lezing te verrichten en daar zijn commentaar op te geven.
De aanduiding van tijd, plaats en schriftpassage zijn belangrijker dan op het eerste gezicht lijkt. De episode speelt zich af op sabbat, de dag waaraan God een drievoudige karakteristiek verleende: rust, zegen en heiliging (Gen. 2,2v). Het gaat dus om veel meer dan om een loutere kalenderaanduiding. Rabbi Abraham Joshua Heschel schrijft dat de sabbat een dag zowel van de ziel als van het lichaam is, waarop de mens in zijn geheel, met al zijn zintuigen, in de zegen moeten delen. Daarom is het dan ook bij uitstek een messiaanse dag.
Verder schrijft Lucas dat Jezus in Nazaret naar de synagoge ging. Gezien de onzekerheid met betrekking tot een synagoge-gebouw in Nazaret moeten we dat op de eerste plaats verstaan in zijn oorspronkelijke betekenis van qahal (volksvergadering), zoals dat ook naar voren komt in de eerste lezing van deze zondag. Een dergelijke bijeenkomst kan natuurlijk plaats gevonden hebben in een officieel synagoge-gebouw, maar net zo goed in een of andere woning of zelfs in de open lucht. Tot op de dag van vandaag kan men in Jaffa getuige zijn van groepen mannen die de gebeden verrichten op het trottoir van een winkelstraat. De verzamelde groep mannen zal in Nazaret waarschijnlijk niet veel groter zijn geweest dan de voorgeschreven minjan van minstens tien joden om aan het gebed en de Toralezing een publiek karakter te geven. Israël beschouwde zichzelf heel uitdrukkelijk als de qahal hakodesj, de heilige of geheiligde gemeenschap. Jezus gaat zodoende binnen in een geheiligde, plaatselijke en persoonlijke situatie waarin de zegen van het messiaanse Godsrijk aangekondigd wordt.
In de synagogedienst is de lezing uit de Tora een van de hoofdmomenten van de bijeenkomst. Gebeden worden eventueel privé gedaan, de Toralezing niet. Het is niet zeker dat er ook altijd uit de profeten gelezen werd. Daarom is het in de vertelling van Lucas in zekere zin verwonderlijk dat Jezus niet voorleest uit de Tora, maar uit de profeet Jesaja (Jes. 61,1-2), de tekst die begint met de vermelding van de heilige Geest die de profeet voorbereidt op zijn zending ten bate van armen, gevangenen, blinden en onderdrukten, en om het genadejaar van de Heer aan te kondigen.
In het Lucasevangelie wordt Jezus regelmatig getekend als profeet. Heel duidelijk komt dat naar voren in de reactie van de bewoners van Naïn na de opwekking van een dode jongeman: een groot profeet is onder ons opgestaan (7,16). Ook in de vertelling over de leerlingen van Emmaüs wordt over Jezus gesproken als profeet: Jezus van Nazaret, een profeet machtig in woord en daad (24,19). In de lijn van Jesaja richt de ‘profeet’ Jezus eveneens zijn aandacht op de behoeftigen om te laten zien waar, in welke omstandigheden en te midden van wie het koninkrijk Gods tot stand komt. De mededeling van dat ‘genadejaar’ is mogelijk een toespeling op het ‘sabbatjaar’ of op het vijftigste jaar, vaak betiteld als ‘jubeljaar’, het jaar waarin problematische toestanden die in het verleden zijn ontstaan ongedaan worden gemaakt, een voorproef van de messiaanse tijd of van het Godsrijk (vgl. Lev. 25,8-17).
Mogelijk heeft de evangelist de Jesajatekst gekozen omwille van de overeenkomst in het handelen van Jezus met dat van de profeet. Er is echter nog een ander element dat, jammer genoeg, in een Nederlandse vertaling niet zo sterk uit de verf komt. In onze vertaling lezen we dat de Geest des Heren de profeet ‘gezalfd’ heeft. Ongetwijfeld is dat een correcte vertaling van het Griekse werkwoord chrioo, dat weer een vertaling is van het hebreeuwse masjach zoals dat in de originele Jesajatekst staat.
‘Zalven’ drukt echter niet alles uit wat in die twee werkwoorden vervat zit. Ze betekenen namelijk ook messias (christus) maken. En dan hebben we te doen met een, in zekere zin, subversieve mededeling. In het Eerste Testament is de zalving een bevestigingsritus van de koning en de hogepriester. Daarom wordt de Messias vaak getekend met koninklijke en priesterlijke kenmerken. Een profeet werd niet gezalfd. Hij was niet, zoals de koning en de priester, een institutionele, maar een alternatieve en charismatische figuur. Heeft Jesaja zich gezien als zo’n alternatieve figuur naast de koning en de priester? Heeft Lucas deze Jesajatekst gekozen als een belijdenis dat Jezus de Messias is? Van de andere kant laten de evangeliën duidelijk zien dat Jezus zelf nogal terughoudend was met betrekking tot die messias-titel in verband met een mogelijk subversieve interpretatie van deze aanduiding.
Ongetwijfeld kunnen we zeggen dat Lucas een zekere spanning heeft weten te creëren en dat het daarom niet zo verwonderlijk is dat de aanwezigen echt gespannen waren, zoals in de laatste zin van de perikoop gesteld wordt. Deze spanning leidt tot een hoogtepunt als Jezus verklaart: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan’. Nu kan Lucas verdergaan met het vertellen van zijn verhaal over Jezus en aandacht schenken aan wat de profeten over hem gezegd hadden (vgl. 24,25).
Rest nog de vraag waarom in de evangelielezing van deze zondag de eerste verzen van het boek aan deze perikoop vooraf gaan. Die inleidende verzen, de opdracht van het werk en de vermelding van de ‘edele Teofilus’ maken niet echt deel uit van het grote verhaal van Lucas. Maar we moeten ze zien als een aanwijzing dat alles wat volgt, hoe fantastisch dat ook overkomt, geen verzinsels zijn, maar door Lucas en door vele anderen als betrouwbaar is overgeleverd.
Wie die Teofilus was is nooit erg duidelijk geworden. De meest uiteenlopende hypotheses over zijn identiteit doen de ronde. Misschien kan zijn naam voor ons een richtingaanwijzer zijn, die betekent immers ‘geliefde van God’ (Amadeüs). In heel de traditie van het bijbelse volk wordt Israël steeds de ‘beminde van jhwh’ genoemd. Lucas ziet zichzelf en zijn ekklesia in de lijn van het bijbelse volk, van die Amadeus. Daarom is die inleiding zowel voor de toenmalige als voor de huidige lezers een bevestiging dat het evangelie betrouwbaar is.
Preekvoorbeeld
Deze preek is als het ware een drieluik. Hij lijkt op de oude altaren die uit drie luiken bestaan, uit drie houten panelen met een schilderij op ieder daarvan. Ieder schilderij staat op zichzelf, je kunt het apart bekijken. Maar toch zijn de drie op elkaar betrokken en vormen één geheel.
Drie teksten hebben we vanmorgen gehoord. Drie verhalen die op verschillende tijden zijn ontstaan en die zich op verschillende plaatsen afspeelden. En toch zijn ook zij met elkaar verbonden en vullen ze elkaar aan.
Het eerste luik: Ezra en de terugkeer van de ballingen
Deze dag is bijzonder! Deze dag is heilig! Vijftig jaar hebben de Israëlieten in Babylonië doorgebracht. Vijftig jaar van angst en verlangen, van hoop op terugkeer naar het moederland, van wachten, van twijfelen, soms van vertwijfelen. Vijftig jaar met de vraag of er een toekomst in Israël is weggelegd of niet. En nu is het zover! Vrij onverwacht gebeurde het: de Perzische koning Cyrus zegevierde over de Babyloniërs. En hij laat de Israëlieten gaan. Zij zijn vrij. Een grote groep ballingen keert terug naar het land van hun voorouders, naar het land van belofte. Ze keren terug naar Jeruzalem, naar de stad van David.
Na hun terugkeer wordt de stadsmuur weer opgebouwd, als bescherming tegen de vijanden. Het volk wordt geteld en geordend. De samenleving wordt opnieuw georganiseerd. Maar zekerheid naar buiten, orde binnen – dat is onvoldoende. Het belangrijkste ontbreekt nog.
Het volk komt bij elkaar, voltallig. Het is een massabijeenkomst op het plein voor de Waterpoort. En Ezra, de priester-schriftgeleerde, de religieuze leider, leest de Tora voor. Gods woord, geopenbaard aan Mozes. Iedereen luistert, iedereen hoort het. En het volk, het hele volk, aanvaardt de Tora.
Deze dag is bijzonder. Deze dag is heilig. De Tora wordt als het ware de grondwet van Israël. Hij wordt de basis van hun samenleving. De Tora zorgt voor de eenheid van het volk. Gods woord wordt de band die de Israëlieten verbindt, met elkaar én met God.
Interessant is trouwens nog iets anders. Als we het verhaal uit het boek Nehemia lezen, lijkt dit een grootse, plechtige gebeurtenis te zijn. Een belangrijk moment in de geschiedenis van het volk. Een dag van ultieme vreugde en van dromen die waar worden. Maar op de keper beschouwd zijn de mensen die er verzameld zijn, niet te benijden. Van de oude grootheid van Israël is niets meer over, het is nu een speelbal van zijn machtige buren. Jeruzalem heeft een stadsmuur, maar in feite is het een puinhoop, een armzalig en onbeduidend stadje. De oude rijkdom is verdwenen. En de toekomst van de teruggekeerden is onzeker.
En toch. Te midden van deze schamele werkelijkheid is God aanwezig. Door de Tora, door zijn woord, is hij present in de stad, in het land, in het volk. Zijn woord is er en bindt de Israëlieten samen, met elkaar en met Hem.
Het tweede luik: Paulus en de Korintiërs
We denken vaak: de christenen van vroegere tijden hadden het beter dan wij. Vooral de eerste christenen. Eensgezind, bezield, recht in de leer. Maar als we de brieven van de apostel Paulus lezen, beseffen wij: niets is minder waar. De gemeente in Korinte heeft problemen over problemen. De vraag of je vlees mag eten of niet, leidt tot felle ruzies. Hoe vrouwen zich in de eredienst moeten gedragen is héél omstreden. De manier waarop de eucharistie wordt gevierd, veroorzaakt onenigheid tussen arme en rijke gemeenteleden. En last but not least veroorzaakt de zogenaamde glossolalie moeilijkheden: mensen praten, door de Geest gegrepen, in een onverstaanbare taal. De mensen die over de gave van de glossolalie beschikken, achten zichzelf hoger en kijken op de anderen neer. En de anderen voelen zich op hun beurt geminacht en gekwetst.
Paulus en zijn medewerkers brengen verscheidende bezoeken aan Korinte om het slingerende schip van de gemeente weer op koers te brengen. Meerdere lange brieven schrijft Paulus naar Korinte om te voorkomen dat de gemeente uiteenvalt en ten onder gaat.
Zijn antwoord kun je in drie woorden samenvatten: samen gemeente zijn. Inderdaad, er zijn verschillen. Tussen mannen en vrouwen, armen en rijken, mensen met de gave van de glossolalie en mensen zonder. Al die verschillen bestaan. De leden van een gemeente werken samen als de ledematen van een lichaam. Hun verscheidenheid is nodig en zinvol. Ze vullen elkaar aan zoals de ledematen van een lichaam elkaar aanvullen.
En wie of wat bindt de verschillende leden van de gemeente samen? Het antwoord is: de Geest. De Geest bindt de christenen in Korinte samen, met elkaar én met God. De gemeente van Korinte mag een puinhoop zijn, maar God is aanwezig, Christus is aanwezig, door de Geest.
Het derde luik: Jezus in Nazaret
Het is een belangrijk moment. Na zijn doop en zijn verzoeking in de woestijn begint Jezus in Galilea in het openbaar op te treden. Op een sabbat bezoekt hij in Nazaret de synagoge. We horen als het ware zijn inaugurele rede. De samenvatting van zijn programma. Het doel van zijn missie. Een tekst uit Jesaja verwoordt zijn programma: ‘De Geest van de Heer rust op mij want hij heeft mij gezalfd om aan armen het goede nieuw te brengen, aan gevangenen vrijlating, aan blinden het gezicht, aan onderdrukten vrijheid, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’ De spanning stijgt, alle aanwezigen kijken hem aan als hij deze woorden op zichzelf betrekt en zegt: ‘Vandaag is deze tekst in vervulling gegaan.’
