- Versie
- Downloaden 151
- Bestandsgrootte 578.39 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 23 juli 2019
- Laatst geüpdatet 12 februari 2021
Nummer 1 – 89ste jaargang 2017 – januari/februari
Tijdschrift voor Verkondiging
UITGAVE VAN DE NEDERLANDSE PROVINCIE EN DE VLAAMSE CUSTODIE VAN DE ORDE DER MINDERBROEDERS FRANCISCANEN
Redactionale Henk Janssen OFM
1 januari 2017 H. Maria, Moeder van God
inleiding prof. dr. R.H. Reeling Brouwer; preekvoorbeeld C. Angenent
8 januari 2017 Openbaring des Heren
inleiding dr. V. Kabergs; preekvoorbeeld ds. R.B. Nijendijk-Cnossen
15 januari 2017 Dag van het Jodendom: ‘Vreemdeling’
Tweede zondag door het jaar
inleiding drs. Th. van Adrichem OFM; preekvoorbeeld H.J. Boerkamp
17 januari 2017 Week van gebed voor de eenheid van Kerken en Christenen
drs. K. Touwen
22 januari 2017 Derde zondag door het jaar
inleiding dr. E.M.M. Eynikel; preekvoorbeeld drs. K. Touwen
29 januari 2017 Vierde zondag door het jaar
inleiding H. Janssen OFM; preekvoorbeeld drs. J.E.M. Schoorlemmer
5 februari 2017 Vijfde zondag door het jaar
inleiding prof. dr. P.B.A. Smit; preekvoorbeeld prof. dr. J.J. de Lange
12 februari 2017 Zesde zondag door het jaar
inleiding prof. dr. R. Zuurmond; preekvoorbeeld P. Heysse
19 februari 2017 Zevende zondag door het jaar
inleiding dr. C. Vander Stichele; preekvoorbeeld dr. J. Hulshof SM
26 februari 2017 Achtste zondag door het jaar
inleiding dr. S.M.J.M. Lamberigts; preekvoorbeeld drs. E. Keller-Hoonhout
Homiletische hulplijnen 64 drs. K. Touwen
R E D A C T I O N A L E
Hoor, Israël: de Barmhartige is onze God,
de Eeuwige is EEN!
Heb daarom de Barmhartige lief,
met hart en ziel en met inzet van al uw krachten;
en de naaste en de vreemdeling als jezelf!
(Deut. 4,4v; Lev. 19,18.34)
Die chaos schiep tot mensenland,
de mensen riep tot zinsverband,
Hij schreef, ons tot bescherming,
zijn handvest van ontferming,
Hij schreef ons vrij, met eigen hand.
Schrift die mensenoorsprong schrijft,
Woord dat trouw blijft.
Dat boek waarin getekend staan
gezichten, zielen, naam voor naam,
hun overslaande liefde
hun overgaande liefde
hun weeën die niet overgaan.
Schrift die mensendagen schrijft.
Licht dat aan blijft.
(Huub Oosterhuis GvL 593)
Geachte lezers en lezeressen van Tijdschrift voor Verkondiging – digitaal,
Aan het begin van de nieuwe jaargang, de negenentachtigste, wens ik u namens de redactie een zalig en gezegend 2017 toe. Tijdschrift voor Verkondiging is nu twee jaar digitaal en is door iedereen – gratis – te downloaden of uit te printen. Van deze service wordt tot onze vreugde zeer veel gebruik gemaakt.
De besturen van de Nederlandse en de Vlaamse Minderbroeders Franciscanen maken dit mogelijk en hopen
met dit project nog lange tijd onze diensten te kunnen blijven aanbieden voor een eigentijdse verkondiging en daarmee een eigen franciscaanse bijdrage te leveren aan de kerk in met name Nederland en Vlaanderen.
De opzet van ons oecumenisch tijdschrift blijft dezelfde: exegetische inleidingen, preekvoorbeelden en bijzondere bijdragen voor de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar.
De themaboeken met inleidingen op de tweede Schriftlezingen, komen niet op de website, maar zijn via de boekhandel verkrijgbaar. In het voorjaar van 2017 verschijnt Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), De apostel Petrus in het Nieuwe Testament – Exegese en Preken, Skandalon Vught 2017 (werktitel).
Elke maand wordt de website bij de tijd gebracht, zodat de bijdragen ruim één maand voor de desbetreffende zon- en feestdagen beschikbaar zijn. De website wordt ondersteund door een nieuwsbrief, met reminders van deze verversingen en eventueel ander nieuws. Wie graag deze nieuwsbrief ontvangt kan zijn/haar e-mailadres opgeven bij: aanmelden voor updates (de knop helemaal bovenaan).
Op Hervormingsdag, 31 oktober 2016, daags vóór het feest van Allerheiligen, is in Lund, in aanwezigheid van de bisschop van Rome, paus Francesco, het Luther-jaar feestelijk geopend.
Tot en met 31 oktober 2017 wordt wereldwijd ‘500 jaar Reformatie’ herdacht. Bij deze gelegenheid is in Duitsland Die Bibel, nach Martin Luthers übersetzung. Lutherbibel Revidiert 2017. Jubiläumsausgabe 500 Jahre Reformation (Deutsche Bibel Gesellschaft) verschenen.
Van Maarten Luther valt voor de verkondiging ook veel te leren. Volgens Psalm 1 dient de mens de woorden van de Schrift te herkauwen (haga be: ‘herkauwen’, ruminare) om de volle rijkdom van de blijde boodschap te ontdekken om deze te doen. In de lijn van Augustinus noemt Maarten Luther deze leerweg van het herkauwen: gebed (oratio), overdenking (meditatio) en aanvechting (tentatio).
De overdenking van de Schrift die op het gebed volgt, is geen herhaling van bekende Bijbelteksten of spirituele bespiegelingen daarover, maar een steeds herlezen van de Schrift om haar woorden als nieuw te horen, alsof je er tot nu toe nog niets van begrepen had. Uitsluitend in interactie met gebed en meditatie kan in de aanvechting de ervaring worden opgedaan dat en hoe God zijn beloften gestand doet.
Voorrede op deel I van de Duitse geschriften (1539), in: H.J. Selderhuis (red.) Luther verzameld I, Utrecht 2016, 4; zie ook: H.J. Selderhuis, Luther, een mens zoekt God, De Banier 2016
Op de eerste zondag van de Advent (27 november 2016) is het huidige A-jaar liturgisch al begonnen. Aan de hand van Thora en Profeten (Mat. 5,17) laten wij ons vooral door de evangelist Matteüs wegwijs maken in Gods blijde boodschap tot zegen van mensen: Denk niet dat ik gekomen ben om de Thora of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af schaffen, maar om ze tot opnieuw tot vervulling te brengen! (Mat. 5,17).
In dit Matteüs-jaar kunnen onderstaande publicaties ook goede diensten bewijzen:
Bij de Profeten
A.J. Heschel, De Profeten, Vught 2013
H. Janssen OFM, ‘Het lezen van de Heilige Schrift: een vreugdevol ambacht’, in: Benedictijns Tijdschrift 2016/4
Bij de Antwoordpsalmen
G. Swüste, Altijd hetzelfde lied. 150 psalmen bewerkt en toegelicht, Vught 2015
Bij de Tweede Lezingen
H. Janssen & K. Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven. Exegese en Preken, Vught 2014 20162
H. Janssen & K. Touwen (Red.), In naam van Paulus. Handelingen en de aan Paulus toegeschreven brieven – Exegese en Preken, Vught 2015
Bij het Evangelie volgens Matteüs en volgens Johannes
D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 2001
M. van Loopik, Balk en splinter. Joodse achtergronden van de Bergrede, Amsterdam 2011
A. Mello, Mattheüs. De Schriftgeleerde. Het Evangelie als midrasj, Kampen 2002
J. Smit, Het verhaal van Matteüs. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Zoetermeer 2007
J. Smit, Het verhaal van Johannes. Sleutelfiguren uit zijn evangelie, Berne-Heeswijk 2015
Alle medewerk(st)ers dank ik bij voorbaat voor hun bijdragen. Suggesties ter verbetering van TvV zijn van harte welkom.
De redactie hoopt ook dit jaar weer met exegetische inleidingen, preekvoorbeelden, homiletische hulplijnen en bijzondere bijdragen aan u, pastores, predikanten en leden van liturgische werkgroepen, een vreugdevolle dienst te bewijzen bij de voorbereiding op en de verkondiging van Gods blijde boodschap (vgl. 2 Tim. 3,14-17).
De redactie hoopt dat steeds meer mensen van onze website gebruik maken. De exegetische inleidingen zijn immers zeer geschikt om ook te gebruiken in bijbelgroepen en leerhuizen.
De redactie wenst u een vruchtbaar gebruik toe van ons digitaal tijdschrift en van onze themaboeken, in uw omgang met de Schrift en in uw dienst van de verkondiging van de Schrift tot zegen van mensen.
Vrede en alle goeds!
Henk Janssen OFM
hoofdredacteur
Vrijwillige bijdragen zijn welkom op NL 52 ABNA 0416 2441 81 t.n.v. de Nederlandse Provincie van de Orde der Minderbroeders Utrecht, o.v.v. TvV. Bij voorbaat hartelijke dank.
1 januari 2017
Heilige Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (A-jaar)
Inleiding
Lucas 2,16-21
Vanuit de opbouw van de tekst is Lucas 2,16-20 geconcentreerd op de herders: zij willen zien het woord dat is geschied en dat de Heer aan hen bekend heeft gemaakt; zij zien ook en maken bekend het woord dat hun van dit kind is gezegd, en zij keren dan weer, verheerlijkende en prijzende God – als aardse weerspiegeling van de voorafgaande lof van de hemelse boden in hun verheerlijking – ‘over al wat ze gehoord en, juist zoals het hun gezegd was, gezien hadden’ (alleen de Leidse vertaling biedt hier de juiste weergave).
Maar nu komt er nog een aspect aan de orde, en daarin speelt Maria, op wie de rangschikking van de liturgische gegevens vandaag de nadruk legt, een rol. Wat de herders hebben gehoord en door het zien van het teken van het kind in de kribbe bevestigd hebben gekregen, dat maken zij bekend, en wie het horen verwonderen zich. In contrast daarmee ‘bewaart Maria al deze woorden, die overleggende in haar hart’ (Luc. 1,19). Zij bewaart ze, zodat niets van wat de herders haar hebben gezegd verloren gaat, en er ook niets aan af of aan toe wordt gedaan. Zij bewaart ze ook, omdat de reikwijdte en betekenis ervan zich in de toekomst nog nader moeten ontvouwen (vergelijk de oude Jakob in Gen. 37,11). Ze overweegt ze bovendien, omdat zij die tot de bode gezegd heeft: ‘mij geschiede naar uw woord’ (Luc. 1,38), dat woord dan ook nauwkeurig en in samenhang nader wil verstaan.
In Lucas 11,27v is er een vrouw uit de schare die haar stem verheft en tot Jezus zegt: ‘zalig de schoot die u heeft gedragen, en de borsten die gij hebt gezogen’. Daarop reageert Jezus met: ‘Ja, zalig die het woord van God horen en het bewaren’. De uitroep, dat Maria zalig is om wat haar schoot droeg, wijst hij dus niet af, maar iets anders is voor hem blijkbaar van groter belang. Zalig is Maria om haar geloof, zo sprak Elisabet reeds (Luc. 1,45). Maria’s opdracht is het horen en bewaren van het woord, dat geloof wekt. En in die hoge opdracht gaat zij ons allen voor, vertegenwoordigt zij ons allen.