Weer zien we iets interessants: als we ons deze scène voorstellen, zien we voor ons geestesoog een grote synagoge in de stad, bezet tot de laatste stoel, de aanwezigen dragen hun zondagsgewaad. Maar Nazaret was toen klein, eerder een dorp dan een stad. In de synagoge waren er zeker maar een paar mensen. Misschien was er niet eens een eigen synagogegebouw, maar kwam men elders bij elkaar: in een gewoon huis, een woning of zelfs ergens buiten. Jezus verkondigt zijn messiaanse programma – en de coulissen zijn armzalig en pover.
Ook de reactie van zijn toehoorders is niet enthousiast. Voor hen is hij niet het middel waardoor God aanwezig is. Pas later, na zijn dood en zijn verrijzenis, zal Jezus voor de christenen de band zijn die ze verbindt, met elkaar én met God.
Drie luiken hebben we nu gezien. Drie luiken voor drie teksten. Nu kunnen we terugkijken naar onszelf, want wat we daar hebben gezien laat een ander licht op óns vallen.
De meeste parochies en gemeenten in Westerse landen hebben het in deze tijd niet makkelijk. Ontkerkelijking, gebrek aan menskracht en financiën en zo meer. Maar de omstandigheden waren vroeger niet beter: niet in Jeruzalem in de tijd van Nehemia en Ezra, niet in de gemeente van Korinte, niet eens in Nazaret toen Jezus er was. Maar desondanks is God aanwezig, op alle drie de plaatsen, op alle tijden. Zijn Woord, de Geest, Jezus Christus zijn aanwezig. Zij verbinden ons met elkaar én met God. Op álle tijden en plaatsen, ook hier en nu.
inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld dr. Stefan Gradl
30 januari 2022
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 1,4-5.17-19; Ps. 71; 1 Kor. 12,31(13,4)–13,13; Luc. 4,21-30 (C-jaar)
Inleiding
Jeremia 1,4-4.17-19
In deze lezing wordt de roeping van de profeet Jeremia verteld. Heel beknopt. Zijn aanvankelijk tegenstribbelen werd weggelaten. Zijn opdracht is allesbehalve gemakkelijk. Vanuit het noorden zal men het land binnenvallen en bovendien reikt zijn zending verder dan Jeruzalem of Israël: Tot profeet van de volken heb ik u bestemd. Jeremia voelt zich niet opgewassen voor die zware taak. De Heer vraagt hem zich gereed te maken, op te staan en te zeggen wat hij hem zal opdragen te zeggen. Maar Jeremia durft niet. Hij voelt zich te jong om het woord te voeren. Hij is gewoon bang. Hij zal eerst ‘ja’ durven zeggen wanneer de Heer hem verzekert dat hij hem niet in de steek zal laten en ter zijde zal staan: Ik maak je tot een vestingstad en een ijzeren zuil, tot een bronzen muur. Ik ben bij je om je te redden.
In dit roepingsverhaal wordt duidelijk wat een profeet moet zijn: iemand die zich durft toevertrouwen aan de kracht van de Heer, hoe leeg en hoe arm hij uit zichzelf ook is. Hij zal op verzet en tegenstand botsen, maar dank zij de nabijheid van de Heer zal hij kunnen standhouden. In de evangelielezing wordt ook van Jezus gezegd dat hij in zijn vaderstad Nazaret op felle tegenstand botst, men wil hem zelfs lynchen, maar hij loopt zomaar midden tussen hen door en vertrekt.
1 Korintiërs 12,31(13,4)–13,13
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 4,21-30
Deze verzen zijn het vervolg van het evangelie van vorige zondag. In de synagoge van Nazaret, waar Jezus opgroeide, leest hij op sabbat voor uit de Schriften, meer bepaald uit Jesaja 61: De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.
Daarna houdt hij een heel korte homilie: Heden hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan. Alle aanwezigen zijn onder de indruk en staan verbaasd over de genadevolle woorden die uit zijn mond vloeien, maar zij weigeren zich gewonnen te geven. Ze zeggen: Is hij niet de zoon van Jozef? Zij houden Jezus gewoon voor de zoon van Jozef zoals algemeen was aangenomen (Luc. 3,23). Zij zien niet of willen niet zien dat Jezus veel meer is dan de zoon van Jozef, want zijn moeder werd door de heilige Geest overschaduwd, zoals in de proloog van het evangelie uitvoerig wordt verteld.
Lucas baseert zich in deze verzen op Marcus 6,1-6a, maar hij wijkt er sterk vanaf en voegt er volgende nieuwe elementen aan toe: de bijbellezing uit Jesaja (61,1; 58,6; 61,2), de korte uitleg die Jezus daarna geeft, de verwijzing naar Elia en Elisa en het feit dat zijn stadsgenoten hem willen doden. Bij Marcus vragen de Nazareners zich af of Jezus niet de timmerman is en de zoon van Maria; ook zijn broers en zussen worden daar vermeld, terwijl de vraag bij Lucas luidt of hij niet de zoon van Jozef is. Bij Marcus zijn het de wijsheid en de wonderen van Jezus die de vraag doen stellen waar hij dat allemaal vandaan haalt, terwijl het bij Lucas zijn boodschap is die deze vraag uitlokt. Marcus zegt dat de toehoorders in Nazaret aanstoot aan hem namen, dat hij er geen enkel wonder kon doen, dat hij wel enkele zieken de handen oplegde en genas en dat hij verbaasd stond over hun ongeloof, maar hij zegt niet dat zij hem de stad uit joegen en met de dood bedreigden.
Lucas plaatst dit voorval aan het begin van zijn evangelie en maakt er zo een soort programmaverhaal van, waarin hij wil zeggen dat de prediking van Jezus een vervulling is van de Schriften en ook dat hij zal afgewezen worden door de Joden, maar later wel succes zal hebben bij de heidenen, die wel ontvankelijk zijn voor zijn boodschap en die hem wel als redder zullen erkennen.
Jezus, die weet wat de Nazareners van hem denken, reageert eerst met een spreekwoord dat bekend is in de Griekse literatuur en in de latere rabbijnse teksten: Geneesheer, genees uzelf. Met andere woorden: bewijs eerst dat ge echt een geneesheer zijt. Jezus weet dat zijn toehoorders daarmee bedoelen dat hij zijn genezende kracht moet bewijzen door ook in zijn vaderstad de wonderdaden te stellen die hij in Kafarnaüm verrichtte. Waarvan wij gehoord hebben voegt Lucas er terecht aan toe, want de wonderdaden die hij in Kafarnaüm verricht heeft worden eerst daarna, in Lucas 4,31-41, verteld.
Jezus vervolgt met te zeggen dat geen enkele profeet in zijn vaderstad welkom is (v. 23). Anders dan in Marcus 6,4 wordt deze uitspraak hier met Amen ingeleid, waarop in vers 24 volgt: in waarheid zeg ik u. Daarna verwijst Jezus naar de profeten Elia en Elisa. Elia werd niet naar de vele weduwen in Israël gezonden, maar wel naar een weduwe in Sarepta bij Sidon, in vreemd en heidens gebied dus (1 Kon. 17,8-24). Hetzelfde gebeurde in de tijd van de profeet Elisa. Toen waren er vele melaatsen in Israël, maar niemand van hen werd gereinigd behalve de Syriër Naäman, opnieuw een heiden (2 Kon. 5,1-18). Op die manier maakt Lucas duidelijk dat de zending van Jezus, juist zoals het geval was bij Elia en Elisa, verder reikt dan Israël. Ook de heidenen zijn uitverkoren. Gods redding is ook voor hen bestemd.
In Marcus 6,5 wordt gezegd dat Jezus Nazaret verlaat wegens hun ongeloof. Lucas zegt dat hij zijn vaderstad verlaat omdat men hem wil ombrengen. De Nazareners zijn woedend omdat Jezus hen laat verstaan dat hij naar de heidenen zal gaan. Zij jagen hem de stad uit en willen hem van de berg in de afgrond storten. (De geografische kennis van Palestina bij de evangelist Lucas is blijkbaar erg beperkt, want Nazaret ligt niet op een berg.) Maar Jezus loopt gewoon midden tussen hen door en vertrekt. Zijn stervensuur is nog lang niet aangebroken.
De vervolging van Jezus in Nazaret door zijn joodse stadsgenoten zal niet verhinderen dat de blijde boodschap die hij verkondigt toch haar weg zal vinden, zij het niet bij zijn eigen volk, maar later wel bij de heidenen, zoals Lucas later uitvoerig zal vertellen in zijn tweede boek, de Handelingen van de Apostelen (13,46; 18,6; 19,9, 28,24-28).
Preekvoorbeeld
Het woord profeet wordt vaak gebruikt voor iemand die zich heel wat verbeeldt. ‘Dat is me een profeet!’ Dat klinkt niet erg positief. Dan denk je aan iemand die het altijd beter weet dan een ander, die vol is van zichzelf. Er zijn blijkbaar zo weinig echte profeten onder ons, dat wij het woord bijna helemaal reserveren voor valse profeten.
Een echte profeet, zoals Jeremia, staat in de Bijbel vaak met de mond vol tanden. Hij weet niet goed, wat hij moet zeggen. Hij vindt zichzelf niet geschikt of te jong. Hij krabbelt terug of stottert wat. Hij heeft geen enkele reden om te roemen op zichzelf of om zichzelf te verkondigen, en misschien wordt hij daarom wel door God uitgekozen. Als hij eenmaal, zoals Jeremia, verleid is door God, moet hij namens Hem tot de mensen spreken. ‘Tot profeet van de volken heb ik je bestemd.’ Van God moet hij het hebben. Anders is hij nergens. Hij zal pas ‘ja’ durven zeggen wanneer de Heer hem verzekert dat Hij hem niet in de steek zal laten. Zo hoeft Jeremia niet bang te zijn. ‘Ik ben bij je om je te redden’, zegt God.
Het vraagt wel geloof en heel veel vertrouwen, want het is niet altijd even zichtbaar dat God in de buurt is. In de meest onmogelijke situaties moet de profeet spreken namens God. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Omgord je lenden en stroop je mouwen maar op. Wees niet bang. Kom maar op voor de mensen die klein gehouden worden. Je hoeft de machthebbers, hoe die er ook uitzien, niet naar de mond te praten.
Bij alle tegenstand mag de profeet op één medestander rekenen: op God zelf. Daarom kan hij het volhouden, ook al schelden ze hem nog zo vaak uit, als hij hun quasi-geloof aan de kaak stelt. Jeremia heeft geweten wat de gevolgen waren, maar hij heeft het uitgehouden met de hulp van God.
Wat Jeremia is overkomen, is ook Jezus overkomen. Wat Jezus allemaal heeft meegemaakt in zijn leven, vertelt Lucas vandaag in een kort verhaal uit het begin van zijn evangelie. Alles van zijn latere leven kun je er al in terugvinden. Naast enthousiasme is er ook ergernis. In Jezus zijn de schriften vervuld.
Er is bewondering voor hem en zij verbazen zich over zijn woorden. Maar tegelijk begint de twijfel al. Hoe is dat toch mogelijk? Is dat niet de zoon van Jozef? De bewondering slaat om in ergernis en woede, als zij merken dat Jezus geen kunstenmaker is voor eigen publiek, maar een profeet die het eigen volk niet naar de mond praat.
De mensen in zijn vaderstad zijn blind. Zij zien hem niet als dé profeet van God. Jezus daagt de mensen in de synagoge uit verder te kijken dan hun eigen kring. Zij zijn doof voor zijn woorden. Daarin stond Jezus niet alleen. Hij kon zich troosten aan Elia en Elisa, die ook bij vreemden en heidenen meer gehoor vonden dan bij hun eigen volk. De weduwe van Sarepta en de Syriër Naäman hadden meer vertrouwen in God dan de eigen volksgenoten. God kijkt over grenzen heen. Met die spiegel voor ogen worden zij woedend en proberen hem in de afgrond te werpen. ‘Maar hij ging midden tussen hen door en vertrok.’ Dat was zijn levensloop.