Vers 21 is geformuleerd in passieve vormen (want vanuit het kind gezien, zijn het zaken die het alleen maar kan ondergaan), maar het valt aan te nemen dat de evangelist bedoelt dat het Maria is, in haar moederschap, die eerst Jezus laat besnijden – in overeenstemming met de Thora, en voor ons een onderstreping van het theologoumenon van het Jood-zijn van Jezus – en daarbij dan ook zijn naam uitroept. Het was immers aan haar, dat de hemelse bode deze naamgeving had opgedragen (Luc. 1,31). Een vertaling van de naam biedt het vers niet, maar in vers 11 heeft de bode al van de ‘redder’ gesproken en in het vervolg zal Johannes de Voorloper met de profeet spreken van ‘alle vlees dat de redding van deze God zal zien’ (Luc. 3,6). ‘God zal ons redden’ is dus zijn naam.
Galaten 4,4-7
Dat Maria te benoemen valt als de moeder van hem in wie het reddende handelen van deze God tegenwoordig is, kan op een brede oecumenische consensus rekenen. Deze benoeming ligt ook in het verlengde van de verwonderde uitspraak van Elisabet: ‘Vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer tot mij komt?’ (Luc. 1,43).
De uitdrukking Moeder van God (theotókos), zoals de ecclesia die heeft vastgelegd, heeft een tweevoudige spits. In de eerste plaats legt ze er de nadruk op, dat de redder een gewoon mens is, met een aardse moeder. Dit zal ook het voornaamste accent zijn dat Paulus legt in zijn poëtische spreekwijze (een liedcitaat?): ‘geworden uit een vrouw, geworden onder de wet’ (Gal. 4,4). In de tweede plaats wilden de concilievaders te Efeze in het jaar 431 de gedachtegang vermijden dat er een mens Jezus zou bestaan ook buiten hem, die de vrucht is van het overschaduwen van Maria door de heilige Geest. Wanneer de zoon tot ons spreekt, is het geen ander dan God zelf die reddend onder ons tegenwoordig is. De uitspraak zegt dus welbeschouwd voornamelijk iets over de zoon, en dan ook indirect iets over de moeder. Maar daarmee is ze ook als uitspraak over de moeder wel een geldige uitspraak.
Dat neemt niet weg dat we Jezus hebben horen zeggen: zalig de schoot die mij gedragen heeft, jazeker, maar des te meer zalig wie het woord van God horen en bewaren. Op dat laatste, het ‘horen en bewaren’ (een uitdrukking die vooral voorkomt in de prediking van het boek Deuteronomium, bijvoorbeeld Deut. 6,3) ligt in het evangelie zeker de nadruk.
In de te lezen verzen uit Galaten 4 is sprake van een dubbele beweging. Daar is de beweging van de hemel naar de aarde, God die de zoon zendt tot redding (= loskopen en mondig maken) en die, door de zending van de Geest in de harten, mensen als erfgenamen doet deelhebben aan dat zoonschap. Maar vervolgens, en daarin geïmpliceerd, is er dan ook de beweging van beneden naar boven, van de aarde naar de hemel, die bij Paulus tot uitdrukking komt in de Abba-roep: ‘Vader toch, betoon toch uw trouw aan uw kinderen!’
Je kunt nu stellen, dat in het Lucasevangelie de jonge Joodse vrouw Maria bovenal die tweede beweging belichaamt. In haar horen en bewaren van het woord ontvangt ze hier beneden het bericht aangaande de redding die geschiedt en overdenkt deze, zoals een rechtvaardige in Israël de Thora overpeinst bij dag en nacht.
Zie: J.H.M. Lammers, ‘Galaten. Appel aan een weifelende gemeenschap’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 31-37
Numeri 6,22-27
Over het ‘bewaren’ spreekt ook de Aäronitische zegen, die op deze dag niet alleen door de voorganger uitgeroepen wordt ter bevestiging van wat de gemeenteleden elkaar toewensen en tegenover elkaar doen, maar die ook als lezing tot klinken komt. De zegenbede ‘legt de Naam op de zonen van Israël’ (de uitdrukking ‘zonen’ is weliswaar masculien en daarmee naar ons gevoel uitsluitend, maar sluit wel fraai bij Paulus aan), is dus meer dan een vrome wens: ze is een verwijzing naar een krachtdadig handelen van God.
Ze verloopt in een drieslag. Eerst gaat zegenen samen met het bewaren: God beware zijn mensen voor het kwaad, maar ook voor hoogmoed of juist voor kleinmoedigheid. Het is goed te weten, dat de goddelijke bewaring van ons voorafgaat aan onze bewaring van het goddelijk woord en aan onze bewaring van elkaar voor het afdwalen van zijn wegen. Vervolgens vindt een intensivering plaats: het goddelijk aangezicht licht op en zij ons genadig, opdat ook wij elkaar genadig zijn; want juist ‘in de woestijn’, waar deze zegen gesitueerd is, komt boven hoe weinig genadig mensen vaak voor elkaar zijn (voor erbarmen als Godsnaam bij Lucas, zie de lofzang van Zacharias, Luc. 1,78).
En ten slotte verheft hij zijn aangezicht om ons vrede te geven, als voltooiing van zijn daden van redding – als zodanig treedt de vrede ook in Lucas 2,14 op – opdat mensen zich als mondige ‘zonen’ ook in diezelfde gerichtheid inzetten voor de vrede op de aarde onder de hemel.
Psalm 67
Psalm 67 zet in met de tweede van deze drie zegenbeden. De genadige zegen, die hij aan Israël bewijst, zij bekend op de gehele aarde en zette al de volkeren aan tot lof. In het vervolg spreekt de psalm eveneens van het richtende, rechtzettende handelen van deze God, dat tot vrede leidt. En dan volgt de vaststelling dat genade en zegen daadwerkelijk tot iets leiden. Nijhoff heeft dat in zijn berijming, boven de korte aanduiding van de psalmtekst uit, krachtig weergegeven: ‘De aarde heeft de vrucht gegeven / die door de hemel werd verwekt’. Door het Hebreeuwse woord voor ‘gewas’ hier weer te geven met ‘vrucht’ is zo voor ons een associatief verband tot stand gekomen met het gezegde tot Maria: ‘gezegend de vrucht van uw schoot’ (Luc. 1,42). Zalig de schoot die deze vrucht heeft voortgebracht? Jazeker, maar meer nog: zalig zij, in wie het woord vrucht draagt, doordat zij het woord van God horen en het in hun hart volhardend bewaren (Luc. 8,15). Zalig Maria de moeder Gods? Jazeker, maar meer nog: zalig Maria, die voor ons allen uit – en representerend wat ons aller gerichtheid en ons aller handelen dient uit te maken – het woord hoort, het bewaart en het overweegt in haar hart
Literatuur
F.H. Breukelman, ‘En het geschiedde… Een korte bespreking van de ouverture van het evangelie naar Lucas’, in: Bijbelse Theologie deel III, 1, Kampen 1984; dezelfde: ‘Schets voor een huwelijkspreek (Numeri 6,24-26)’, in: Om het levende Woord 2-1993
Rochus Zuurmond, God noch gebod. Bijbels-theologische notities over de brief van Paulus aan de Galaten, Baarn 1990
Preekvoorbeeld
Vannacht om twaalf uur ging 2016 over in 2017. Gebeurtenissen die het afgelopen jaar kleurden, zowel op persoonlijk als maatschappelijk vlak, vullen onze gedachten en gevoelens die laatste dagen van het jaar. Media zetten ons er mede toe aan terug te kijken en vooruit te schouwen. De komst van het nieuwe jaar laat ons een pas op de plaats maken. Wat waren onze verwachtingen en wat is er van uitgekomen? Waar sta ik nu? Wat zijn mijn verlangens voor dit nieuwe jaar en wat kan ik daar zelf aan doen om deze te verwezenlijken? Mijmeringen die uitlopen in goede voornemens. Heel belangrijk voor een mens, zo’n moment van bezinning. Vannacht klonken na twaalf uur de eerste goede wensen en die zullen vandaag en de komende dagen nog regelmatig klinken in allerlei variaties: zegenwensen.
Op deze eerste dag van dit jaar horen we in de evangelielezing hoe de herders op pad gaan om te zien of het echt waar is wat ze als hemelse boodschap hebben gehoord. Een boodschap van vrede en licht, van zorg voor het aardse vanuit de hemelen. Een boodschap over de geboorte van een kind wiens naam luidt Jezus, wat betekent God-zal-ons-redden. Geraakt vertrekken de herders weer en verkondigen die boodschap van vrede. Het is zo belangrijk dat het wordt doorverteld, dat deze boodschap gehoord kan worden.
Een boodschap van vrede in onze tijd waarin zoveel onvrede en onbegrip woont en er op zo veel plaatsen op de wereld oorlog woedt is geen overbodige luxe.
Maar in tegenstelling tot de herders zwijgt Maria over dezelfde gebeurtenis. Spreken en zwijgen, twee tegenstellingen, beide van groot belang. Zwijgen kan betekenen dat er geen woorden zijn, stilte, leegte. Zwijgen kan ook dieper gaan: ‘Zij bewaart de woorden in haar hart’. Bewaren in de zin van behoeden, er zorg voor dragen. Hierbij horen woorden als toevertrouwen en ongeschonden laten. Woorden kunnen afbreuk doen aan de werkelijke intentie en aan de diepe waarde van een gebeurtenis, van een beleving of ervaring. Ze kunnen tekortschieten en daardoor tot een verkeerd begrip leiden. Zeker als het over niet tastbare zaken gaat zoals liefde, geloof of vertrouwen. De klank van de stem, de gezichtsuitdrukking, de uitstraling die de verteller laat zien kunnen helpen om de woorden hun diepere betekenis mee te geven. De luisteraar moet ook nog bereid zijn om het te willen horen. Bij elk verkeerd begrijpen wordt de boodschap geweld aangedaan en gaat er iets wezenlijks verloren. Maria bewaart de boodschap in haar hart. Zij behoedt wat ze weet door te zwijgen.
Zij is net voor het eerst moeder geworden. Dit is voor een vrouw een overrompelende intense gebeurtenis die haar wezen raakt: het leven doorgegeven in alle kwetsbaarheid. Die kwetsbaarheid van haar kind maakt gevoelens van bescherming wakker. Maria weet van binnenuit dat haar kind een bijzondere opdracht heeft. De komst van de herders, hun eerbied hun vreugde en hun verhaal over de boodschap die hen vanuit het Al bereikte, bevestigen dit weten. De naam die het kindje zal dragen, een naam die haar is ingegeven zegt genoeg.
Het kind is een zegen voor de wereld. Een positieve bevrijdende stroom van vrede. Maar een stroom komt op zijn weg ook blokkerende tegenkrachten tegen. Bij de geboorte van Jezus is dit al zo van meet af, het begint met Herodes.
Op tijd zwijgen om een kwetsbare boodschap te behoeden. Mensen komen dit zelf in hun eigen leven ook tegen. Zo hoorde ik in het ziekenhuis een ernstig zieke patiënt vertellen over zijn bijna-doodervaring. Die beleving was voor hem een kostbaar cadeau, een intense ervaring die alle angst wegneemt en een diep gevoel van aanvaarding geeft. Intense vrede. Ik zag de herbeleving op zijn gezicht. Hij vertrouwde me toe dat hij er zelden over sprak omdat hij had gemerkt dat men hem niet begreep, verkeerde vragen stelde die om uitleg vroegen. Het leek dan of hij zich moest verdedigen. Dat deed pijn.
De zegenwensen aan elkaar voor dit nieuwe jaar worden gevoed door een positieve innerlijke stroom van vrede. Onze goede voornemens spelen daar op in. Maar bij onze goede voornemens ontmoeten ook wij die blokkerende tegenkrachten. Stoppen met roken, minder drinken, meer aandacht voor het gezin, voor jezelf… noem maar op. Er is inzet en kracht nodig om de verleiding van de tegenkracht te weerstaan. Sommigen helpt het om vooral te vertellen wat de voornemens zijn zodat er steun komt als het moeilijk wordt. Anderen houden het voor zichzelf, spreken er juist niet over maar zijn er in gedachten volop mee bezig.
De zegen geeft van oudsher een nog diepere kracht aan. Kracht die wij bewaren in ons hart. En die hulp biedt als we ons er voor openstellen om negatieve tegenkrachten te weerstaan. Wanneer we tijd nemen om bij onszelf stil te staan om het contact te ervaren met die diepe innerlijke bron die het Leven is, dan groeit de kans dat we voeling krijgen met wat goed is voor onszelf en voor de anderen om ons heen. Het helpt verleidingen het hoofd te bieden en brengt vreugde. Het opent ons hart naar de ander waardoor de levensstromen elkaar eerder in vrede ontmoeten.
Welke koers we ook kiezen en wat ook de plannen zijn voor ons nieuwe jaar, moge er zegen op rusten.
inleiding prof. dr. Rinse Reeling Brouwer
preekvoorbeeld Clara Angenent
8 januari 2017
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Op het hoogfeest van de Openbaring des Heren of Epifanie viert men dat Jezus Christus zich kenbaar maakt aan alle volkeren en dat zij hem op hun beurt erkennen als hun Verlosser. De Openbaring des Heren was oorspronkelijk een belangrijker feest dan Kerstmis. In de Oosterse Kerken wordt Kerstmis zelfs nog steeds gevierd op de dag van de Epifanie. De Openbaring des Heren beklemtoont dat het Kind dat geboren werd in de intieme kring van Betlehem, gekomen is voor alle mensen wereldwijd. De vier lezingen die in de liturgie met dit feest zijn verbonden, spreken elk op eigen wijze over universele goddelijke openbaring.
Te midden van dreiging
In de vier openbaringsteksten is er sprake van een onheilspellende situatie. Net te midden van die dreigende sfeer laat God zich aan mensen zien.
Het onheil dat op de achtergrond van de Jesajalezing speelt, vindt zijn oorsprong in de Babylonische ballingschap. Hoewel er intussen ballingen zijn teruggekeerd naar het tempelloze Juda, ondervinden ze allerlei moeilijkheden en blijft een nieuwe grote toekomst voor het volk uit. De auteur van Jesaja 60 houdt de Israëlieten echter een hoopvol visioen voor. Hoewel duisternis de aarde momenteel bedekt, zal Gods heerlijkheid weer over het volk verschijnen (Jes. 60,1v). Ook Psalm 72 heeft het karakter van een troostrijk visioen. Als gebed bij de troonsbestijging van een nieuwe koning te Jeruzalem, spreekt de psalm haar hoop uit dat deze aankomende vorst in het bijzonder oog zal hebben voor mensen die hulp nodig hebben: misdeelden, verdrukten, slaven…
Ook het leven van Jezus is vanaf het prille begin bedreigd. Het is niet toevallig dat magiërs (vaak geassocieerd met priesters of geleerden van een koninklijk hof en symbool voor de heidense elite) uit het oosten eerder op de hoogte zijn van Jezus’ geboorte dan de Jeruzalemse leiders zelf. Herodes schrikt wanneer de magiërs vragen naar de pasgeboren koning van de Joden en vreest zijn machtspositie te verliezen. In een droom worden de magiërs gewaarschuwd niet naar Herodes terug te keren. Ze beschermen Jezus door een andere weg te nemen.
In de Brief aan de Efeziërs is het Paulus die zich in een benarde situatie bevindt. Hij noemt zichzelf de gevangene van Christus Jezus (Ef. 3,1). Hoewel dit enerzijds kan verwijzen naar Paulus’ effectieve gevangenschap, kent de typering ook een diepere betekenis. In een ten aanzien van Christus vijandige maatschappij zit de christelijke auteur van de Efeziërsbrief inderdaad ‘gevangen’ in een kerker van vervolging. Het is echter opmerkelijk dat hij zichzelf niet beschouwt als een gevangene van mens of maatschappij, maar als een gevangene van Christus. Hiermee drukt hij de suprematie van Jezus’ heerschappij boven de wereldse macht uit.
Aantrekkelijk
Het Griekse woord epiphaneia verwijst oorspronkelijk zowel naar de zichtbare openbaring van de godheid als naar het feestelijke bezoek van de keizer aan een stad. Anders dan keizers die rondtrekken om zich bekend te maken bij de stadsbevolking, spreken de Bijbelverhalen niet over een God die zich fysiek verplaatst om universele bekendheid te genieten. God dringt zich niet op, maar trekt mensen wel aan. Zijn komst op één specifieke plek – en dan nog wel net in een bedreigende context – is voldoende om mensen van heinde en ver op weg te zetten.
Bij Jesaja is het een licht dat Gods aanwezigheid medieert en mensen aantrekt. Het licht van de Heer dat zich uitstrekt over de teruggekeerde ballingen is ook aantrekkelijk voor andere volkeren, aldus Jesaja 60,3. Hoewel de koning in Psalm 72 ook geassocieerd wordt met zonlicht en glanzend maanlicht, gaat het in de psalmtekst en bij Paulus om Gods openbaring in een concrete persoon die universele aantrekkingskracht uitoefent. Van de nieuwe koning te Jeruzalem wordt verwacht dat hij een rechtvaardige koning zal zijn die oog heeft voor de zwaksten in de samenleving. Precies deze vredelievendheid zal maken dat alle volkeren zich gelukkig prijzen om hem (v. 17). De bijzondere relatie tussen jhwh en de koning van Jeruzalem kent een gelijke in Paulus’ verhouding tot God. Deze laatste relatie blijkt zelfs zo uniek dat de Geest het ‘beheer van Gods genade’ (Ef. 3,2) en de ‘kennis van het geheim’ (v. 4) exclusief heeft toevertrouwd aan Paulus. Het is nu aan Paulus om deze openbaring bekend te maken aan alle mensenkinderen.
Een goddelijke openbaring in de combinatie van licht en een specifieke persoon, vindt men terug bij Matteüs. De magiërs worden aangetrokken door een ster in het oosten. Ze hebben de duidingen uit de Schrift en de aanwijzingen van Herodes niet nodig om het kind te vinden. De ster aan de hemel is hun rechtstreekse gids. Op die manier gaan de heidense wijzen het eigen joodse volk vooraf in hun weg naar Christus. Uiteindelijk mogen ze de volheid van Gods openbaring aanschouwen in de persoon van het kleine kind. De aantrekkingskracht van de kleine Messias is zo groot dat ze ‘met buitengewoon grote vreugde’ vervuld worden (v. 10) en voor hem op de knieën vallen (v. 11).
Gemeenschap brengt heil
Gods openbaring en haar universele aantrekkingskracht brengen minstens twee vruchten voort: gemeenschapsvorming en heil. Bij Jesaja leidt de aantrekkelijkheid van Gods openbaring tot een verzamelbeweging. Tot dan toe vreemde mensen worden ‘zonen’ en ‘dochters’ (Jes. 60,4). Deze volkeren brengen bovendien hun rijkdom mee. Hierdoor transformeert een aanvankelijk bedreigde plek zich tot geheelde pleisterplaats . In Psalm 72 zijn het de rechtvaardigheid van de koning en zijn opkomst voor de armen die koningen van omliggende gebieden aanzetten om geschenken aan te dragen. Daar waar de rechtvaardige koning zwakke levens redt, zal rijkdom en vruchtbaarheid zijn (v. 16).
Ook de magiërs komen in groep. Hoewel de volkstraditie het op drie houdt, vermeldt Matteüs niet met hoeveel ze zijn. En ook deze wijzen brengen geschenken mee voor de pasgeboren koning. Ze erkennen het kleine kind als ‘groot’ door het te huldigen en gaven te schenken. Hoewel Jezus weg van het machtscentrum te Jeruzalem in de kleine stad Betlehem geboren wordt, trekt hij van in het prille begin rijkdom aan. Dat gemeenschap met Christus geen materiële maar geestelijke rijkdom teweegbrengt, wordt duidelijk in de Pauluslezing. De Efeziërsbrief gebruikt het beeld van het lichaam om gemeenschapsvorming en onderlinge verbondenheid uit te drukken. De kern van het aan Paulus toevertrouwde geheim is dat voortaan niet enkel joden, maar ook heidenen tot deze gemeenschap zullen behoren. De geestelijke rijkdommen van die verbondenheid zijn drievoudig: heidenen worden niet enkel mede-erfgenamen (gemeenschap tussen God en heiden), maar ook mede-ingelijfden (gemeenschap tussen joden en heidenen) en deelgenoten van de belofte tot eeuwig leven (Ef. 3,6).
Zie: E.H. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’ in: H. Janssen/K. Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, blz. 47-53
Preekvoorbeeld
Sta op en schitter
We stonden allemaal op onze beurt te wachten op die laatste ochtend voor Kerstmis. Het huis was versierd, de lichtjes brandden, de bedden waren klaargezet. Nu stonden wij, oudere vrouwen, bij de slager. Het vlees moest gehaald, ‘want de kinderen komen thuis’. Een por in mijn zij: ‘Komen jouw kinderen ook thuis?’ ‘Ja, de kinderen komen thuis’. Een tinteling van verwachting trok door onze licht gekleurde haren.
Die tinteling voelde ik weer, toen ik las over vrouwe Sion in de profetie van Jesaja. Van ruim middelbare leeftijd is ze – zij, de stad Jeruzalem. Stormen, oorlogen, honger, verwoesting hebben haar oud gemaakt en haar kinderen zijn weggevoerd, wereldwijd verdreven. Maar nú, nu het Licht van God zelf verschijnt, nu het Licht de duisternis verdrijft, nu Recht en Gerechtigheid gaan heersen, als bij de koning naar Gods hart, nu Liefde en Vrede vorm gaan krijgen, nú uit het duister van de tijden, uit de ellende van de wereld, komen de kinderen thuis. En de profeet roept: ‘Sta op vrouw, doe de lichtjes aan, trek je feestkleed aan, ga op de uitkijk staan! Zie je het? Je kinderen komen eraan, je dochters en zonen van ver!’
Nu ze dichterbij komen, zie je dat ze wel veranderd zijn. Ze komen op kamelen, die had je vroeger in Jeruzalem niet. Ze komen van overzee, daar kwamen jullie vroeger niet. De kinderen komen thuis en in hun kielzog nemen ze heel wat vreemde adoptiekinderen mee: dwazen en wijzen van oost en west; goud, wierook en mirre van allerlei afkomst. Alle volken trekken toe naar het Licht van de Heer.
Zijn dan alle volken welkom?
Het is een profetie, het is een visioen. De profeet spreekt het uit, als de wereld nog in duister ligt, als vrouwe Sion bij de pakken van onheil en onvrede, van verdriet en verbittering dreigt neer te zitten. Als ze overloopt van wantrouwen naar die vreemde volken. Als ze dreigt alleen maar terug te kijken naar de tijd ‘van die goede koning, die er nu allang niet meer is’.