Jezus was een echte profeet. Hij werd eerst geaccepteerd. Ze liepen hard achter hem aan. Ze genoten van zijn woorden en tekenen, maar toen het er op aankwam, schreeuwden ze: ‘Weg met hem. Aan het kruis met hem.’ Maar uiteindelijk was God met hem. Hij is niet dood gebleven. God heeft hem doen verrijzen en sinds die tijd is hij de mensen ongenaakbaar nabij, zoals God zelf. Ook dat is een manier om tussen de mensen door te lopen. Ze zullen u bestrijden maar niks tegen u vermogen.
De aanwezigheid van de Heer kan ons innerlijk vrij maken. Je hebt gevangenen die zich vrij voelen. Je hebt zieken die niet ten einde raad zijn. Je hebt mensen die onrechtvaardig behandeld worden en toch blijven dromen. Je hebt mensen die beledigd worden en toch kunnen vergeven, mensen die zich schuldig weten, maar zich toch geaccepteerd voelen. Die vrijheid geeft vleugels en geeft ruimte om te leven.
Jezus was een profeet die namens God zei dat er ruimte is voor iedereen. Als het er op aankomt, draait alles om de liefde. Je hebt geloof, je hebt vertrouwen, maar boven dat alles staat de liefde. Als geen ander heeft Jezus laten zien wat echte liefde is. Het woord liefde in de tweede lezing, zei iemand, kun je zo vervangen door het woord Jezus! Allerlei mensen voor wie geen plaats was in het godsdienstige systeem van zijn dagen trad hij met een open houding en met de grootste liefde tegemoet. Als geen ander hield Jezus van mensen. Daar kan niets tegenop. De liefde van God was zijn grootste Geestkracht, maar tegelijk voor anderen de grootste steen des aanstoots.
Jezus ging bij alle tegenstand midden tussen hen door. Hij bleef zichzelf, een en al liefde, een gezondene van God, die zich door geen enkele stroming of macht liet gebruiken. Hij ging vrijuit, omdat hij het opnam voor alle mensen en niet alleen voor een bepaalde groep. Daar ligt ook onze profetische opdracht. Wij hebben iets goeds door te geven. Liefde, eenvoud en barmhartigheid.
In elke groep van gelovige mensen wordt er vaak gevochten om wie het bij het rechte eind heeft. Dat blijft ons maar achtervolgen. De een wil niet meer met de ander praten of blijft verbitterd achter.
We leven nu in een tijd dat heel veel mensen de kerk links laten liggen of afwijzen. Je kunt ook zeggen dat de kerk heel veel mensen links heeft laten liggen en niet met een profetische houding is opgekomen voor de armen in welke hoedanigheid dan ook, zoals Jeremia en Jezus dat hebben gedaan. Ook in een geseculariseerde wereld moeten we de kerk en de wereld niet te veel tegenover elkaar zetten. Waar je ook bent, je kunt gelukkig overal en nog altijd veel sporen van het Rijk Gods zien. Midden onder u!
Ook in de spanning tussen de kerk als instituut en de kerk als volk van God zullen we vooral Jezus zelf in ons midden moeten houden en contact met elkaar moeten houden, vooral ook met mensen, die zich niet meer aangesproken voelen door de kerk.
Misschien hebben zij het heel vaak wel bij het rechte eind, maar luisteren we niet genoeg naar hen. We moeten over de grens met onze profetische opdracht.
Net als de weduwe van Sarepta en de Syriër Naäman kunnen zij ons veel leren, als we synodaal of hoe dan ook bij elkaar komen, en als wij durven te luisteren naar de mensen aan de andere kant van de grens. Gelukkig is er een God die het opneemt voor iedereen. Moge Hij ons bijstaan en laten we Hem niet voor de voeten lopen. Laten we Hem de ruimte geven om tussen ons door te lopen. De wereld is groter dan Nazaret. De wereld is groter dan de kerk. God, die Liefde is, zal ons redden.
inleiding dr. Sylvester Lamberigts
preekvoorbeeld Jan Kortstee
6 februari 2022
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 6,1-2a.3-8; Ps. 138; 1 Kor. 15,1(3-8.)-11; Luc. 5,1-11 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 6,1-2a.3-8
De eerste lezing begint met het markeren van een belangrijk moment: het sterfjaar van koning Uzzia, de koning van Juda van ca. 787-736 vChr. Belangrijk omdat Uzzia, ook Azarja genoemd, beschouwd wordt als een koning die recht deed in de ogen des Heren, maar… die ook de offerhoogten liet bestaan (2 Kon. 15,3v). Daarom strafte God hem met melaatsheid. Of, zoals het in Kronieken staat: zolang hij God zocht deed hij goed en bracht hij welvaart. Maar toen hij sterk was geworden, verhief hij zijn hart en ging tegen JHWH in: niet de priesters liet hij offeren in de tempel, maar hij zelf bracht de offers (2 Kron. 26,1-23, speciaal 16-23).
Haaks op dat koninkrijk, waarvan de koning nu overlijdt – ook symbolisch om aan te geven dat er een einde komt aan dat koninkrijk dat niet het goede koningschap naar Gods woord is – wordt er ruimte geschapen voor een nieuw tijdperk, voor een ander koninkrijk: het koningschap van God. Daarvan heeft de profeet Jesaja een scherp beeld, een visioen, dat ontvouwd wordt in de verzen 6,1b-4: Jesaja ziet de heerschappij van JHWH doorbreken in de wereld. JHWH is gezeten in koninklijke waardigheid in de tempel, waar de serafs Hem toezingen met ‘Heilig is JHWH van alle machten. Heel de aarde is vol van zijn heerlijkheid.’ En deze openbaring van God gaat gepaard met en is zichtbaar door rook en bevingen, zoals vaak wanneer God zich manifesteert.
Jesaja acht zich schuldig door het ‘zien’ van JHWH omdat hij zichzelf ziet als een man met onreine lippen gelijk zijn volk onreine lippen heeft, niet waardig om in de nabijheid van JHWH te verkeren. En niet in staat om dit volk toe te spreken als woordvoerder van God. (v. 5). Door Gods ingrijpen, via een seraf met een gloeiende kool, worden de lippen van Jesaja gereinigd en wordt zijn onreinheid of zondigheid opgeheven, zodat hij wel kan spreken als woordvoerder van God (vv. 6-7).
Dan, in vers 8, hoort Jesaja de stem van God met de vraag wie namens God naar het volk zal gaan, waarop Jesaja zich geroepen acht deze moeilijke taak op zich te nemen en zich daartoe bereid verklaart. Zo wordt hij door God zelf bemoedigd en gezonden om tot het volk te spreken namens JHWH.
1 Korintiërs 15,1(3-8.)-11
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 5,1-11
‘De roeping van de eerste leerlingen’ of ‘De wonderbare visvangst’ staat vaak boven dit bijbelfragment. Beide aanduidingen zijn juist, maar er staat meer in deze evangelietekst.
Lucas heeft in hoofdstuk 4 al bijna een volledig beeld geschetst van het optreden van Jezus. Nadat Jezus zelf de beproevingen van de duivel, het kwaad, heeft afgewezen en weerstaan (Luc. 4,1-13) met daarin de zin, dat de mens niet van brood alleen leeft, maar door het woord van God (v. 4), gaat hij naar Galilea en leert in de synagogen, waar hij door de aanwezigen alom wordt gewaardeerd (vv. 14-15). Daarna gaat hij naar de synagoge van Nazaret, waar hij uit de profeet Jesaja leest (Jes. 61,1v) en zich bekend maakt en zijn ‘programma’ ontvouwt. Wanneer Jezus de woorden van Jesaja op zichzelf toepast volgt er een afwijzing door de inwoners van Nazaret van hun eigen profeet (vv. 28-29), en jagen zij hem de stad uit (vv. 16-30).
Vervolgens gaat Jezus naar Kafarnaüm, waar Lucas met een verhaal over de genezing van een bezetene de kracht van Jezus’ woorden onderbouwt (31-37). Zo ook met twee andere genezingsverhalen in de verzen 38v en 40v.
Dit rondtrekken door Galilea wordt afgesloten met: ‘Ik moet ook aan andere steden het Evangelie verkondigen’ (42v), waarna Jezus zijn onderricht in de synagogen van Judea voortzet. Verschillende keren benadrukt Lucas dat Jezus, zowel in Galilea als in Judea in de synagogen onderricht gaf.
Dan volgt onze perikoop, hoofdstuk 5,1-11. Hier biedt Lucas een zeer nauwkeurig gecomponeerd verhaal, met een prachtige metafoor over het vangen van vissen, waarmee hij zijn betoog onderstreept.
De perikoop begint in het Grieks met (En) het geschiedde, een aanduiding voor een belangrijke nieuwe stap. Hier beter: twee stappen. In het eerste fragment, de inleiding op wonderbare visvangst, dringt de menigte, zoals eerder in Galilea, bij hem aan – het verslag van Lucas loopt van hoofdstuk 4 direct door in hoofdstuk 5 en de naam ‘Jezus’ hoeft blijkbaar niet genoemd te worden – om het woord van God, de Tora, te horen. Op de achtergrond lijkt al de tekst te spelen die in Lucas 10,2 expliciet wordt geformuleerd: De oogst is groot…
Lucas benadrukt hier in vers 1 ‘het horen van het Woord van God’ en ‘Jezus staat bij het Meer van Gennesaret’.
Jezus ziet twee boten, waar de vissers af gaan om hun netten te spoelen. Het suggereert dat het ochtend is. Want gebruikelijk was om ‘s nachts te vissen, de beste tijd. Jezus gaat in een van die boten, die van Simon is, en vraagt hem om een eindje van de oever af te varen, zodat Jezus voor de grote menigte zichtbaar is. En zittend in deze boot, als een leraar in de synagoge (zie Luc. 4,20), onderwijst Jezus hier de menigten, nu dus vanaf het meer.
Het moge duidelijk zijn, dat het Lucas in deze verzen gaat om de verkondiging van het Woord van God, waar de menigten (de volkeren en Israël) naar uitzien. En dat die verkondiging niet aan de synagoge gebonden is, maar ook daarbuiten kan plaats vinden. Het Meer van Gennesaret is hier een metafoor voor de zee van volkeren. Zo werkt Lucas, indachtig de woorden van de oude Simeon, dat de Messias een licht zal zijn voor de volkeren en een heerlijkheid voor Israël (Luc. 2,31v), het programma van Jezus uit, dat de verkondiging van het Woord van God ook naar de volkeren geschiedt.
Na een kleine rol voor Simon in het vorige fragment is in het volgende, vers 4-10a, een grotere rol voor hem weggelegd. In onze tekst wordt zijn naam in totaal zes keer genoemd; één keer met zijn tweede naam Petrus.
Nu zegt Jezus tegen Simon verder het meer op te gaan, waar het diep genoeg is om de netten uit te werpen. Meteen reageert Simon, als beroepsvisser die niet gelooft dat ze overdag wel iets zullen vangen, terwijl ze ’s nachts, de beste tijd om te vissen, ook niets hebben gevangen. Hij spreekt Jezus aan met een gewone aanspreektitel ‘meester’. Om direct daarop – vertrouwend op Jezus’ woord – te doen wat Jezus vraagt: de netten opnieuw uit te werpen.
Daarop kan hij een enorme hoeveelheid vis binnenhalen, zodat de netten (haast) scheuren. Het is zo’n grote hoeveelheid, dat Simon zijn maten in de andere boot te hulp moet roepen. Wanneer die komen, halen ze de vis binnen en zinken de boten bijna.
Nu volgt vers 8 waarin Simon een soort belijdenis uitspreekt (vgl. de eerste lezing, Jes. 6,5. En de manier waarop Paulus zijn roeping beschrijft in de tweede lezing, 1 Kor. 15,9v).
En ziende valt Simon Petrus voor Jezus knieën en spreekt zijn ontzag uit voor Jezus: ’Ga uit van me (hier staat hetzelfde werkwoord als eerder toen de demonen uit de bezetenen gingen, Luc. 4,35 en 41), want ik ben een zondig man, Heer.’ In de Griekse tekst staat het woord ‘ziende’ voorop. Het is niet alleen een gewoon zien met de ogen, maar een gelovig zien. Daarom geeft Lucas hier aan Simon een tweede naam: Petrus (Rots), verwijzend naar het latere optreden van Petrus. Simon spreekt nu als gelovige en gebruikt daarbij de aanspreektitel voor Jezus na diens verrijzenis: ‘Heer’. Simon beschouwt zich als een man met tekortkomingen en acht zich daarom niet waardig dat Jezus in hem is en met hem wil werken aan het Rijk van God. Een geheel andere reactie dan de reactie van de inwoners van Nazaret op Jezus’ optreden!