Dan roept de profeet: ‘Hé, opstaan! De kinderen komen thuis, doe je lichtjes aan, schitter, want Gods Licht komt en alle volken komen erop af!’
We hebben Kerstfeest gevierd ín een donkere wereld. We staken de lichtjes aan, omdat we geloven dat Gods Licht overwint. Vandaag, op het feest van de verschijning van de Heer, de koning naar Gods hart, beseffen we dat mensen van oost en west naar hem optrekken, aangetrokken door zijn ster. Uit alle volken.
En dan mag ik opeens mee optrekken in die stoet uit alle volken, met die zoekers naar Vrede en Recht, naar Gods rijk.
Maar wat gek, als de ster opgaat, blijkt Jeruzalem in Betlehem te liggen. De plaats van Gods licht is dus blijkbaar niet noodzakelijk gebonden aan de muren en torens van een geografisch Jeruzalem, niet aan de tempel van Herodes, niet aan de gouden koepel van de Al Aqsa moskee, niet aan de gebouwen van de Knesset, niet aan de talloze kerken en kloosters van de christenen, niet aan de joodse wijken. Al die gebouwen lijken meer te getuigen van strijd en oorlog, van invloedssferen en macht. Zo doofde het licht.
Het Licht schijnt in Betlehem, een stadje te klein voor machtige heersers. Daar komen magiërs, geleerden van heidense komaf. Daar komen herders, ruwe bolsters uit eigen volk. Daar komen eigen kinderen en vreemde volken, daar komen armen en rijken, zieken, kreupelen en gezonden. Ze gaan niet langer op de vuist. Ze knielen voor dit kwetsbare kind en ontdekken in hem Gods hart, Gods Licht.
Als mijn hart dus zoekt naar licht en vrede, moet ik blijkbaar niet koersen op schijnwerpers en luchtkastelen, maar letten op een ster. Eén ster gaat voorop en die brengt me bij de minste van de mensen, op de minste plek, en dáár blijkt Gods Licht te vinden, kwetsbaar in een kind.
Epifanie, Openbaring van de Heer, heet het vandaag. Het Licht verschijnt. Dan ís het duister in de wereld, maar toch schijnen wij met onze lichtjes de hoop en verwachting uit dat Gods Licht machtiger is dan alle duisternis. En dat Licht blijkt daar te schijnen, waar mensen van verschillende komaf, knielend en dienend vrede zoeken, bij al die kwetsbare broers en zussen van Jezus, uit alle volken. Bij de kwetsbare kleinen, daar is Betlehem, daar schijnt het licht.
De profetie van Jesaja, het verhaal van de magiërs, de opdracht van Paulus, ze zijn overduidelijk. Alle volken worden aangetrokken tot het Licht, alle volken mogen komen bij het Licht, alle vaders, moeders, opa’s en oma’s, alle mensen met of zonder kinderen, we mogen de lichtjes van Vrede en Recht overal aansteken, want alle mensenkinderen mogen thuiskomen bij God. ‘Ze zagen het kind met zijn moeder Maria.’ Welkom thuis.
inleiding dr. Valérie Kabergs
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen
15 januari 2017
Dag van het Jodendom: ‘Vreemdeling’ – Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,3.5-6; Ps. 40; 1 Kor. 1,1-3; Joh. 1,29-34 (A-jaar)
Inleiding
In 2008 heeft de Nederlandse Bisschoppenconferentie 17 januari ingesteld als de Dag van het Jodendom. De bedoeling van deze dag is om onder ons als christengelovigen het besef levend te houden van de joodse wortels van de kerk. Er zijn in de loop der jaren verschillende documenten uitgegeven: Levend uit dezelfde wortel (1995) en Levend met eenzelfde hoop (1999). Deze documenten gaan in op de verbondenheid met Israël en op het belang en de betekenis van de ontmoeting tussen joden en katholieken.
Als redactie van Tijdschrift voor Verkondiging ondersteunen we graag deze aandacht voor de relatie joden – christenen. En de lezingen van deze zondag geven daarvoor uitstekende aanknopingspunten. Wij zijn ten nauwste verbonden in dezelfde belofte van heil en op elkaar aangewezen, van meet af aan.
Jesaja 49,3.5-6
De eerste lezing is een gedeelte van het tweede knechtslied van Jesaja (49,1-6). Eerder lezen we bij Jesaja dat jhwh zijn dienstknecht heeft geroepen om heil te brengen (42,6). Wie wordt bedoeld met de dienstknecht en voor wie is het heil bestemd, dat hij komt brengen?
De dienstknecht heeft soms de trekken van een individu. Dat beeld komt in ieder geval naar voren in het eerste knechtslied (42,1-4). Je kunt daarin een schets zien van de profeet Jesaja zelf, die zijn zending van Godswege heeft ontvangen.
Maar in het tweede knechtslied, dat we vandaag horen, kan het ook om een collectief gaan. De schrijver zou beide opties open willen laten. Collectief kan het gaan over het Israël dat is uitgetrokken uit de ballingschap. Het wordt hier dan bij name genoemd: ‘U bent mijn dienstknecht, Israël, door u toon ik mijn heerlijkheid’ (49,3).
De eerste taak van deze dienstknecht is om ‘Jakob naar hem te laten terugkeren’. Want dat is de bedoeling van JHWH, namelijk dat Israël weer verzameld zal worden (49,5) en dat de ballingen zullen terugkeren naar Sion.
Nu blijkt dat verzamelen van Israël niet eenvoudig te zijn. Daarover gaat het tussenliggende vers 4. ‘Vergeefs heb ik mij moe gemaakt, mijn kracht heb ik vruchteloos en voor niets verbruikt.’ De dienstknecht is er nog niet in geslaagd zijn verstrooide volksgenoten ertoe te bewegen terug te keren naar Sion, naar jhwh. Zij zitten vast in andere verbintenissen.
Daarom vervolgt JHWH: ‘Het is voor u te gering om mijn dienstknecht te zijn, om Jakobs stammen op te richten en om Israëls overlevenden terug te brengen; Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn; mijn heil moet reiken tot in de uithoeken van de aarde’ (49,6).
Het werkterrein van de dienstknecht krijgt hier een geweldige verbreding: was zijn oorspronkelijke zending gericht op het huis van Israël en diens herstel, nu wordt hij gezonden om licht voor de volken te zijn. Zijn zending krijgt een universeel karakter.
Mocht iemand denken dat daarmee de specifieke zending voor het herstel van Jakob/Israël ophoudt, dan moeten we dat ten stelligste tegenspreken. Israël blijft de eerste en specifieke bestemming van de dienstknecht. Maar er vindt wel een verandering plaats van het heilsperspectief.
In verband met het eerste lied van de dienstknecht horen we nog hoe JHWH zijn dienstknecht allereerst bestemt tot een verbond met het volk en vervolgens tot een licht voor de naties (42,6). Wanneer dan in 49,6 staat dat JHWH zijn dienstknecht aanstelt om licht voor de volken te zijn, dan is dat in onze ogen wellicht een geweldige promotie. Zijn zending krijgt immers een universele, wereldomvattende betekenis. En als er in 49,6 dan ook nog wordt gezegd dat het voor de dienstknecht te gering is om Jakobs stammen op te richten, dan kun je toch de indruk krijgen dat de zending van de dienstknecht overgaat van Israël naar de volken.
Van meet af aan is in de roeping van Israël het heil van allen op aarde meegenomen. Bij de zending van Abram wordt in Genesis 12 direct gezegd dat ‘hij een zegen zal zijn’, ja, dat in hem ‘alle geslachten op aarde worden gezegend’ (Gen. 12,1-3). Het universele, wereldomspannende perspectief van Gods heil is van meet af aan een wezenlijk onderdeel geweest van de zending van Israël. Het heil is bestemd voor Israël én de volken.
Wel vindt er in de loop van deze knechtsliederen een perspectiefwisseling plaats. Was de zending van de dienaar in het eerste knechtslied bestemd voor Israël, maar ook voor de volken, op het einde van het tweede knechtslied wordt de dienaar aangesteld ‘om een licht voor de volken te zijn; mijn heil moet reiken tot de uithoeken van de aarde’ (49,6). De zending wordt hier uitdrukkelijk bestemd voor de volken, maar niet zonder of ten koste van Israël. De zending tot de volken is geen noodoplossing, geen tweede keus voor JHWH. Hij wordt niet ontrouw aan zijn eerste liefde. De zending tot de volken is ook niet bedoeld om Israël afgunstig te maken.
Als er in 49,6 staat: ‘het is voor u te gering om mijn dienstknecht te zijn... om Israëls overlevenden terug te brengen’, dan wil daarmee niet gezegd zijn dat de taak van de dienstknecht ten opzichte van Israël een geringe zaak is. Je moet vers 6 verstaan binnen de situatie van het einde van de ballingschap. Het is de dienstknecht niet gelukt om de stammen van Jakob/Israël terug te voeren naar Sion. Het effect van zijn optreden is gering gebleken, onaanzienlijk, omdat het niet is beantwoord. Terwijl diezelfde dienstknecht bij JHWH zelf wel hoog in aanzien staat en blijft staan (49,4).
Daarom krijgt de dienstknecht de opdracht om zich rechtstreeks tot de volken te richten, opdat toch maar het heil tot in de uithoeken van de aarde zal reiken.
1 Korintiërs 1,1-3
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Johannes 1,29-34
In het evangelie horen we het getuigenis van Johannes de Doper ten aanzien van Jezus, wanneer hij aan het dopen is in Betanië, aan de overkant van de Jordaan. Hij wijst de mensen om hem heen op Jezus en zegt: ‘Daar is het lam van God, degene die de zonden van de wereld wegneemt’ (1,29). Het beeld van Johannes de Doper in het Johannesevangelie verschilt van dat in de synoptische evangelies, waar hij oproept tot boete en bekering. In Marcus en Lucas predikt hij een doop der bekering tot vergeving van de zonden. In Matteüs is alleen Jezus degene die zonden vergeeft.
In het Johannesevangelie gaat het bij Johannes de Doper vooral om de aanwijzing van Jezus als de Messias. Dat is het onderwerp van zijn verkondiging en van zijn gesprekken met de religieuze autoriteiten (Joh. 1,6-8; 1,19-36).
Het beeld van het lam heeft een lange voorgeschiedenis. Het lam verwijst naar het Paaslam (Ex. 12,3), wiens bloed in Egypte op de deurposten gesmeerd werd. Dat was het teken voor de engel des doods om voorbij te gaan aan de huizen van de Hebreeën. Dit Paaslam is een beeld geworden voor Christus (1 Kor. 5,6-8).
In het vierde knechtslied wordt het beeld van het lam gebruikt om de dienaar van JHWH te kenschetsen: ‘Hij werd gefolterd, maar hij onderwierp zich; hij heeft zijn mond niet geopend zoals een lam dat naar de slachtbank wordt geleid’ (53,7). Door het beeld van het lam wordt er een direct verband gelegd tussen de dienstknecht, waarover we horen in de eerste lezing, en Jezus. Zo worden we weer gewaar dat de dienstknecht uit Jesaja een profetisch beeld is, dat in verschillende omstandigheden en tijden concreet gestalte krijgt in individuele personen en groepen.
Naar de letter verstaan is het beeld van een lam dat de zonden van de wereld wegneemt verbazingwekkend en ongeloofwaardig. Want een lam dat het opneemt tegen de zonden van de wereld, begeeft zich wel in een erg ongelijke strijd. Niemand zal iets geven voor zijn kansen. Toch is dat juist de kern van Jezus’ optreden, dat voorbijgaat aan de afweging wat haalbaar of onhaalbaar lijkt. Jezus legt zich als een lam naast de wolf en daarmee is hij begonnen met hetgeen wij, in onze angst om de minste te zijn en in onze zorg voor de haalbaarheid, altijd weer naar later verschuiven. Johannes de Doper geeft ook een krachtig getuigenis van Jezus en erkent in hem zijn meerdere: ‘Na mij komt iemand die mijn meerdere is’ (1,30).
Dat meerdere van Jezus ten opzichte van Johannes de Doper komt in de lezing vandaag tot uitdrukking in de aanduiding van de doop die zij toedienen: Johannes doopt met water (1,31), maar van Jezus wordt gezegd dat hij ‘degene is die doopt in heilige Geest’ (1,33).
Het is opvallend dat de eigenlijke doop van Jezus niet vermeld wordt in het evangelie van Johannes. We horen er alleen over in een getuigenis van Johannes de Doper over Jezus, gericht tot de omstanders, waaronder leerlingen van Johannes.
Dat Johannes Jezus kan aanwijzen berust niet op eigen wijsheid: Tot twee keer toe horen we hem zeggen, dat hij zelf niet wist wie het zou zijn’ (1,31.33). Zijn zicht op Jezus wordt hem ingegeven door de Geest. En vanuit dit inzicht kan Johannes de Doper getuigen dat Jezus het lam van God (v. 29) én Zoon van God (v. 34) is.
Die laatste belijdenis zal op het einde van het evangelie van Johannes nogmaals klinken, wanneer Johannes spreekt over de bedoeling van zijn evangelie, ofwel van wat hij zelf noemt ‘zijn boek’. Hij heeft zijn boek geschreven ‘opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (20,31).
In dit eerste hoofdstuk van het Johannes evangelie is ‘zien’ een belangrijk themawoord. Het begint ermee dat in 1,18 wordt gezegd dat niemand God ooit heeft gezien. Zien heeft met God van doen, met de wijze waarop God ziet. Ook al kunnen we God niet zien, ‘de eniggeboren God, die nu rust aan het hart van de Vader, hij is de gids en de weg geweest’ (1,18b). Zo eindigt de proloog van het Johannesevangelie, waarin de evangelist de hoorders en lezers probeert de ogen te openen voor Jezus en de weg waarop hij ons voorgaat.
De evangelieperikoop van vandaag opent met de zin: ‘De volgende dag zag hij (Johannes de Doper) Jezus, terwijl die naar hem toe kwam’ (1,29). Hoewel Johannes Jezus nog niet eerder heeft gezien, herkent hij hem. Later in de lezing verklaart hij dat. En ook in het laatste vers van de perikoop gaat het over zien: ‘Ik heb het gezien, en mijn getuigenis luidt: dit is de Zoon van God’ (1,34). Het is een zien met de ogen van het geloof.
En de eerste leerlingen, die op aanwijzing van Johannes de Doper achter Jezus aangaan, geeft Jezus als antwoord op hun vraag waar hij verblijf houdt: ‘Kom mee en je zult het zien’ (1,39). En tot Natanaël zegt Jezus: ‘Je zult grotere dingen zien… je zult zien hoe de hemel geopend is en Gods engelen opstijgen en neerdalen boven de Mensenzoon’ (1,50v). En dat zien vindt zijn hoogtepunt op het einde van het evangelie, waar Maria van Magdala, als eerste geloofsgetuige aan de leerlingen verkondigt: ‘Ik heb de Heer gezien’ (20,18). En waar even verderop Jezus tot Tomas zegt: ‘Omdat je me gezien hebt geloof je? Gelukkig zij die zonder gezien te hebben, toch tot geloof komen’ (20,29). Het gaat steeds om een zien met gelovige ogen. Want, zo horen we in de voorlopige afsluiting van het evangelie, waar ik eerder al naar verwees, ‘door te geloven zult u leven bezitten in zijn naam’ (20,31).
Literatuur
W.A.M. Beuken, Jesaja deel IIB (POT), Nijkerk 1983
Joop Smit, Volgens Johannes. Bezinning op het vierde evangelie, Hilversum 1975. Zie ook: Joop Smit, Het verhaal van Johannes. Sleutelfiguren uit zijn evangelie, Heeswijk 2015
Preekvoorbeeld
Wat een verhaal hebben we zojuist gelezen.
Ik heb me ingeleefd in wat Johannes zegt.
Wat hij zegt is een proclamatie, een getuigenis vol vuur.
Nadat ik het verhaal in stilte gelezen had ben ik gaan staan.
Ik stelde me voor dat ik in een schouwburg stond, afgeladen vol.
Ik stond daar zonder microfoon en dacht:
de mensen op de laatste rij moeten mijn woorden verstaan
en voelen wat ik te zeggen heb.
Ik heb het ze gezegd, hardop, vol passie en vuur.
Het is niet in woorden te vatten wat dat met mij deed.
Wat gebeurt er?
In grote getale is het volk naar Johannes gekomen.
Ook de machthebbers. Ze willen weten wie hij is. Elia, of een van de profeten.
Johannes zegt: dat ben ik allemaal niet.
‘Wie ben je dan wel?’
‘Ik ben een wegbereider. Na mij komt iemand die groter is dan ik!’
Menigeen moet gedacht hebben:
wie kan er groter zijn dan Johannes, die is al zo groot!
En Johannes vervolgt: ik ben niet waardig om zijn schoenriem los te maken.
Wie is hij die komt?
En dan begint het verhaal van vandaag.
Jezus komt er aan.
Johannes ziet hem en roept:
Daar is hij!
Het Lam van God dat de zonden van de wereld wegdraagt!
Hij is mijn meerdere, ik moet van hem getuigen.
En Johannes getuigde.
Ik heb gezien hoe de Geest als een duif op hem neerdaalde en
op hem bleef rusten.
Hij doopt jullie met heilige Geest.
Wat ik doe is kinderspel in vergelijking met hem.
En Johannes vervolgde:
Ik heb het gezien.
Hij wijst naar Jezus en zegt:
‘Dit is de Zoon van God.’
Als je dit verhaal als een soort regisseur in beelden ziet:
al die mensen… de ontmoeting met Jezus… en dat adembenemende getuigenis…
dan word je er stil en warm van.
Wat zegt Johannes?
Johannes zegt:
Jezus is het lam Gods. De Geest rust op hem. Hij is de Zoon van God.
Het zijn de drie pijlers waarop Johannes het hele evangelie baseert.
Het zijn de tentstokken van een tent.
Wat zeggen de pijlers ons?
Beginnen we met de eerste pijler:
Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt.
Met een beetje Bijbelkennis brengt het woord ‘Lam’ ons het uittochtverhaal in herinnering.
Het bloed van het lam werd op de eerste paasnacht in Egypte op de deurpost gestreken.
De dood ging voorbij, het was het begin van bevrijding.
En Jesaja doet een beroemde uitspraak in een lezing rond Kerstmis,
als hij in een visioen voor zich ziet dat wolf en lam samen rusten.
Het is het beeld van een nieuwe wereld.
Nu zegt Johannes: In Jezus wordt dat werkelijkheid! Hij is het Lam Gods.
Het is te ingewikkeld en het duurt te lang om in een paar minuten uit te leggen wat dat betekent. Vandaar een voorbeeld om bij de strekking te komen van wat hier gezegd wordt.
Een jongen gooit een ruit in. Per ongeluk of opzettelijk, wie zal het zeggen.
De leerkracht vraagt: wie heeft het gedaan?
‘Ik’, zei een andere jongen.
Later kwamen ze er achter en vroegen: waarom heb je de schuld op je genomen?
Zijn antwoord was: ‘De jongen die het gedaan heeft krijgt al zo vaak straf,
daarom zei ik: ik heb het gedaan.’
Een voorbeeld in het klein maar als je het met Bijbelse woorden zegt:
Hij geeft zich zelf als een lam opdat anderen leven.
Het is de kern van het leven van Jezus.
Komen we bij de tweede pijler:
Hij doopt jullie met Heilige Geest.
Ik weet niet of u ooit hebt meegemaakt dat u met passie en hartstocht
getuigenis heeft afgelegd van iets wat u zeer dierbaar is.
De eerste christenen waren daar een voorbeeld van.
In Handelingen staat dat Petrus na die eerste Pinksterdag gevangen was genomen.
Men verbood hem uitdrukkelijk om nog één woord over Jezus te zeggen.
Hij kreeg een aframmeling en ze lieten hem vrij.
De volgende dag was hij midden op het tempelplein gewoon weer aan het vertellen
wat hij met Jezus had meegemaakt.
Dat is gedoopt zijn met Vuur. De angst voorbij… kome wat komt.
Hoe spannend kan het zijn ook vandaag als je je mond open doet en weet dat het je niet in dank wordt afgenomen. Een mailbox vol haat kan zo maar het gevolg zijn.
En dan toch vol vuur blijven en doorgaan.
Het verdient een diepe buiging.
Komen we bij de derde pijler:
Jezus is de Zoon van God.
Met dit getuigenis zet Johannes Jezus in de schijnwerpers van Goddelijk Licht.
Hij is ons voorbeeld, hij is de weg naar God, hij is onze voorganger.
Hij is… (noem alle ‘Ik ben’-teksten maar op).
Om in dat voetspoor van onze Voorganger te gaan moet we ons als het ware trainen.
Dat trainen kan op alle mogelijke manieren: naar de kerk gaan, bidden, op bedevaart gaan, geestelijke lectuur lezen, op cursus gaan of stil worden.
We moeten ons erin trainen omdat Jezus volgen gewoon moeilijk is.
Hij zet ons steeds op het verkeerde been
omdat hij een omgekeerde wereld laat zien.
Hij zegt: Wie sterk is moet de minste durven zijn;
vergeef elkaar niet één keer maar zeventig keer zeventig keer;
als iemand je slaat, keer hem ook de andere wang toe;
wie zijn leven geeft om mijnentwil, zal het vinden.
Al deze woorden en nog veel meer zetten ons op het spoor van de Levende.
Dat spoor brengt ons naar het koninkrijk van God –
waar wolf en Lam in vrede met elkaar leven,
waar vergeving van zonden is,
waar lasten van ons worden weggenomen.
Tot slot
Johannes zag dat voor zich toen hij Jezus bij de Jordaan naar zich toe zag komen.
Hij sprak met vuur en passie en zei:
Dit is de Zoon van God.
Leef in zijn Licht want hij maakt God zichtbaar.
inleiding drs. Theo van Adrichem OFM
preekvoorbeeld Hans Boerkamp
17 januari 2017
Week van het gebed voor de eenheid van de Kerken en Christenen
‘Verzoening – de liefde van Christus laat ons geen rust’ (2 Korintiërs 5,14-20)
De Gebedsweek voor de Eenheid van 2017 is voorbereid door de Duitse Raad van Kerken, die niet alleen het jubileum van vijfhonderd jaar Reformatie voor ogen had, maar ook de daarbij gevoelde pijn van een verdeelde christenheid. Dus met enerzijds het lutherse thema van de rechtvaardiging door genade alleen, en anderzijds de ervaren noodzaak van verzoening tussen kerken en christenen. De apostolische exhortatie Evangelii Gaudium (2013) van paus Franciscus droeg uiteindelijk het thema aan: ‘Verzoening – de liefde van Christus dringt ons’ (2 Kor. 5,14).