Hier komen vier ‘beelden’ bij elkaar: De grote hoeveelheid vis is een ‘bewijs’ dat het terecht is dat Simon vertrouwen stelt in Jezus. Dit ziende komt Simon van ongeloof tot geloof. En die grote hoeveelheid noopt hem zijn maten erbij te halen om te helpen. Bovendien wijst het vooruit, zoals later zal blijken, naar het grote aantal mensen, dat het woord van God wil horen, en dat er meerdere leerlingen nodig zijn voor de verkondiging.
De ‘ontzetting’ die Simon trof deelt hij met zijn maten en de andere leerlingen, Jakobus en Johannes, Simons metgezellen. Het is een ontzetting die eerder ook de aanwezigen in de synagoge in Nazaret overkwam, als reactie op Jezus’ optreden.
Hierna volgt het derde fragment (vv. 10b-11): Jezus sluit af – nu pas wordt de naam Jezus genoemd – met de woorden: ‘Vrees niet’ en ‘Vanaf nu zul je mensen vangen.’
Met ‘Vrees niet’ bedoelt Jezus: heb vertrouwen, wees niet bang om naar de diepte van het meer, de wereld van de volkeren, te gaan.
In de Griekse tekst staat voor het woord ‘vangen’ een iets ander woord: ‘levend vangen’. Mensen ‘levend vangen’ is hier te verstaan als ‘vangen ten leven’: mensen vergaren door het onderwijzen van Gods woord zodat ze zullen leven.
Vers 11 sluit het betoog af. De leerlingen laten hun boten achter, dat wil zeggen laten hun beroep achter zich om Jezus te volgen als gelovigen én als verkondigers van het Woord van God, om daardoor mensen te doen leven.
Zo biedt Lucas in deze perikoop, deels in contrast met hoofdstuk 4, de roeping van de eerste leerlingen, met Simon Petrus voorop. En hij loopt vooruit op de tijd na Pasen – op zijn boek Handelingen – wanneer de leerlingen de wereld in gaan om het woord van God te onderwijzen, zowel aan Israël als de volkeren.
Preekvoorbeeld
Vandaag worden we getrakteerd op wonderlijke verhalen en intense ervaringen die grote invloed hadden op de mensen die erover vertellen.
Jesaja, de grote profeet, doet ons verslag van een bizarre droom. Het is een visioen waarin hij zich in de hemel aanwezig voelt en mag zien wat je als mens eigenlijk niet kunt zien. En dan gebeurt er ook nog iets bijzonders direct aan hem – een engel maakt met een gloeiende kool uit het vuur op het hemelse altaar zijn lippen schoon……..
De apostel Paulus schrijft aan de gelovigen in Korinte dat hij een verschijning van de verrezen Jezus heeft mogen beleven. Hij noemt zichzelf wel als de laatste in een lange rij van mensen aan wie dit gegeven is. Hij somt ze heel precies allemaal op. Daarmee wil hij aangeven dat hij, die Jezus in zijn aardse leven niet gekend heeft en zelfs de eerste volgelingen van Jezus heeft vervolgd, nu door deze genade toch evenzeer ‘weet’ heeft van Jezus. Hij heeft evenveel recht van spreken als de mensen die met hem leefden. Paulus brengt hetzelfde evangelie.
En in de evangelielezing horen we van de wonderbaarlijke visvangst. De vissers, die we nu allemaal als apostelen, de eerste leerlingen van Jezus, kennen, hebben de hele nacht al geploeterd zonder enig resultaat. Terwijl ze opruimen komt Jezus in de boot van Petrus en van daaruit spreekt hij de verzamelde zee van mensen toe. En aansluitend zegt Jezus Petrus om opnieuw, inmiddels overdag, te gaan vissen – welke visser doet zo iets stoms? Maar toch, hij gooit het net uit… en ineens is er een overstelpende vangst…
Drie wonderlijke verhalen, heel verschillend van setting en sfeer. Wat ze verbindt is dat we van drie en eigenlijk nog meer mensen horen hoe hun roeping hen overkomen is. Hoe God aan hen duidelijk heeft gemaakt dat zij een taak te vervullen hadden in het grote werk van God, om de liefde en de goedheid die uit de eeuwige hemelse bron naar mensen toekomt, op de aarde door hun stem en daden te laten klinken en gestalte te geven, en zo bekend te maken. Door het bijzondere gebeuren schudt de hemel mensen wakker…
Wat deze verhalen duidelijk maken is dat wanneer God een mens aanspreekt dit – op hoe verschillende wijze ook – een zeer ingrijpend gebeuren is. De ontmoeting met Gods kracht zet het leven en alle gewoonten, denkbeelden en gebruikelijke patronen, grondig op z’n kop. Wat je in alle drie de beschrijvingen als reactie hoort, is dat de ervaring met de grootheid van God maakt dat een mens zich klein voelt en niet goed genoeg, te kort schietend, zondig… Een schrik die maakt dat de geroepene allereerst weg wil lopen, weg wil duiken. Daar blijft het niet bij. Op de schrik volgt zoiets als een liefdevolle bemoediging. De aangesproken mens ervaart dat zij of hij juist geliefd is en dat God naar haar of hem verlangt als boodschapper van zijn liefde. Er is een intense ervaring van ontmoeting die een relatie opbouwt en waarin een opdracht wordt verstaan. Jesaja antwoordt dan ook: ‘Hier ben ik, zend mij’. Paulus verklaart ‘door de genade van God ben ik wat ik ben...’: verkondiger van de verrijzenis. En Petrus krijgt van Jezus de belofte ‘voortaan zul je mensen vangen’ – en Petrus volgt hem. Door de intense ervaring gebeurt er iets fundamenteels met deze mensen: zij gaan inzien dat hun leven zoals ze het leefden geen recht deed aan God, aan hun medemensen en aan henzelf. Ze zagen zichzelf in dit nieuwe licht ineens als niet oprecht, niet eerlijk, niet uit-één-stuk, niet-oké. Alle drie noemen ze zichzelf ‘zondig’. En dat is het besef dat je relatie met God, met je naaste en met jezelf niet in orde is. De intense ervaring van ontmoeting vol goedheid en licht opent hen de ogen en herstelt die fundamentele relaties. Nieuw leven opent zich.
Dit roepen van God waarvan we vandaag drie mooie voorbeelden hoorden, gaat altijd door. God roept alle mensen. God roept ook ieder van ons. Ook wij worden aangesproken om verkondigers en dragers van Gods liefde, goedheid en zorg in de wereld te zijn. Ons overkomen misschien niet van die spectaculaire belevenissen… Hoewel, misschien zijn er onder ons ook wel mensen die zouden kunnen vertellen over iets uitzonderlijks dat hen overkomen is. Een kleine gebeurtenis of iets dat meer ingrijpend was, dat hun kijk op het bestaan, hun ervaring en waardering van hun leven fundamenteel heeft veranderd. Je hoort het soms wel iemand zeggen: ‘Daarna was voor mij alles anders; zag ik met nieuwe ogen.’ Soms kom je iemand tegen die het roer echt helemaal heeft omgegooid.
Voor ieder van ons is in ieder geval dit een waarheid: God heeft jou nodig. God zoekt en roept jou om met jouw kwaliteiten en mogelijkheden, op jouw eigen wijze, Gods liefde handen en voeten te geven. Want weet dit wel: Jij bent een geliefd mens. Jij kunt het.
inleiding W.H.J. van Stiphout
preekvoorbeeld G.A.W. Martens
13 februari 2022
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 17,5-8; Ps. 1; 1 Kor. 15,12.16-20; Luc. 6,17.20-26 (C-jaar)
Inleiding
Jeremia 17,5-8
Zegenen en vervloeken zijn het tegengestelde van elkaar. Vervloeken is iemand alle kracht ontzeggen en de vernieling in wensen. De vloek maakt arm en onvruchtbaar, stelt buiten de gemeenschap, maakt thuisloos zoals Kaïn geen thuis meer had.
Wie iemand vervloekt wil dat hij of zij er niet meer is. Een vloek kan over iemand uitgesproken worden naar aanleiding van ernstige overtredingen of totaal verkeerde levenshouding en gedrag. De werking van de vloek hangt af van de bevoegdheid, het gezag waarmee ze uit gesproken wordt, of God er achter staat.
Zegenen is daarentegen iemand alle kracht toezeggen, willen dat hij of zij er is en mens kan worden met alle mogelijkheden die iemand krijgt.
Zegenen blijft uiteraard niet bij woorden. Het maakt sterk, deelt kracht mee, geeft het goede waarvan het de drager is (eu-logein).
De gezegende krijgt ruimte om te leven, en een plaats in de gemeenschap,
De profeet Jeremia vervloekt wie op mensen vertrouwt.
Kunnen wij niet op mensen vertrouwen?
Uit de context blijkt hoe onbetrouwbaar de profeet mensen heeft ervaren. ‘De zonde van de Judeërs en ook hun kinderen, je rijkdom, schatten en offerhoogten laat ik plunderen, om de zonden die jullie overal hebben begaan’ (Jer. 17,1-3).
‘Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, wie zal het kennen ? Ik de Heer ben het die het hart doorgrondt, die de nieren toetst, die ieder naar zijn levenswandel beloont, aan ieder geeft wat hij verdient’ (Jer. 17,9v).
Zijn mensen niet te vertrouwen? Moeten wij anderen geen vertrouwen schenken om met elkaar de samenleving op te bouwen?
Mensen worden pas betrouwbaar als ze zich richten op de gerechtigheid die van God uitgaat en een appel op ons doet. Wanneer we erop ingaan, proberen recht te doen, aan ieder geven wat hij of zij nodig heeft om te bestaan, dan ontdekken we wat Gods gerechtigheid inhoudt en hoe ze vorm krijgt.
Het is een dynamisch gebeuren, al doende komen we als mensen verder, groeien we als mensen in gerechtigheid en solidariteit, en zien we wat daarvoor nodig is. Dan worden we zoals de profeet zegt als een boom aan een waterstroom, die vruchten blijft dragen ook in moeilijke tijden en omstandigheden.
Maar wie zich van de Heer en wat hij met ons voorheeft afkeert, en alleen bij sterfelijke mensen kracht zoekt, zal de zegeningen missen.
De profeet richt zich hier niet tot een enkele persoon of een afzonderlijke concrete groep, en spreekt in het algemeen. Ze gelden voor iedereen en roepen de vraag op: ‘waaraan ontleen jij je kracht, waar vertrouw en bouw jij eigenlijk op??'
Psalm 1
Je kunt al gelukkig geprezen worden als je bepaalde dingen niet doet. Als niet meegaat en meedoet met de goddelozen, dat zijn vooral de mensen die God ontkennen, en zich niks aantrekken van God noch gebod, van zijn Tora.
Als je niet staat op de weg van de zondaars, de mensen die de Tora overtreden. Als je niet zit in de kring de spotters, de mensen de Tora niet serieus nemen en belachelijk maken. Als je dat niet doet en je richt op de Tora van de Heer, dan vind je er echte vreugde in, om je erin te verdiepen en er uit te leven bij dag en bij nacht.
Dan ben je, zoals we bij Jeremia al gehoord hebben, als een boom bij ‘waterkanalen’ gestekt. Hij draagt vrucht als de tijd er voor is, en zijn blad blijft groen. Al wat hij doet gaat goed, het slaagt, levert resultaten op.
Maar de goddelozen zijn bij de oogst als kaf dat bij het dorsen wegwaait. De zondaars houden geen stand voor het gerecht, de schuldige moet knielen of zich buigen.
Twee verschillende groepen van mensen in contrast met elkaar beschreven. De kwaadwilligen die de Heer afwijzen, en de goedwillenden die de weg van de Tora gaan.
Twee wegen tekenen zich af: de door God gekende en beschermde weg, en de doodlopende weg van de zondaars.