Bij de vertaling en presentatie van het Nederlandse materiaal deed zich een aantal misverstanden voor. ‘Verzoening’ is weliswaar een bijbels thema maar geen specifiek luthers thema. Anders gezegd: het lutherse theologoumenon van ‘de rechtvaardiging van de zondaar’ is geen verzoeningstheologie maar incarnatietheologie (zie Tijdschrift voor Verkondiging 88/5 (2016) 48-50).
In het calvinisme daarentegen staat de rechtvaardigingsleer wel gelijk aan verzoeningstheologie (Anselmus, Calvijn). In deze traditie is ‘de verzoening’ het hart van het heil, zodat deze gebedsweek aanvankelijk als volgt werd aangekondigd: ‘Voor Luther was de verzoening met God door het bloed van Jezus Christus de kern. Het is tragisch dat dit belangrijke besef toch een scheur door de kerk is geworden.’
Maar zoals gezegd: het thema van ‘verzoening’ is in deze setting niet door Luther maar door paus Franciscus aangedragen. Want voor Luther was ‘verzoening met God door het bloed van Christus’ zeker niet de kern. Prof. dr. Markus Matthias, hoogleraar lutherana, stelt:
Wij moeten leren dat volgens Luther Christus niet voldoet aan het vanuit onze perspectieven noodzakelijke rechtsstelsel tussen God en mens (Wet), maar dat hij vanuit Gods kant de relatie van mens en God in de termen van een rechtsstelsel opbreekt. Er bestaat immers nog een ander soort van rechtvaardigheid die ‘slechts’ een vorm van vertrouwen is (Evangelie).
Ook de tweede zin (‘Het is tragisch…’) is onjuist, want die ‘scheur’ is geheeld. Precies op het punt van de rechtvaardigingsleer hebben de Rooms Katholieke Kerk en de Lutherse Wereld Federatie volledige overeenstemming bereikt (1999), zodat beide kerken zich sindsdien bewegen From Conflict to Communion.
Een uiteindelijke, correcte tekstversie luidt: ‘Het is vijfhonderd jaar geleden dat een vernieuwingsbeweging in de kerk een naam en een gezicht kreeg: Maarten Luther kaartte 95 stellingen aan en dat werd het begin van de Reformatie. Voor Luther was de rechtvaardiging door het geloof de kern: “Christus is onze gerechtigheid.” Het is tragisch dat dit belangrijke besef eeuwenlang een scheur door de kerk heeft getrokken.’
Het Nederlandse materiaal bij deze week is niet alleen een vertaling maar ook een bewerking van de internationaal ter beschikking gestelde teksten. Daarbij valt op dat de Nederlandse bewerking, die niet alleen door de Raad van Kerken is verzorgd maar ook in samenwerking met MissieNederland, een verzameling van allerlei evangelicale groeperingen, door deze laatste beweging sterk gestempeld is. De oorspronkelijke structuur is daarbij soms verloren gegaan. Er is zelfs op eigen gezag een heel ander evangelie gekozen!
Daarom ter informatie: in het internationale materiaal is de profeetlezing Ezechiël 36,25-27 (in de Nederlandse bewerking is de perikoop anders toegesneden, een latere tekstsamenhang, namelijk Ezechiel 26,26-28).
Oorspronkelijk was als graduaal opgegeven een gedeelte uit Psalm 18, dat goed accordeert met Psalm 18 uit Gezangen voor Liturgie = Psalm 18a uit het nieuwe Liedboek (in het Nederlandse materiaal wordt geen graduaal vermeld).
Het gekozen evangelie is Lucas 15,11-24 over de verhoopte verzoening tussen de twee broers (in het Nederlandse materiaal is niettemin gekozen voor het al te korte Matteüs 5,23-24).
Als slotlied heeft het internationale materiaal uitdrukkelijk Sonne der Gerechtigkeit aangewezen (= Liedboek 967). De Nederlandse redactie heeft echter ook deze keuze overruled.
Het materiaal van de Gebedsweek voor de Eenheid is te bestellen via www.raadvankerken.nl/?b=861
Het materiaal is ook rechtstreeks te downloaden:
Boekje Week van gebed: www.raadvankerken.nl/fman/7979.pdf
Poster: www.raadvankerken.nl/fman/7976.pdf
Poster in groot formaat: www.raadvankerken.nl/fman/7980.jpg Bidkaartje: www.raadvankerken.nl/fman/7978.pdf
drs. Klaas Touwen
22 januari 2017
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 8,23b–9,3; Ps. 27; 1 Kor. 1,10-13.17; Mat. 4,12-(17)23 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 8,23b–9,3
De eerste lezing van deze zondag is een gedeelte van de Jesajaperikoop die eigenlijk 8,23b-9,6 omvat. De tekst dateert zeer waarschijnlijk van na de invasie van de Assyrische koning Tiglatpileser III in Galilea (733-732 vChr.). Deze Assyrische koning wou Israël, dat een vazalstaat van Assyrië was, straffen voor rebellie (zie ook 2 Kon. 15,29), ook al wordt dat niet zo duidelijk gezegd in Jesaja of 2 Koningen, maar we weten dat uit de Assyrische teksten.
De profetie in Jesaja kondigt in 8,23b het einde aan van dit lijden van Galilea. Opvallend is dat alleen God als de auteur van het lijden én de redding wordt genoemd. Tiglatpileser was wel de historische uitvoerder van de ‘straf’ maar hij was een instrument in Gods hand en wordt daarom zelfs niet vernoemd. Op dezelfde wijze is het God, die – via mensen – redding zal brengen.
In 9,1-6 volgt een poëtisch stukje (een danklied waarin God wordt aangesproken) bestaande uit drie strofen.
In de eerste strofe (vv. 1-2) wordt de vreugde die de redding zal brengen beschreven met beelden van ‘licht’ tegenover duisternis en met ‘gejuich’ dat opklinkt wanneer de oogst wordt binnengehaald of wanneer, na een gewonnen oorlog, de buit wordt verdeeld. Die beelden zijn veel krachtiger dan men eerst zou denken. Zo wordt voor ‘duisternis’ de uitdrukking ‘schaduw des doods’ gebruikt; en ook de begrippen van ‘oogst’ en ‘buit’ hangen met levensbedreigende situaties samen: een mislukte oogst betekende hongersnood met vele doden tot gevolg, en een oorlog is altijd levensbedreigend, zeker als de tegenstander de brutale Assyrische koning is.
De redenen voor die vreugde worden in de tweede strofe gegeven (vv. 3-5) in drie zinnen die met ‘want’ beginnen.
Als eerste reden wordt in metaforische woorden de bevrijding uit onderdrukking genoemd. Die aanstaande bevrijding wordt vergeleken met die ‘op de dag van Midjan’. Hiermee wordt de glansrijke overwinning van de rechter Gideon op de onderdrukkende Midjanieten bedoeld, beschreven in Rechters 7. Ook toen was het een mens, Gideon, die een instrument was in handen van de ware bevrijder: God.
Ook de tweede reden, ‘de stampende laarzen en met bloed doordrenkte mantels die worden verbrand’, verwijst naar het einde van onderdrukking. Het Hebreeuwse woord voor ‘laars’ is een Akkadisch leenwoord, dat een directe verbinding legt met de Assyrische invasie van Tiglatpileser III.
De derde reden is de geboorte van een koningskind die vier erenamen krijgt die allen verwijzen naar zijn toekomstige verwezenlijkingen: opnieuw vrede brengen na het einde van de Assyrische tirannie.
In het laatste vers van dit danklied wordt duidelijk gezegd dat het koningskind uit de dynastie van David komt, en dat zijn vrede recht en gerechtigheid zal brengen. Rechtvaardig recht spreken was de taak van de koning. Maar ook deze koning is zelf een instrument van God – vers 7b: ‘de ijver van JHWH… brengt dit tot stand’.
1 Korintiërs 1,10-13.17
In Efeze was Paulus ter ore gekomen dat er onenigheid was in de gemeente van Korinte. Blijkbaar was de gemeente uiteengevallen in verschillende fracties die om macht en prestige streden, en daarbij een beroep deden op hun stichter: de ene beriep zich op Paulus, de andere op Apollos (zie ook Hand. 18,25), nog een andere op Petrus (die Jezus nog persoonlijk gekend had!) en de laatste groep op Christus. Voor Paulus was dit onacceptabel want ‘in Christus’ zijn allen gelijk. Verderop in de eerste Korintiërsbrief 12,12-27 gebruikt Paulus het voorbeeld van het menselijk lichaam, waarvan alle delen elkaar nodig hebben, als vergelijking voor de kerkgemeenschap die het mystieke lichaam van Christus is. Iedereen is een evenwaardig onderdeel daarvan, hoe kan er dan verdeeldheid zijn? Hoe kunnen sommigen zich dan boven de anderen stellen?
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Matteüs 4,12-(17)23
De perikoop bestaat duidelijk uit twee onderscheiden delen: in vv. 12-17 zegt Matteüs dat Jezus uitweek naar Kafarnaüm aan het meer van Galilea, en dat brengt de evangelist in verband met de Jesajaprofetie uit de eerste lezing. Het tweede deel (vv. 18-23) gaat over de roeping van de eerste leerlingen.
Het vervullingscitaat dat Matteüs in de verzen 14-15 geeft, maakt deel uit van een hele reeks van dergelijke citaten (tien in totaal), waarmee de evangelist aangeeft dat Jezus de vervulling is van wat de oudtestamentische profeten hebben aangekondigd. Matteüs was een jood-christen die zijn evangelie schreef voor zijn joods-christelijke geloofsgenoten, die hoogstwaarschijnlijk verwijten te verduren kregen van de joden die Jezus niet als Messias aanvaardden, dat ze afvalligen waren. Door te pas (en soms te onpas zoals in 2,23) oudtestamentische teksten te citeren en op Jezus toe te passen, wil Matteüs aantonen dat het christendom geen breuk is met het jodendom maar de vervulling daarvan.
Het citaat dat Matteüs hier geeft van Jesaja 8,23b-9,1 is niet woordelijk identiek aan de Hebreeuwse (MT) of Griekse (LXX) tekst van het Oude Testament maar komt er wel substantieel mee overeen. Maar een belangrijke nuance brengt Matteüs wel aan: waar Jesaja ‘Galilea der heidenen’ zeker in een pejoratieve betekenis gebruikt heeft, omdat Galilea na de annexatie door Tiglatpileser III tot een Assyrische provincie en dus heidens was geworden, geeft Matteüs er een positievere betekenis aan: Galilea is de provincie waar Jezus zijn verkondiging is begonnen (v. 17). Vanaf het begin sloot hij de heidenen in in zijn (boodschap van) heil. Die boodschap wordt samengevat in vers 17: ‘Bekeer u, want het koninkrijk der hemelen is op handen’. Johannes de Doper had in Matteüs 3,2 de aanstaande komst van de Messias en het aanbreken van het Rijk Gods dat daarmee gepaard gaat, met diezelfde woorden aangekondigd. Hier in 4,17 wil Matteüs zeggen dat deze eschatologische verwachting van Johannes de Doper betreffende de komst van de Messias, in vervulling is gegaan.