Deze eerste psalm van het psalmenboek geeft de grondhouding van bidden aan: vreugde. Vreugde in ons gesprek met de Heer, want dat is toch bidden: aangesproken worden en antwoord geven. Vragen en antwoord verwachten.
Alle ervaringen van mensen die volgens de Tora willen leven, en die proberen gerechtigheid en solidariteit vorm te geven in hun leven, worden in psalmen verwoord: van hoogste verwondering tot de grootste verbijstering, van innige verbondenheid tot diepe eenzaamheid, vreugde en verdriet, gevoelens van intens verlangen en van afkeer, lofprijzing en klachten. Alles wat mensen mee kunnen maken en op hun levensweg beleven met de Heer, die grote daden doet.
In de laatste psalm van het boek worden alle levende wezens opgeroepen de Heer te loven om zijn grote daden en oneindige grootheid. ‘Alles wat adem heeft looft de Heer’ (Ps. 150,6).
1 Korintiërs 15,12.16-20
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 6, 17.20-26
Op de berg heeft Jezus na een nacht van gebed zijn leerlingen bij zich geroepen, en zijn apostelen uitgekozen en aangesteld. Hij daalt met hen af naar de vlakte waar zich een groot aantal van zijn leerlingen zich verzameld heeft, en ook een grote groep mensen uit Judea, Jeruzalem en uit de kuststreek van Tyrus en Sidon, van buiten het land dus, ook Joden en niet-Joden, allemaal mensen die naar Jezus willen luisteren en genezing van hem verwachten, omdat er kracht van hem uitgaat.
Hier komt, kun je zeggen, al de wereld in beeld van mensen tot wie de apostelen zullen worden uitgezonden met het universele onderricht van Jezus, waaruit blijkt waar het hem om gaat, en de levenshouding die nodig is om het te ontvangen en te beleven.
Dit komt scherp naar voren in de tegenstelling waarin Lucas de zaligsprekingen van Jezus plaatst. Gelukkig jullie, armen. Wee jullie, rijken. De situatie van de arme tekent zich bij Lucas bijvoorbeeld af in de gelijkenis van de arme Lazarus. De arme ligt buiten voor de poort. Hij hoort er niet bij, moet bedelen en hopen dat er iets van de tafel valt. Hij wordt niet gezien, alleen de honden hebben aandacht voor hem.
Armoede die de Schrift beoogt, is niet alleen economische en fysieke, maar ook sociale en psychische armoe. Arm is wie op het randje moet leven, eigenlijk niets heeft om te leven, die onder terreur, onrecht en vernedering moet lijden, ‘gebogenen’ zijn zij. Arm is ieder die van anderen afhankelijk is, die met lege en open handen moet leven.
Bijbels en evangelisch gezien is armoede groot onrecht, schande, misdaad tegen de menselijkheid. Daar komt nu verandering in. Niet de armoede wordt zalig gesproken, maar de armen die het Rijk van God krijgen, dat wil zeggen dat God aandacht voor hen heeft, hen uit de vernederende situatie bevrijd en recht gaat doen en hun menswaardigheid terug geeft.
Jezus weet zich als Messias gezonden om de blijde boodschap te brengen: ‘De Geest van de Heer rust op mij om aan armen de blijde boodschap te verkondigen’ (Luc. 4,18). Hij spreekt de armen rechtstreeks aan: gelukkig jullie, armen, van jullie is het koninkrijk van God. Niet enkel als een belofte voor de toekomst, nee de vervulling ervan breekt nu al aan.
Een totale ommekeer die al bezongen werd door Maria in haar danklied: hongerigen overlaadt hij met gaven en rijken stuurt hij heen met lege handen (Luc. 1,53). Wee jullie rijken,wat jullie vertroosting hebben jullie al gehad.
De tegenstelling confronteert ons met de kloof tussen arm en rijk die in onze wereld vaak te constateren valt. Ze wil ons de ogen openen voor de mensen die mede van ons afhankelijk zijn. Leef niet aan hen voorbij, wees met hen begaan, zie hoe je helpen kunt. Dat is de levenshouding waartoe Jezus oproept en onze redding is. Want die kloof betekent de dood in de pot voor arm en voor rijk.
Er is bevrijding nodig voor arm en voor rijk. Bevrijding voor de arme van het knellende onrecht, misvormende onderdrukking, de onmenselijkheid die hem wordt aangedaan.
Bevrijding voor de rijke van zijn hebberigheid en zelfingenomenheid. De rijke kan eerst geholpen worden als hij zijn geestelijke armoede gaat inzien en gaat beseffen dat hij op anderen aangewezen is.
Allen zijn geroepen om innerlijk vrije mensen te worden, mensen die niet alleen aan zichzelf denken, niet alleen leven voor eigen plezier en genot, maar die de armoede in de wereld zien, de honger en het verdriet, en een hand reiken, een opbeurende arm bieden, een hart vol liefde zelfs voor de vijanden, omdat zij open en ontvankelijk zijn voor het koninkrijk van God, die liefde en barmhartigheid is, en wie ernaar hongeren overlaadt met gaven.
Over die overvloed mogen we ons verheugen en ervan genieten, maar ze zet ons ook aan tot voortdurende aandacht voor armen, hongerigen, treurenden, en mensen die verdrukking verkeren, en die kan niet met één gift, of één gebaar afgedaan worden.
Steeds zullen er de vragen zijn: heb ik wel genoeg gegeven? Heb ik wel genoeg gedaan?
Blijvende aandacht, verbondenheid. Dat is de gezonde en blijvende spanning waarin het Evangelie ons vandaag brengt om vruchtbaar te leven en een goede naaste te worden, en zo ook een kerk te vormen die de vreugdeboodschap voor de armen ontvangt en beleeft.
Werden de apostelen daarvoor niet geroepen en uitgezonden ?
Preekvoorbeeld
Zegenen en vervloeken zijn het tegenovergestelde van elkaar.
De profeet Jeremia spreekt zowel vloek als zegen namens God uit over zijn volksgenoten in Juda; de evangelist Lucas verhaalt hoe Jezus tegen sommige mensen scherp zegt: ‘Wee, jullie!’ en anderen nadrukkelijk gelukkig prijst.
Vervloeken is iemand alle kracht ontzeggen en de vernieling in wensen. Wie iemand vervloekt wil dat hij of zij er niet meer is. Wie vervloekt wordt, is daarmee buiten de gemeenschap gestoten. Je kunt ook zeggen: hij of zij heeft zichzelf door zijn overtredingen of gedrag buiten de gemeenschap geplaatst. Denk maar aan Kaïn, die na zijn vervloeking geen thuis meer had.
Zegenen is daarentegen iemand alle kracht toezeggen, willen dat hij of zij er is en kan groeien met alle mogelijkheden die hij of zij krijgt. Zegenen maakt iemand sterk, deelt kracht mee. De gezegende krijgt ruimte om te leven, en wordt betrokken in de gemeenschap.
Jeremia vervloekt degene die op mensen vertrouwt. Toen ik dat las, dacht ik: Wat vreemd! Waarom zou degene die vertrouwt op mensen vervloekt zijn? Waarom zouden we niet op mensen vertrouwen? Dat is toch iets wat heel erg nodig is! Vertrouwden we maar wat meer op elkaar, was er maar minder wantrouwen, dan zou de wereld er anders uit zien. Ook in het dagelijks leven hebben we elkaar als mens toch erg hard nodig. De basis daarvoor wordt gelegd door vertrouwen.
De profeet kan nooit bedoeld hebben, dat we dit vertrouwen in mensen maar moeten laten schieten en louter en alleen op God vertrouwen. Wat bedoelt hij dan?
Er zijn mensen die louter vertrouwen op zaken die meetbaar en tastbaar zijn. Jeremia zag het om zich heen: vertrouwen op rijkdom, op macht, op geld, op wat op te stapelen is in pakhuizen of banken. Er zijn er die die rijkdom ook nog op oneerlijke manier vergaren, zoals een patrijs eieren uitbroedt die ze niet heeft gelegd, zegt Jeremia.
Zo zijn er ook nu bijvoorbeeld politieke leiders die louter vertrouwen op meer politie, meer wapens, meer straf en onderdrukking. Of er zijn zakenlieden, bedrijfseigenaren of verhuurders die louter afgaan op macht en winst, welbewust nietsontziend. Of verzekeraars en managers die louter vertrouwen op getallen. Maar laten we ook dichterbij en naar onszelf kijken: soms zijn er bijvoorbeeld artsen, maar ook patiënten, die bijna alleen vertrouwen hebben in medicijnen: ook bij angst of somberheid, denken zij direct aan medicijnen. Als zij geen medicijnen krijgen, zijn ze ontevreden.
Wat door hen vergeten wordt, is het onzichtbare. Dan gaat het om wat bestaat, maar geen zichtbare vorm heeft gekregen: geestkracht, moed, uithoudingsvermogen, liefde, vriendschap, respect. Het bestaat en speelt een rol, een grote, maar is niet direct aantoonbaar, zichtbaar. De arts en patiënt vergeten dat er eerst andere bronnen aangeboord kunnen worden om bangheid en somberheid te bestrijden: de eigen geestkracht van de patiënt, die altijd ergens nog in een hoekje van zijn ziel huist. De politiek leider vergeet dat er naast en zelfs door soldaten ook andere middelen ingezet kunnen worden: goede informatie, oprecht overleg. En wie louter op getallen vertrouwen, vergeten de creativiteit en verantwoordelijkheid van werknemers aan te boren.
Waar alleen vertrouwd wordt op het zichtbare, meetbare, tastbare, verdwijnt vertrouwen op het onzichtbare. Anders gezegd: daar verdwijnen aandacht en vertrouwen in de gaven van de Geest: respect en kracht, vuur en creativiteit, troost, verantwoordelijkheid en vergeving. Waar dat wordt weggevaagd, wordt alles kil en koud, hard en onbeweeglijk. Daar kunnen onderdrukking, zelfverheerlijking en onrecht hun gang gaan.
Geen wonder, dat Jeremia die mensen vervloekt die louter op het zichtbare vertrouwen. Daar kan de Heilige zijn werk niet meer doen. Jeremia houdt een pleidooi voor het drinken aan de bron van de Heilige: zorg dat je erop aangesloten bent, als een boom die zijn wortels in de stroom heeft hangen. De bron van de gaven van God is onuitputtelijk, blijf erom bidden, ervan drinken, dan leef je echt, dan leef je oprecht en je leeft op. Dan ben je gezegend.
Maar… hoe moet het, wanneer je wel wilt vertrouwen op die onzichtbare gaven van de Geest van God, maar je hebt het gevoel, dat je de aansluiting mist. Je wortels strek je uit, maar je vindt geen stroom. Je voelt je boom verdorren, misschien is er al een tak afgebroken. Je voelt je niet meer heel. Je voelt je bang en angstig worden. Hoe dan nieuw vertrouwen te winnen? Hoe geestkracht te vinden en contact met de stroom, de Heilige, die je dat kan geven?
De grote Duitse mysticus Meister Eckhart geeft een verrassend advies. Hij zegt: Als je het vertrouwen, het contact kwijt bent, schrik niet. Denk niet, dat het verkeerd is, en veroordeel jezelf vooral niet. Wat je moet doen is: terugkeren naar wat je deed, toen je voor het laatst het gevoel had dat je God nog bereikte. Gaan doen wat je deed, toen hij jou nog bereikte. En dat volhouden.
Dat kan zijn toen je een gebed bad, een wandeling maakte, in de tuin werkte, een kaars opstak. Ga dat doen en houd dat vol, ook al lijkt het nu leeg. Het zal zijn uitwerking hebben.
Hoe kan dat? Het lijkt op iemand die niet meer kan lopen na een operatie. De fysiotherapeut komt en begint met iemand te oefenen, de loopbeweging. Het lijkt nergens op en nergens toe te leiden. De patiënt heeft er geen vertrouwen in. Maar de fysiotherapeut houdt vol, en het lukt de patiënt op den duur stappen te zetten en allengs groeit haar vertrouwen en is er veel meer mogelijk dan zij eerst dacht.
Zo gaat het ook met het vertrouwen in het onzichtbare, in de krachtbron van de Geest van God. Het is als een oefening. Als je elke dag een moment neemt om te doen wat je deed toen je voor het laatst contact met de Heilige had, gaat er op een gegeven moment iets gebeuren. Tot je verbazing zul je merken, dat niet je oude wortels gaan leven, maar dat er op een andere plek aan je boom een nieuwe wortel naar de stroom toe aan het groeien is.