Deze verwachting van het Rijk Gods kan men het best begrijpen tegen de achtergrond van de oudtestamentische teksten waarin aangekondigd wordt dat God redding zal brengen doordat hij zelf zal heersen als koning: zoals in Jesaja 24,21.23: ‘Op die dag rekent de Heer af in de hemel met het leger van de hemel, op de aarde met de koningen van de aarde… De heer van de machten heerst als koning op de berg Sion en in Jeruzalem’ en 52,7: ‘Hoe welkom zijn, op de bergen, de voeten van de vreugdebode die vrede meldt, van de vreugdebode met goed nieuws, die een boodschap van heil laat horen en tegen Sion zegt: “Uw God is koning”’.
Het tweede deel van deze perikoop over de roeping van de eerste leerlingen wordt dikwijls vergeleken met de roeping van Elisa door Elia in 1 Koningen 19,19vv. Daar wordt ook iemand geroepen op het moment dat die zijn beroep uitoefent (Elisa is aan het ploegen; Jezus’ leerlingen zijn aan het vissen) door een kort symbolisch gebaar (het werpen van de mantel; in Mat. 4,19 door een uitspraak van Jezus) en de geroepene breekt radicaal met zijn beroep (bij Mat.: ‘ze lieten hun netten in de steek’). De zeer korte en krachtige beschrijving van de roeping van Elisa en van de leerlingen door Jezus, toont dat het hier gaat om een specifiek literair genre: het ‘roepingsverhaal’ waarin alleen het essentiële wordt verteld.
Een ander voorbeeld is de roeping van Mozes (Ex. 3) die bij de brandende braamstruik werd geroepen terwijl hij de kudde van zijn schoonvader Jetro hoedde (zijn beroep). Dus ook in die oudtestamentische voorbeelden is de roeping tot het essentiële beperkt om de radicaliteit van de roeping te benadrukken.
Maar toch is er een groot verschil: in het Oude Testament verzet de geroepene zich meestal tegen zijn roeping. Elisa wil eerst afscheid nemen van zijn ouders en wordt daarvoor door Elia terechtgewezen, en Mozes roept een hele reeks bezwaren in: hij zegt dat hij niet goed kan spreken, en dat hij niet weet wat hij moet zeggen, en dat men hem niet zal geloven... Maar ook Mozes’ bezwaren worden door God weggenomen. Bij de roeping van eerste leerlingen ontbreekt echter alle verzet.
Wat dit ‘vissen van mensen’ inhoudt, moeten we afleiden uit het laatste vers van deze perikoop, namelijk wat Jezus zelf doet: de blijde boodschap verkondigen en zieken genezen.
Literatuur
John Nolland, The Gospel of Matthew (NIGTC), Grand Rapids-Cambridge 2005
K. Armstrong, Paulus. Onze liefste vijand, Amsterdam 2015
Preekvoorbeeld
Dit evangelie spreekt van hoog en laag. Niet als natuurverschijnselen, ook niet als mythe van zeven hemelen en onderaards hellevuur, maar in termen van hoog en laag als aller- menselijkste werkelijkheid. Het raakt meteen aan ons ‘opzien naar’ en ‘neerkijken op’. Dus aan hoe een mens omgaat met standen en status: topposities, een hoog inkomen, of eerder middle-class en middelmaat, en hoe een mens van een lage uitkering rondkomt en de boodschappen bijeenhaalt vanaf op de onderste plank. En ook: of dat de circuits bepaalt, het kringetje van mensen met wie je doorgaans optrekt.
Het evangelie gaat in op deze hoogteverschillen. Dit keer dus niet verticaal, gezien vanuit de hemel, vanwaar de zoon van God neerdaalt, die zo diep is ingegaan op en opgegaan in ons menselijk leven. Het is allemaal heel aards in de horizontale verhoudingen, en juist daarin – gelijkvloers – vallen hoog en laag des te meer op. Sint Benedictus zegt in zijn monniksregel dat een mens moet opklimmen op de ladder van de nederigheid.
Jezus is komen wonen in Kafarnaüm. Dat ligt in het noorden aan het meer van Tiberias in Galilea. Tiberias was een mooie welvarende stad, gebouwd door Herodes, genoemd naar keizer Tiberius. Nagelnieuw, met man en macht uit de grond gestampt.
De stad is een jaar of vier geleden opgeleverd als Jezus daar verschijnt. Maar hij zou nooit één voet in Tiberias zetten. Hij trekt eraan voorbij en komt wonen in een dorp dichtbij, Kafarnaüm. Het roept gedachten op aan de Staphorster variant.
In de vertaling lees je er gauw overheen, maar wat er letterlijk staat is dat Jezus àfdaalt uit Nazaret en zich néérgeeft in Kafarnaüm. Àf en néér, het gaat bergafwaarts met Jezus. Hij wilde zich verlagen, hij daalde van zijn troon.
Vijf verzen eerder stond hij nog op een zeer hoge berg, waar alle koninkrijken der aarde aan zijn voeten liggen. Nu daalt hij af en geeft zich neer, beneden zijn niveau. Dit wordt zijn ondergang, een nederdaling ter helle.
Op dit punt nu, dit dieptepunt, klinken de schriftuurlijke namen van Zebulon en Naftali: ‘Kafarnaum aan de zee, in het land van Zebulon en Nafatli.’ Dat is niet slechts een topografische aanduiding, het is vooral een sociaal-economische categorie. Zebulon en Naftali als stamvaders van Israel waren duidelijk de minderen van hun grote broers. Hun verhalen doen onder voor die van Jozef en Juda. Het is een landstreek in de periferie. ‘Galilea der heidenen’, weer zo’n misprijzende omschrijving. Het evangelie vertelt ons dat Jezus is komen wonen in een streek die men ‘Achterlijkhoek’ noemde.
Hij daalt af, hij geeft zich neer. Dit dieptepunt is het nulpunt, zeeniveau. Zo klinkt het in een oude stammenspreuk bij monde van Jakob: ‘Zebulon, hij zal wonen aan het strand der wijde zee.’ Daarmee wordt gedoeld op scheepvaart, handel, internationale betrekkingen. Die zee van Zebulon is de grote Middellandse zee. Maar hier in het evangelie is die Mediterranee zo blauw, zo blauw, tot een binnenzee geworden, een meer, en de zeeschepen zijn gekrompen tot vissersbootjes.
Jezus daalt af en geeft zich neer. Hij komt wonen bij mensen die niet zijn opgestuwd in de vaart der volkeren. Mannen en vrouwen die dit alles veeleer moesten ondergaan als een speelbal op de golven: de hellenisering van hun cultuur, hun oude land een bouwput en zijzelf het personeel van de nieuwe rijken in Tiberias.
En zo vervolgt het evangelie meteen citaat uit de profeet Jesaja: ‘Het volk dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien en over hen, die zitten in het land en de schaduw van de dood, is een licht opgegaan.’
Maar Jesaja heeft dat nooit gezegd. Jesaja sprak van een volk dat wándelt in de duisternis. Donker genoeg, maar dat volk gaat voort. Hier nu is van wandelen, een zich zelfstandig voorbewegen geen sprake meer. Het Matteüsevangelie maakt ervan: ‘Het volk dat in duisternis gezéten is’, bij de pakken neerzit. Ze zijn door de knieën gegaan, onderdrukt, terneergeslagen.
Zo diep moet het gaan. Het evangelie schetst in een paar pennenstreken heel die beweging van boven naar beneden. God zelf komt wonen bij de mensen en Jezus daalt af naar het absolute nulpunt van ons bestaan.
Daar in dat uitzichtloze dieptepunt gaat hun nu een groot en stralend licht op, want: ‘Van toen aan begon Jezus te verkondigen: Keer om. Want het Koninkrijk der hemelen is ophanden!’
Je zou verwachten: daar gaat een licht op, de eeuwige zoon is de opgaande zon, nú volgen de opwaartse wegen. Het licht zal de vertrapten der aarde wel wenken tot een hoger bestaan. Maar in plaats daarvan gaat het almaar dieper. De Messias daalt af beneden alle peil. Dit is een evangelie onder zeeniveau. Dat is zo concreet als: hier wordt de armoedegrens gepasseerd.
Jezus’ eerste optreden in Kafarnaüm onderzoekt wat er loos is en mis gaat ónder het aanvaardbare niveau. Hier is de menselijkheid in het geding: mens zijn en mens blijven. Met minder gaat het niet.
Zo lees je van ‘áán de zee’ tot ‘ìn de zee’. Het evangelie gaat de diepte in. Er worden netten uitgeworpen. Er moeten vissers aan het werk. En wie scholen daar samen in die grondeloze diepten? Geen vissen in hun groene duisternissen, maar mensen, ondergedoken, er onderdoor gegaan. Drenkelingen, menselijk wrakhout zonder enig vooruitzicht.
Red mij, o God, het water stijgt en stijgt,
ik heb geen vaste grond onder de voeten,
zou ik dan in het niet verzinken moeten,
in het moeras des doods waar alles zwijgt?
(Psalm 69)
De vissen die Jezus daar ziet wegschieten zijn mensenkinderen, stervelingen, evenmensen. Zij zijn door alle mazen heen gevallen. Ze dreigen te verdrinken in onhanteerbaar geworden omstandigheden. Het evangelie kan hen toch niet zomaar laten aanmodderen, zo godverlaten als ze zijn? Jezus roept Simon en Andreas om ‘vissers van mensen’ te worden. Dat betekent niet dat zijn eindeloos achter de mensen aan moeten vangen.
Deze eerste leerlingen hebben geen lokaas bij zich om mensen straks aan de haak te slaan, hen voor de goede zaak proberen te strikken. Ze gooien geen spierinkje uit. Daar heeft de kerk het druk mee, met mensen aan het lijntje houden. En de dominee loopt maar achter ze aan te hengelen.
Mensen vissen. Wat het evangelie daaronder verstaat, is van een andere orde. Mensen opvissen, dat gaat niet met een scherpe angel, zodat ze blijven haken en je ze behendig kunt inhalen. Mensen vissen, dat moet met een net, een fijnmazig netwerk. Het komt erop aan dat een mens uit zijn uitzichtloze ellende wordt ópgediept. Dat de één de ander in zijn verlorenheid aanziet en dat deze mens aan het licht wordt gebracht. Dit vissen is redden. Hier wordt een mens in een nieuwe vrijheid gesteld. En dat mensen vissen, dat kun je alleen als je weet dat toen jijzelf ergens bent gestrand, Christus langskwam en je heeft gezien.
Vergeet dat beeld van de weerhaak. Waar het om gaat is dat er een netwerk functioneert. Dat mag geen scheuren vertonen, de gaten erin gevallen, al lang versleten. Het vraagt om onderhoud dat het dráágt, dat een mens erop terug kan vallen.
Discipelschap en heel de roeping van de kerk is geen doel in zichzelf, gericht op eigen voortbestaan, werven of sterven. Een christenmens is werktuig, gereedschap, nuttig in de hand van hem die langs het water liep en onder zijn eerste discipelen vissers heeft geroepen, Simon en Andreas, die in hun ambachtelijkheid nog wel weten hoe zij deze verweerde netten boeten moeten – omwille van hem aan wie is de heerlijkheid en de macht in alle eeuwigheid.
Literatuur
Karel Deurloo en Ben Hemelsoet, Op bergen en in dalen. Bijbelse geografie: de plaats waar geschreven staat, Baarn 1988, 152-156
inleiding prof. dr. Erik Eynikel
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen
29 januari 2017
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Sef. 2,3; 3,12-13; Ps. 146; 1 Kor. 1,26-31; Mat. 5,1-12a (A-jaar)
Inleiding
Zoek de Barmhartige,
allen in het land die nederig zijn
en naar zijn wetten leven,
zoek rechtvaardigheid, zoek nederigheid:
misschien blijven jullie dan gespaard,
op de dag van de toorn van de Rechtvaardige.