Klinkt het te mooi om waar te zijn?
De Evangelist Lucas doet er nog een schepje bovenop. Volgens hem zegt Jezus: Het zijn vooral de armen, degenen die hongeren en bedroefd zijn, die dit zullen ontdekken. Waarom? Het zijn allemaal mensen die iets missen, mensen die voelen dat er iets ontbreekt, dat er een leegte is. Als u zich daarbij voelt horen, geldt het ook voor u. Want wie iets mist, gaat op zoek. En zo zullen deze mensen, volgens Jezus, eerder die ontdekking van die nieuwe wortel aan hun boom en van de stroom kunnen doen dan rijken en gezonden. Zij hebben als het ware een extra antenne door hun gemis.
Het gaat dus niet vanzelf, maar er is wel hoop. Het vraagt oefening en volhouden, maar dan zal de stroom van de Heilige, de Onzichtbare die er altijd is in een hoek van onze ziel, voor ons weer bereikbaar worden.
inleiding drs. Nol Sales
preekvoorbeeld Marian Wisse
20 februari 2022
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 26,2.7-9.12-13.22-23; Ps. 103; 1 Kor. 15,45-49;Luc. 6,27-38 (C-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: 1 Samuël 26,1-25
Samuël, geliefd bij zijn Heer,
profeet van de Heer, stelde het koningschap in
en zalfde leiders van zijn volk.
Hij sprak recht over de gemeenschap volgens de Tora van de Heer,
en de Heer keek welwillend naar Jakob.
Door zijn geloofwaardigheid bleek hij een waar profeet te zijn,
door zijn profetieën werd hij als een waarachtig ziener erkend.
(Sir. 46,13-15)
De Profetenlezing (1 Sam. 26) is een te mooi verhaal om het niet in zijn geheel voor te lezen. Saul, de eerste koning van Israël, verliest al snel de gunst van JHWH (1 Sam. 15) en daarom wordt David door de profeet/ziener Samuël tot koning gezalfd (1 Sam. 16). Om de kwade geest van Saul te verdrijven komt de mooi lier spelende David in dienst van Saul (1 Sam. 16,14 23). Wanneer David Goliat verslaat, zingen de vrouwen ‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden’. Hierover maakt Saul zich woedend en hij wordt bang dat de zingende vrouwen het koningschap aan David zullen geven. Koning Saul begint David te wantrouwen en ‘maakt aan zijn hovelingen en zijn zoon Jonatan bekend dat hij Davids dood wenst’ (1 Sam. 17,1-19,24).
Jonatan, de kroonprins, sluit een vriendschapsverbond met David en neemt het voor zijn vriend David op tegen zijn vader koning Saul: ‘Jonatan sloot een verbond met het huis van David met de woorden: Moge JHWH je daaraan houden. Vervolgens liet hij David dit bekrachtigen met een eed op hun vriendschap, want hij had David lief als zijn eigen leven’ (1 Sam. 20,1–21,1).
Tegen deze achtergrond klinkt onze perikoop. Saul is met zijn manschappen in de woestijn op zoek naar David en David is op zoek naar Saul (26,1-4). Wanneer David met zijn gezellen Saul en zijn legeraanvoerder Abner ontdekt hebben, gaat David met Abisai het kamp in waar Saul ligt te slapen met zijn speer naast zijn hoofd in de grond. Abisai zegt tegen David: ‘Vandaag heeft God je vijand aan je uitgeleverd. Laat mij hem met zijn eigen speer aan de grond nagelen. Eén gerichte stoot en het is met hem gedaan’. Maar David wil hier niet van horen: ‘Niemand heft ongestraft zijn hand op tegen de gezalfde van JHWH’. David blijft in koning Saul ‘de messias van JHWH’ zien. Hij laat het aan Hem over hoe en wanneer Hij Saul zal treffen, maar: ‘JHWH verhoede dat ik mijn hand ophef tegen zijn gezalfde’ (26,5-11). David en Abisai verlaten ongemerkt het kamp, terwijl zij de speer en waterkruik van Saul meenemen. Iedereen slaapt dankzij JHWH (26,12).
Aan de overkant van de ravijn tegenover het kamp roept David Abner wakker en verwijt hem dat hij zijn heer Saul niet goed heeft bewaakt: Hij toont hem de speer en de waterkruik. Saul is ook wakker geworden en herkent David aan zijn stem: ‘Is dat jouw stem die ik daar hoor, David, mijn zoon?’ Er ontwikkelt zich een dialoog tussen David en Saul. David erkent Saul als zijn heer en koning en vraagt hem, waarom hij David naar het leven staat. Wanneer JHWH dit hem ingeeft, laat Saul JHWH dan met een geurig offer vermurwen. Maar als Saul door mensen is opgestookt, moge JHWH dan deze mensen vervloeken. Saul bekent ‘David, mijn zoon’, dat hij verkeerd heeft gedaan. Hij wil hem niet langer kwaad doen, omdat David zijn leven heeft gespaard. David houdt koning Saul een spiegel voor: ‘Wie rechtvaardig en trouw is, wordt door JHWH beloond; ik heb vandaag mijn hand niet tegen de gezalfde van JHWH willen opheffen, ofschoon hij u aan mij had uitgeleverd. Zoals ik vandaag uw leven gespaard heb, zo zal JHWH mijn leven sparen; Hij zal me redden uit alle nood.’ Hierop antwoordt Saul ‘Gezegend ben je, David, mijn zoon. Ik weet dat je het kunt.’
Met deze zegen vervolgt David zijn weg en keert Saul terug naar zijn woonplaats (26,13-25).
David blijft in zijn vijand Saul zijn heer en koning zien, de gezalfde van JHWH, die David ‘mijn zoon’ blijft noemen. Uit liefde voor deze vijand/messias, doodt hij Saul niet!
Epistellezing: 1 Korintiërs 15,45-49
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Evangelielezing: Lucas 6,27-38
Na de roeping van de twaalf (apostelen; 6,17vv), houdt Jezus een leerhuis in de vlakte (6,20-49). Hij spreekt vier zegeningen uit tot de verarmden en vier wee-klachten tot de verrijkten (6,20-26). Dan begint onze perikoop (6,27v).
Jezus komt in zijn leergesprek meteen tot de kern van de zaak (de Tora): ‘Heb je naaste lief als je zelf. Ik ben JHWH. Heb de vreemdelingen lief als je zelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben JHWH, jullie God!’ (Lev. 19,18.34). Jezus breidt dit uit tot ‘Heb je vijanden lief’. Het Griekse woord agapan betekent behalve liefhebben ook de ander recht doen, liefdevol behandelen. In de ander – ook in je tegenstander – de mens blijven zien die hij is. De liefde tot de naaste sluit niemand uit, maar iedereen in die op je weg komt (Spr. 25,21).
Wat deze liefde concreet betekent vat Jezus samen in de gulden regel: ‘Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen’. Vergelijk ‘wat jou onaangenaam is, doe dat ook niet aan je naaste’ (Hillel).
Dit is het minimum van wat gevraagd wordt, maar Jezus vraagt van zijn volgelingen een maximum: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is’ (vgl. Lev. 19,2). De leerlingen van Jezus kunnen barmhartig zijn, omdat hun Vader barmhartig is. Bij Hem ligt het initiatief. Hij, de Allerhoogste, is barmhartig en goed, ook voor wie ondankbaar en kwaadwillig is. Wie de barmhartige Vader zo navolgt zal kind van de Allerhoogste zijn.
Hoe deze barmhartigheid er concreet uitziet geeft Jezus ook aan: heb je vijand lief, doe goed, zegen, bid, reageer ontwapenend, geef, leen uit zonder iets terug te verwachten. Het gaat om in vrijheid creatief om te gaan met je ‘tegenstander’ (6,27-35). En verder: niet (ver)oordelen, vergeven en geven zonder maat (6,37v).
Er zijn dingen die geen maat hebben: de hoek van het veld die niet afgemaaid mag worden ten behoeve van de armen, de eerste vruchten, de offers die gebracht worden tijdens de pelgrimsfeesten, daden van barmhartigheid (gerechtigheid) en de studie van de Tora, want die maakt al het andere mogelijk (Misna Peah 1,1).
De maatstaf die de leerlingen voor anderen gebruiken, zal ook voor hen gebruikt worden. Wanneer de barmhartige Vader de maatstaf zal zijn, zal de barmhartigheid van de leerlingen ook onbegrensd zijn (vgl. Ps. 103).
Wat Jezus in dit leerhuis ter sprake brengt, leeft Hij zelf voor en vertelt het ook in gelijkenissen: de barmhartige Samaritaan (Luc. 10,25-37), de barmhartige Vader (Luc. 15,11-32), vgl. Jona.
Hillel zei: Maak deel uit van de leerlingen van Aäron
door van vrede te houden en op vrede uit te zijn,
door van mensen te houden
en hen dicht bij de Tora te brengen.
(Abot 1,12)
Broeders, laten wij allemaal voor ogen houden,
dat de Heer zegt:
Heb je vijanden lief en wees goed voor wie je haten,
want onze Heer Jezus Christus,
wiens voetstappen wij volgen,
heeft zijn verrader vriend genoemd
en zich vrijwillig aangeboden aan wie Hem kruisigden.
Onze vrienden zijn dus al die mensen
die ons ten onrechte
kwelling en verdrukking, smaad en onrecht,
pijn en folteringen, het martelaarschap en de dood aandoen.
Hen moeten wij vurig liefhebben,
want door wat zij ons aandoen,
bezitten wij eeuwig leven.
(Franciscus, Regel van de minderbroeders, voorlopige redactie, 22,1-4)
Literatuur
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn, 196-197
C. ter Linden, Nieuwe bijbelse miniaturen, Amsterdam/Antwerpen 2020, 200-206
J. Smit, Het verhaal van Lucas, Zoetermeer 2009
W. van der Spek, 1 Samuël, Een koningschapsboek, Zoetermeer 1996
H. Welzen, Lucas, ’s-Hertogenbosch/Leuven 2011
Preekvoorbeeld
Behandel anderen zoals je zelf wilt dat ze jullie behandelen,
heb je vijanden lief,
doe goed,
en leen geld aan anderen zonder iets terug te verwachten…
wees barmhartig, zoals jullie Vader barmhartig is.
Belachelijk, idioot, onhoudbaar. Geen politieke partij die dit in zijn programma zet.
Integendeel! Meestal is de moderne boodschap ‘Ik eerst’. Leerden kinderen vroeger lezen met woordjes als ‘roos, boom, vis’, tegenwoordig leren ze de eerste dag de ‘i’, de tweede dag de ‘k’ en dan kennen ze het belangrijke woordje ‘ik’.
Ik.
Wij ‘ikken’ zijn Nederland en anderen moeten van ons afblijven. Anderen hebben andere haren, andere ogen, andere geur, andere taal. Anderen zijn eng. Anderen zijn vast een vijand. Wij mensen zijn net als dieren, wij vluchten voor of vechten tegen ‘de ander’. Tegelijkertijd weten we dat er geen keus is. Het is ‘samen leven’ of ‘geen leven’. Samen op één wereld, samen in één dorp of stad, school of gezin. Alleen sámen gaat leven verder. Alleen loopt dood. Maar ik en de ander, samen, hoe doe je dat?
Dan zegt Jezus: Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen. Dat is het spreekwoord ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ maximaal opgerekt en omgekeerd. Niet slechts jezelf inhouden omwille van de ander, maar ruimhartig open staan voor de ander. Niet de ander als potentiële bedreiging behandelen, maar een ander open tegemoet treden. Geen ‘voor wat, hoort wat’, maar lenen zonder iets terug te verwachten. Barmhartig, ruim, respectvol, omdat je weet – zegt Jezus – dat jullie eigen bestaan rust op je barmhartige Vader.
De vraag is: Is de grond van mijn leven ‘ik’, of liggen mijn oorsprong en doel buiten mij in die Barmhartige, die alle mensen zijn kinderen noemt? Ben ik alleen op de wereld, of zijn we kinderen van één Vader? Is het ‘ik’ of ‘wij mensenkinderen samen’?
Willen wij een samenleving hebben, dan zullen we ons moeten richten naar díe leven-gevende barmhartige kracht. Dat is minder wereldvreemd dan angstige mensen ons willen laten geloven. Die richtlijn ‘Heb uw vijanden lief’ is niet voor softies, wel voor creatieve, moedige mensen. ‘Heb je vijanden lief, betekent niet de verschillen van inzicht of belang wegmoffelen, machtsverschillen of dreiging ontkennen. Het betekent ook niet je vijanden knuffelen of je er willoos aan uitleveren. Het betekent wel, dat jijzelf als kind van God ook de ander als kind van God erkent. Daarom zul je hem in alle verschillen recht doen, respectvol behandelen, wegen zoeken om conflicten tot rust te brengen zonder onomkeerbaar bloed vergieten. Je zult realistisch zijn, maar wel hoopvol. Zelfbewust en ook bewust van de ander en diens familie, geliefden, land en volk. Als het dan niet altijd vreedzaam gaat, zal het jezelf pijn doen, als een verdrietig falen. Je zult alles in het werk stellen voor vrede, liefhebben vanuit Gods liefde.
Een prachtig voorbeeld is het verhaal van Saul en David. Saul, door de profeet Samuël tot koning gezalfd, messias, is het spoor bijster. Wanen verstoren zijn geest, hij weet zich door God verlaten en voelt zich bedreigd door zijn succesvolle legeraanvoerder, de harpspeler David. Niet zonder grond: David is door Samuël gezalfd als Gods toekomstige koning.
Twee messiassen. De één verbitterd en verduisterd op jacht, de ander als een soort bendeleider zich verschuilend in het woeste berggebied. Dan krijgt David – nota bene omdat jhwh ze in een diepe slaap gedompeld heeft – de kans om in één keer met zijn vijand af te rekenen. Als dit niet een door god gegeven kans is! Maar David weet beter. Hij blijkt een echte messias/gezalfde. Hij doodt Saul niet maar leert hem een les. David, zelf gezalfde, erkent in deze dwalende geest toch nog steeds Gods gezalfde en belijdt dat, zoals hijzelf Saul gespaard heeft, God ook hem zal sparen! Barmhartig, zoals God barmhartig is.
Is dit nou dom en naïef van David? Vanuit moderne inlichtingendiensten gezien misschien wel. Die sturen een drone en vuren een raket af, want de eerste klap is een daalder waard. Maar David is niet naïef: Hij kent zijn tegenstander en weet dat die in herhaling zal vallen, dus hij trekt zich terug op Filistijns gebied, maar David voorkomt wel een burgeroorlog door respect te tonen voor Saul en zijn familie. Zo legt hij de basis voor zijn koningschap, dat niet zonder slag of stoot zal komen, maar wel visionair genoemd wordt ‘het vrederijk van koning David’.
De andere wang, de uitgestrekte hand, geweldloos verzet, dat is niet voor domme of naïeve mensen. Daar is moed voor nodig, creatief en strategisch inzicht, ómdenken, alleen zo kunnen er kleine stappen gezet worden naar de toekomst die God met ons voor heeft. Basis daarvan is God, die Jezus ‘Vader’ noemt. Beslissende stappen zijn gezet door Messias Jezus, Davidszoon, die zijn vrienden en vijanden lief had tot het einde. En hij leeft.
En dan wij: Durven wij in zijn voetstappen te treden: kleine stappen te zetten van liefde, barmhartigheid, vergeving, ruimdenkendheid, gastvrijheid aan vreemden, op onze levensweg, in onze groep? Of komen we niet verder dan het ‘ik’ uit de eerste leesles, zien we niet dat dit een doodlopende weg is en schreeuwen we mee in het grote ‘ik-koor’ dat Nederland soms lijkt te zijn? Realisme gegrond in Gods barmhartigheid en trouw wijst een andere weg.
Voorbeelden zijn er de eeuwen lang geweest, van Franciscus tot Florence Nightingale, van Gandhi tot King en vul zelf maar aan…
Behandel anderen zoals je zelf behandeld wil worden, heb je vijanden lief, wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is, een messiaanse weg naar samen leven.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen
27 februari 2022
Achtste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 27,4-7; Ps. 92; 1 Kor. 15,54-58; Luc. 6,39-45 (C-jaar)
Inleiding
Sirach 27,4-7
Jezus Sirach (begin tweede eeuw vChr.) treft het lot van de andere deutero-canonieke geschriften – ze behoren tot de minst gelezen bijbelboeken. Sirach genoot ooit faam. Paulus citeerde eruit, en ook de rabbijnen waren met Sirach bekend. Mogelijk werd juist zijn populariteit onder christenen de reden om zijn werk niet in de joodse bijbelcanon op te nemen. Kenden we Sirach eeuwenlang alleen in de Griekse vertaling van de kleinzoon van de auteur, in 1896 dook tot ieders verrassing via een antiquair in Jeruzalem een bladzijde op van de originele Hebreeuwse versie. Het blad was afkomstig van een handschrift dat in een oude synagoge in Caïro op zolder had gelegen. Verder speurwerk, eerst natuurlijk in deze Egyptische synagoge maar ook in oudere bibliotheekcollecties, leverde meer tekst op. Nog steeds beschikken we niet over de hele Hebreeuwse Sirach en moeten we voor het geheel bij de Griekse tekst te rade. De te lezen verzen behoren helaas tot de hoofdstukken die in het Hebreeuws ontbreken, al zijn door een gelukkig toeval de verzen 5 en 6 wel bewaard. Deze verzen duiken evenwel in een ander hoofdstuk op, waar hun relatie met de context onduidelijk is.
Voor het gemak volgt hier Sirach 27,4-7 in de Willibrordvertaling (2012):
4Als men een zeef schudt, blijft het afval liggen:
zo is de kwalijke kant van een mens
in zijn berekening te vinden.
5Het vaatwerk van de pottenbakker wordt in de oven beproefd:
zo toetst men een mens aan zijn berekening.
6De vrucht van de boom laat het werk van de kweker zien:
zo toont de berekening de plannen in het hart van een mens.
7Vóór de berekening moet je een mens niet prijzen,
want daarin wordt de mens op de proef gesteld.
Aan de vruchten ken je de kweker
De Griekse begrippen logismoi en dialogismoi, hebben meestal de betekenis ‘bedoelingen’ en ‘overwegingen’. In deze betekenis worden ze in dit gedeelte gebruikt in de Nieuwe Bijbelvertaling. De Willibrordvertaling kiest voor de minder frequente betekenis ‘berekening’. De reden hiervoor is te vinden bij Panc Beentjes (1982). Hij geeft twee argumenten: ‘berekening’ (of ‘afrekening’) past in de context bij Sirach waarin hij ingaat op de gevaren van de handel. Daarnaast wijst het Hebreeuwse origineel ondubbelzinnig in de richting van afrekening, in de zin van: gesjoemel. De lezer wordt gewaarschuwd voor de handelaar die zijn klant met zijn koopwaar afzet of met de gewichten of met zijn weegschaal rommelt (Sir. 42,4). Het is niet eenvoudig om dit soort praktijken te doorzien, zegt Sirach. Wijs ben je als je met diens drijfveer of mentaliteit (jetser) rekent; hier dan vertaald als de plannen die iemand in zijn hart koestert. Dit woord komt in diezelfde negatieve connotatie al terug in een overbekende en beladen passage in Genesis waarin verzucht wordt dat ‘de begeerte van iedere mens nu eenmaal van jongs af geneigd is tot het kwade’ (Gen. 8,21). Al wil dat in Genesis niet zeggen dat er nooit iets goeds uit een mens kan komen. Er is ruimte om voor het goede te kiezen. Niettemin bestaat er ook zoiets als kwaadaardigheid waarmee we in het leven te rekenen hebben. Een verstandig mens laat zich niet om de tuin leiden, zeker als er geld aan je verdiend kan worden.
Sirach stelt dat alleen nauwkeurig onderzoek iemands drijfveer of mentaliteit aan het licht brengt. Daar past het beeld van de zeef uit vers 4 goed bij. Door zorgvuldig zeven komt het onzuivere residu bloot te liggen. Daarmee is ook getoond dat je niet één op één aan de vruchten de boom kent. Sirach zegt juist dat je aan de vrucht de kwéker kent (‘die aan de boom heeft gewerkt’). Niet de boom maar de kweker moet eraan geloven. Het gaat Sirach dus om het toetsen van iemands (kwade) bedoelingen.
1 Korintiërs 15,54-58
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 6 – Aan de vruchten ken je de boom
In Lucas 6 houdt Jezus het bij de oude wijsheid dat een goede boom goede vruchten voortbrengt, en een slechte boom slechte vruchten. Ook mag je van een vijg vijgen en van een distel distels verwachten en niets anders. Hier wordt even niet gerekend met veinzen of sjoemelen. Als Jezus het hier zoveel simpeler voorstelt dan Sirach, waarom doet hij dat? In de evangelielezing gaat het om een andere kwestie dan waar Jezus Sirach over spreekt. Bij Lucas richt Jezus zich tot diegenen onder zijn volgelingen die zichzelf te gering achten en denken dat zij onbekwaam zijn. Jezus moedigt deze leerlingen aan om vertrouwen te hebben in wat ze doen. Jezus stelt dat, als je intentie goed en op heil gericht is, je dan mag verwachten dat wat je doet ook goed is. Tegenover zulke wankelmoedige leerlingen staan echter andere leerlingen. Hun valkuil is hun overmoedigheid. Zij werpen zich op als gids terwijl ze de weg niet eens kennen. Jezus noemt hen blinden die blinden leiden. Voor hen geldt dat ze kritisch op zichzelf moeten zijn: Haal eerst de balk uit je eigen oog voordat je je beijvert om de splinter uit het oog van de ander te verwijderen.
Lucas heeft deze woorden van Jezus ontleend aan de Spreukenbron (Q). Dezelfde spreuken zijn ook bij Matteüs te vinden (hoofdstuk 7) maar hebben nu een ander adres. Bij Matteüs richt de kritiek zich op wetgeleerden en Farizeeën. Dit wijst op een latere ontwikkeling waarin de kritiek die eerst de eigen gemeenteleden gold nu op buitenstaanders is toegepast.
De schriftlezingen uit Jezus Sirach 27 en Lucas 6 gaan dus over twee verschillende contexten. Beide weten van een relatie tussen intentie en daad, al is het niet eenvoudig deze altijd scherp in beeld te krijgen. Volgens Sirach onthult ieders ware aard zich pas door goed onderzoek naar de motieven. In de context van handel is dat een wijze les. Kwaliteit moet zich bewijzen. Volgens Lucas ging het Jezus erom zijn leerlingen die aan zichzelf twijfelden, aan te sporen te vertrouwen dat wat ze doen goed is.
Begin van wijsheid
Jezus Sirach weet dat alle wijsheid ontspringt aan de ‘vrees voor de Heer’ (vgl. Spr. 1,7; Ps. 111,10). ‘Vrees’ staat voor ‘eerbied voor de Eeuwige’. ‘Vrees voor de Heer’ komt maar liefst 48 keer bij hem voor. Dat is meer dan in enig ander wijsheidsboek in de Bijbel. Jezus Sirach dringt aan op het verwerven van dit diepe ontzag. Weten dat ieders leven bestaat bij de gratie van God moet ons vervullen met eerbied en schroom. Dat biedt een realistischer kijk op onze eigen prestaties. Tegelijk geeft die vrees ons de rust, de zelfkennis en de kracht om naar vermogen goed te zijn en goed te doen voor anderen die mens zijn zoals wij.
Om verder te lezen
Panc Beentjes, Jezus, zoon van Sirach,1982
Panc Beentjes, De wijsheid van Jesus Sirach, 2006 (prachtig boek van de hand van een gezaghebbend expert van dit bijbelboek)
Preekvoorbeeld
Het kan niet anders, of wij mensen hebben een oordeel over elkaar. Wij kunnen niet leven zonder iets van elkaar te vinden. Je vindt een ander aardig of onvriendelijk, betrouwbaar of achterbaks, hardvochtig of beminnelijk, en noem zo maar op.
Ons oordeel over elkaar, wat wij van elkaar vinden, is van grote invloed op hoe wij met elkaar omgaan en op hoe wij elkaar tegemoet treden. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij tot een goed oordeel over elkaar komen. Als wij elkaar tegemoet treden met een onjuist oordeel over elkaar en wanneer wat wij van elkaar vinden niet klopt, dan gaat zo’n ontmoeting de mist in. Dan bereiken wij elkaar niet en wordt het niets tussen ons.
Over dit elkaar beoordelen gaat het vandaag, zowel in de Eerste Lezing als in het Evangelie van vanmorgen.
Jezus gaat in op het probleem van het goede oordeel over elkaar met een aantal zo duidelijke wijsheden, dat die nauwelijks uitleg behoeven, dunkt mij. Een preek lijkt zo goed als overbodig. Maar een zondagse eucharistieviering is nu eenmaal niet compleet zonder dat wij uitdrukkelijk hebben geprobeerd Gods Woord te vertalen naar de tijd waarin wij nu, vandaag, proberen overeenkomstig dat Woord te leven. Daarom toch een paar opmerkingen bij de woorden van Jezus en die uit de Eerste Lezing, ook al hebben die misschien niet veel uitleg nodig.
Die over de balk in je eigen oog, bijvoorbeeld.
Hoe duidelijk maakt Jezus hier dat het oordelen over elkaar altijd dient te gebeuren vanuit een juist oordeel over jezelf. Beoordelend naar een ander kijken zonder ook jezelf onder ogen te zien gaat niet aan. Je krijgt dan geen goede kijk op die ander.
Het valt mij op dat Jezus vrij veel woorden besteedt aan het negatief oordelen over elkaar, over de splinter in het oog van een ander. Dat was kennelijk ook toen al nodig. We staan kennelijk snel klaar met ons negatieve oordeel over elkaar.
Nou is het natuurlijk niet uitgesloten dat wij negatief moeten oordelen over een ander. Daar kan aanleiding toe zijn, maar aan zo’n oordeel mogen wij ons alleen wagen, wanneer wij ook onder ogen willen zien dat het bij onszelf niet alles goud is wat er blinkt. Met andere woorden: een oordeel over elkaar dient altijd voorzichtig te worden geveld. En vooral niet te snel. Kijk eerst naar jezelf. Dan pas kun je goed naar een ander kijken en die ander verdient een juist oordeel; hem of haar dient recht gedaan te worden en daarmee ook barmhartigheid bewezen te worden.
Een maatstaf voor ons oordeel over elkaar zijn de vruchten die wij voortbrengen. Mensen zijn als bomen. Zij moeten uitgroeien tot zij vruchten kunnen voortbrengen. Tot dan oordelen wij maar beter niet over elkaar. Tot dan is ieder oordeel een voorlopig oordeel.
Er zijn bomen die snel tot wasdom komen en vruchten voortbrengen. Andere zijn veel trager in hun groei. Bij mensen is dat niet anders. Hierom vraagt oordelen over elkaar om geduld. Eerste indrukken zijn altijd riskant. Zelfs wanneer je de ervaring hebt dat jouw eerste indrukken doorgaans feilloos zijn – zie je wel, ik had het altijd al gedacht – moet je echt voorzichtig zijn, want mensen zijn als bomen. En bomen dragen niet altijd vruchten, zonder dat zij daarmee slechte bomen zijn. Zij zijn zich misschien aan het volzuigen met wat zij nodig hebben om opnieuw vruchten te kunnen voortbrengen. Dit kan bij mensen ook zo zijn. Die brengen ook niet altijd vruchten voort. Misschien omdat zij, net als sommige bomen, uitgebloeid zijn, moe van alle goeds dat ze hebben gedaan, maar ook omdat zij zich in de stilte van hun hart voorbereiden om opnieuw dienstbaar, vruchtbaar te zijn.
Oordelen vraagt dus om geduld. En om zelfkennis. Niets nieuws eigenlijk, maar het moet wel telkens weer gezegd worden, en dat vindt Jezus kennelijk ook.
Jezus zegt niks nieuws. Hij herhaalt wat in de Eerste Lezing werd gezegd. Die had het ook al over een boom en voortgebrachte vruchten, en net als in de Eerste Lezing heeft Jezus het over woorden die uit de mond van de mens voortkomen, wanneer Hij het heeft over ‘waar de mond van overloopt’. De Eerste Lezing zegt zelfs dat de woorden die de mens spreekt een grond zijn voor het oordeel over hem, en dat wij daarom met ons oordeel over de ander moeten wachten tot hij of zij gesproken heeft. Dat vind ik wel bijzonder trouwens. Hoe kan dit waar zijn? vraag ik mij af.
Hoeveel mooipraters heb je immers niet of flapuits, die heel vaak ‘sorry’ moeten zeggen, omdat zij voor hun beurt hebben gesproken of zonder na te denken. Of hoeveel mensen heb je niet bij wie het er al te dikwijls hard en liefdeloos uit komt, maar het toch zo lief en aardig bedoelen? Wat is een oordeel op grond van wat een mens zegt dan waard? Het is toch wel waar dat het goed is te weten hoe iemand praat en wat die zegt, om te kunnen oordelen over haar of zijn betrouwbaarheid. Iemand die zegt wat hij denkt, die niet mooipraat en niet liegt, niet zomaar wat zegt waar hij later spijt over moet hebben, en iemand die doet wat hij zegt, zodat je op die persoon kunt rekenen, zo iemand is betrouwbaar. Iemands betrouwbaarheid blijkt uit hoe zijn woorden passen bij zijn daden. Wanneer dat het geval is, loopt zijn mond over van de betrouwbaarheid waar zijn hart vol van is, en betrouwbaarheid is een heerlijke vrucht van mensen die als bomen zijn.
Ook het oordeel op grond van wat mensen zeggen vraagt om een geduldig wikken en wegen en op een kunnen wachten op de daden die bij de woorden horen, want woorden kunnen inderdaad verhullen, schone schijn ophouden. Iemand enkel beoordelen op wat hij of zij zegt, daarmee kun je helemaal de mist ingaan.
En ook dit is weer niks nieuws. Wij weten het allemaal al wel. Toch: is het niet goed om het weer eens te horen? Wij zijn toch vaak veel te snel in ons oordeel! En van wie kunnen wij het dan beter horen wat we eigenlijk allang weten dan van Jezus zelf? Als het dan toch moet, kunnen we het maar beter horen van iemand die door en door betrouwbaar is en die wij ons niet van het lijf kunnen houden met te zeggen: ‘kijk eerst eens goed naar jezelf’.
inleiding dr. Wim Reedijk
preekvoorbeeld dr. J. van den Eijnden OFM
Homiletische hulplijnen 94
Oecumenisch Leesrooster 2022-2031
In 14 januari 2022 verschijnt bij de Raad van Kerken in Nederland het Oecumenisch Leesrooster 2022-2031, een negenjarig lees- en zingrooster dat met Advent 2022 (A-jaar) ingaat.
Priesters en parochies zijn gebonden aan het Romeins Missaal, maar naast de Eucharistieviering ligt volop vrije ruimte die oecumenisch kan worden benut en ingevuld. Daarbij is deze uitgave behulpzaam.
De basis van het Oecumenisch Leesrooster ligt in het Common Lectionary, een afgeleide van de ABC-jarigheid van het huidige Romeins Missaal, dat zijn oorsprong vindt in de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaans Concilie (1969, herzien in 1981). Dit Common Lectionary (1983), later herzien tot Revised Common Lectionary (1992), heeft in Nederland twee edities die zijn vervat in het Oud-Katholiek Lectionarium (1993) en het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland (1998).
Het Romeins Missaal is dus de bron waaruit deze lectionaria hebben geput. De oorspronkelijke leeswijze van het Missaal is in de meeste gevallen nog duidelijk herkenbaar. De verdere ontwikkelingen die het Common Lectionary heeft ingeboekt, liggen vooral in een ruimere perikoopafbakening, zodat een tekst voor zichzelf mag spreken en niet bij voorbaat de mond wordt gesnoerd door de Vaticaanse knipseldienst. Bijvoorbeeld: op de tweede zondag van Pasen leest het Romeins Misaal Openbaring 1,9-11a.12-13.17-10, waar de andere lectionaria nu Openbaring 1,12b-20 lezen. Een andere ontwikkeling is dat het Common Lectionary het Oude Testament uitvoeriger aan de orde stelt als een eigen stem en niet slechts als aangever voor het evangelie.
Waar het Dienstboek van de Protestantse Kerk op de groene zondagen (‘door het jaar’) het Common Lectionary heeft verminkt door al de epistels uit te roosteren, volgt het Oecumenisch Leesrooster in deze perioden de Oud-Katholieke versie om protestanten er toch toe te verleiden van Petrus, Paulus en Johannes te lezen.
Dit voor wat betreft de basis, de ‘onderlegger’.
Het Oecumenisch Leesrooster bewandelt daarnaast eigen sporen. Soms wordt een leeswijze naar voren gehaald van een van de bij de Raad van Kerken aangesloten kerkgenootschappen. Dat was het geval bij de Reformatieherdenking (1517-2017) toen het lutherse rooster (pretridentijns) een jaar lang gevolgd werd. Iets dergelijks zal in 2025 het geval zijn als wij 1700 jaar Concilie van Nicea vieren aan de hand van het Orthodoxe rooster (van Palmzondag tot en met Pinksteren). Daarmee wordt ook zichtbaar dat de Raad van Kerken in Nederland inmiddels drie Orthodoxe lidkerken telt: de Koptisch Orthodoxe Kerk, de Orthodoxe Kerk in Nederland en de Syrisch-Orthodoxe Kerk in Nederland.
Een ander spoor kan zijn dat het Oecumenisch Leesrooster een aantal zondagen wijdt aan een heel bijbelboek dat in lectio continua of lectio currens aan de orde wordt gesteld. Voorbeelden:
- als in 2023 de synagoge Jom Kippoer en Rosj Hasjana viert en dus uit het boek Jona leest, sluit het Oecumenisch Leesrooster daar twee zondagen bij aan
- heel de Veertigdagentijd van 2024 staat onder het beslag van de profeet Jeremia en Klaagliederen
- in de Paastijd van 2026 wordt uit de Hebreeënbrief gelezen
Van tijd tot tijd stimuleert het Oecumenisch Leesrooster het intergeneratieve vieren met een cyclus die in het bijzonder op kinderen is ingericht. Voorbeelden:
- in 2022 worden de vier zondagen van Advent gewijd aan de vrouwen die in het geslachtsregister van Jezus (Matteüs 1,1-17) voorkomen: naast Maria zijn dat Tamar (1,3), Rachab (1,5), Ruth (1,5) en de vrouw van Uria (Batseba, 1,6).
- in de Advent van 2027 wordt uit Lucas 1 gelezen, een lectio continua die zich als vanzelfsprekend over deze vier zondagen verdeelt.
Een van de gegevens die het Oecumenisch Leesrooster niet ongemoeid laat is dat van een minder frequente kerkgang (vraagzijde) en de praktijk dat geloofsgemeenschappen niet meer elke zondag een kerkdienst hebben maar een dienstencarrousel in de regio hebben gheorganiseerd (aanbodzijde).
Dat stelt vragen aan de praktijk van de doorgaande lezing. Wat voegt een lectio continua of lectio currens toe, als deze discontinu gehoord wordt? Het betekent dat het Oecumenisch Leesrooster zo is ingericht, dat iedere zondag op zichzelf moet kunnen staan. Het is niet vruchtbaar terug te verwijzen naar ‘waar we het verleden week over hebben gehad’, want daarmee wordt de helft van de aanwezige gemeenteleden het bos ingestuurd. In tijden van onregelmatige kerkgang is het belangrijk dat iedere zondag een eigen afgerond profiel krijgt met helder afgebakende perikopen.
Anderzijds komt lectio continua tegemoet aan de waarde van de rijkelijk gedekte tafel van Gods Woord, althans voor zover het om ‘elementaire bijbellezingen’ gaat, zoals dat bijvoorbeeld met het boek Exodus het geval is. Het vierplezier van de gemeente die wel zondag aan zondag bijeenkomt, legt ook gewicht in de schaal. De kerk kan niet voorkomen dat wie er niet was, iets heeft gemist.
Het Oecumenisch Leesrooster 2022-2031 is te bestellen bij de Raad van Kerken in Nederland: tel. 033-4633844 rvk@raadvankerken.nl
drs. Klaas Touwen