(Sef. 2,3)
Profetenlezing: Sefanja 2,3; 3,11-13
Sefanja, de zoon van Kusi, treedt omstreeks 630 voor de gewone jaartelling in Jeruzalem als profeet op. De hervormingsgezinde Josia is dan koning van Juda (1,1; 2 Kon. 22,1–23,30): ‘De herinnering aan Josia is als een geurig reukoffer, door een reukwerker bereid. Spreken over hem is zo zoet als honing, als muziek bij het samen drinken van wijn. Hij ging het volk voor op de weg van inkeer en maakte een einde aan de goddeloze gruwelen. Hij richtte zich op de Heer en versterkte de vroomheid in een tijd van goddeloosheid’ (Sir. 49,1-3).
Sefanja kondigt het aanbreken van de dag van JHWH aan (1,7; Am. 5,18vv), omdat de mensen in Juda zich van JHWH hebben afgekeerd en heulen met de Baäl (de vruchtbaarheidsgod). Op de dag van JHWH zal de Rechtvaardige de zondaars van Juda en de volken streng straffen (1,14-18). De profeet Sefanja (=JHWHheeft geborgen/bewaard) verkondigt echter niet alleen de ondergang, maar roept ook op tot ommekeer: Voor hen die in alle ootmoed de Barmhartige en de gerechtigheid zoeken, is er misschien een schuilplaats op de dag van Gods toorn (2,1-3). De Barmhartige God toont zich toornig tegenover onrechtbedrijvers uit compassie en solidariteit met de onderdrukten. Het is een vorm van barmhartigheid.
Sefanja 3,9-20 gaat over de dag van loutering en redding voor Israël en de volken. Sefanja spreekt zowel over het oordeel over Jeruzalem als over de belofte van een nieuw begin (3,1-13). Jeruzalem is rebels en luistert niet meer naar JHWH. Haar leiders, rechters, profeten en priesters zijn geen voorgangers meer op de weg van de Thora (Ps. 146), terwijl JHWH toch als een Rechtvaardige in hun midden is. Daarom verwijdert JHWH alle schoften uit Jeruzalem, zodat er in de stad alleen nog maar ootmoedige mensen overblijven die hun toevlucht zoeken bij de Naam van de Barmhartige: ‘Wie er van Israël overblijven, zullen niet langer onrecht doen, zij zullen geen leugens spreken, uit hun mond zal geen bedrieglijke taal meer klinken. Zij zullen weiden en rustig liggen, en niemand die ze stoort’ (3,13).
Sefanja roept de dienaars van het land op om JHWH te zoeken. Deze dienaars zijn de sociaal armen, de onderdrukten, de behoeftigen (Am. 2,7; 8,4; Jes. 11,4). Deze mensen aan de onderkant van de samenleving stellen heel hun hoop op de Getrouwe. Daarom kunnen zij ook de ootmoedigen (anawiem) van JHWH genoemd worden (Ps. 76,10; 147,6; Spr. 15,33; 22,4; Mat. 5,3-5). Net als de profeet Amos kijkt Sefanja met de blik van onderen:
Het blijft zeer waardevol de grote gebeurtenissen in de geschiedenis ook eens van de andere kant te bekijken, namelijk vanuit het oogpunt van hen die uitgerangeerd zijn, slecht behandeld, onderdrukt, beledigd en machteloos. Kortom, vanuit het oogpunt van hen die lijden. Dat ons hart in onze tijd nog niet verteerd is door bitterheid, maar dat we het grote en het kleine, het geluk en ongeluk, het sterke en het zwakke met andere ogen kunnen bekijken, zodat we pas echt oog zullen krijgen voor het menselijke, voor recht en barmhartigheid. Dat zelfs het persoonlijk lijden een bruikbare sleutel, zelfs een vruchtbaar principe zal worden om op een goede manier in het leven, in de wereld te staan en gelukkig te worden. Het komt feitelijk alleen maar hierop neer, dat deze perspectieven van onderaf niet een program zullen worden voor hen die eeuwig ontevreden zijn, maar dat wij vanuit een hogere tevredenheid, die ons eigenlijk uit de hemel wordt toegeworpen, het leven in al haar dimensies toejuichen.
(Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave, 29-30 (december 1942)
Deze ootmoedigen leven volgens de Thora. Het zoeken van JHWH komt ook aan het licht door gerechtigheid te doen (solidair te zijn met anderen) en in ootmoed te wandelen met God (Mich. 6,8). Door zo met God te leven zullen zij zich geborgen mogen weten op de dag waarop de Rechtvaardige de zondaars straft (2,3).
Op die dag (3,11-13) is het afgelopen met misdaad, afval en ontrouw. Voor grootsprekers en patsers is er in hun midden geen plaats meer. Binnen de muren van Jeruzalem komen onrecht, onwaar(achtig)heid en bedrog niet meer voor.
Er is alleen nog plaats voor de rest van Israël die zijn toevlucht zoekt bij de Naam van JHWH en in ootmoed met Hem wandelt (Ps. 15). Zij zullen in rust en vrede kunnen leven. Volgens de Talmoed (b.Sanhedrin 98c) geeft Sefanja hier een schets van de messiaanse tijd!
Lezing uit de Brieven: 1 Korintiërs 1,26-31
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Evangelielezing: Matteüs 5,1-12
Tegen de achtergrond van de profetenlezing klinkt de ouverture van de Bergrede (5,1–8,1). Jezus trekt rond door Galilea en verkondigt als (wijsheids)leraar metterdaad de blijde boodschap van Gods heerschappij. Een grote mensenmassa volgt hem (4,23vv). Wanneer Jezus deze menigte ziet gaat hij, zoals Mozes, de berg op (Ex. 19,3), zet zich als leraar neer en houdt voor zijn leerlingen met het oog op de massa een leerhuis. Hij maakt hen wegwijs in de Thora en Profeten (5,17v) en leert met zo’n grote volmacht dat heel het volk ervan onder de indruk is (7,28v).
Voordat Mozes op de berg Sinaï de Tien Woorden ontvangt maakt JHWH zich bekend als de Bevrijder: ‘Ik ben de Bevrijder, jouw God, die jou heeft doen uittrekken uit het land Egypte, uit het huis van de dienstbaarheid’ (Ex. 20,2). Dan pas klinken de woorden-ten-leven die ervoor zorgen dat de Bevrijder en zijn volk liefdesbondgenoten (kunnen) blijven. Dit ‘visitekaartje’ is een soort refrein bij elk van de Tien Woorden.
Voordat Jezus in het leerhuis op de berg de Thora op een radicale en bevrijdende wijze uitlegt, laat hij eerst zien wie JHWH is, wiens heerschappij hij verkondigt (4,17):
‘Gelukzalig de treurenden, want zij zullen getroost worden [door JHWH]. Gelukzalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden [door JHWH]. Gelukzalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartig worden opgenomen [door JHWH]. Gelukzalig die vrede maken, want zij zullen kinderen van God genoemd worden [door JHWH]’ (5,4.6.7.9). JHWH is de Trooster, de Verzadiger, de Barmhartige, de Vader. Jezus spreekt over God, maar uit eerbied noemt hij de naam van God niet. Daarom staan de formuleringen in de passieve vorm (passivum divinum). Na dit ‘visitekaartje’ van God, interpreteert Jezus Gods Thora en geeft hij aanwijzingen voor het gaan van Gods weg.
Negen maal klinkt het makarioi/aschrej: gelukzalig, zalig, er goed aan toe, goed onderweg zijn (Ps. 1), gaaf, in vrede, gezegend, zijn zoals je door God bedoeld bent. Vergelijk: ‘Goed er aan toe is de mens die niet treedt in het overleg van de schoften, op de weg van de deug-nieten geen voet zet, niet zit in de kring van de spotters; maar (levens)lust vindt in de Thora van JHWH, herkauwend zijn Thora overweegt, bij dag en nacht’ (Ps. 1,1v; vgl. Sir. 6,37).
De gelukzalige heeft deel aan de ‘heerschappij der hemelen’ (= God) die Jezus verkondigt en waarvan hij de maatstaven in het leerhuis ontvouwt (5,3.10; 4,17.23; 7,29).
Met de mensenmassa voor ogen spreekt Jezus eerst over ‘de armen van geest’ die nederig van hart zijn’ (5,3; Sef. 2,3). De ‘menigte’ betekent niet alleen heel veel mensen, maar is een kwalitatief begrip. Het gaat om mensen die weinig of niets hebben en als speelbal van de machthebbers met brood en spelen gemanipuleerd worden. Het zijn de mensen die niets te makken hebben, aan wie geen eer te behalen is en voor wie de profeet Amos het opneemt:
‘Omdat zij de rechtvaardige voor geld verkopen, de bedelaar (ebjoon) voor een paar schoenen, omdat zij de geringen (dal) als het stof van de aarde vertrappen en het recht van de neergebogenen (ani/anaw) verkrachten’ (Am. 2,6v; 8,4.6; Jes. 29,19vv; 57,15; 61,1; 66,2). De (ver)arm(d)e (ptoochos) is de bedelaar, de geringe, de neergebogene. Hij heeft niet voldoende om te leven, de marginale mens wiens lot het is om niets te hebben. Hij is aangewezen op de barmhartige gerechtigheid van anderen en van God. Deze sociaal arme kan ook een ‘arme van geest’ worden/zijn, die nederig en deemoedig voor God staat (het accent ligt dan meer op armoede als geesteshouding; Sef. 2,3; 3,12v; Luc. 6,20).
In de heerschappij der hemelen staat de gerechtigheid centraal (5,6.10.20-48). Dit is geen deugd, maar een relationeel begrip. Het gaat om gerechtigheid doen, recht doen aan de ander en aan God. Het leven van de ander zo bevorderen dat hij/zij tot zijn/haar recht komt.
Het doen van gerechtigheid vindt zijn voltooiing in het vrede maken (5,9). Vrede is de vrucht van het doen van barmhartige gerechtigheid (Jes. 32,17; Ps. 85).
Sjaloom (eirènè) is een verhouding die goed is, een verbond(enheid) waarbij de rechten gegarandeerd zijn. Sjaloom geschiedt als er een situatie ontstaat waarin mensen – in het beeld van God geschapen – geen gebrek hebben. Het betekent dat je genoeg hebt, genoegen hebt, je wel bevindt, in welzijn bent. Bij Sjaloom gaat het om een samenwerking tussen God en mensen. JHWH geeft vrede, de mens bidt om vrede en doet vrede: ‘Het is niet aan de mens het vredeswerk te voltooien, maar de mens is ook niet vrij om zich eraan te onttrekken’ (Aboth II,21; vgl. Num. 6,24vv).
In de verzen 11-12 worden de leerlingen in het leerhuis op de berg direct aangesproken. Wanneer zij volgens deze maatstaven van de heerschappij der hemelen metterdaad leven en daarom vervolgd worden, dan zijn zij er toch goed aan toe en zal God hen gedenken.
Los(gemaakt) van de Bevrijder lopen De Tien Woorden ten leven het gevaar om te verworden tot ge/verboden. Los van Jezus Christus kunnen de zaligsprekingen verworden tot onzalige regeltjes.
Antwoordpsalm 146 verbindt de Thora- en evangelielezing met elkaar. Omdat JHWH trouw is komt hij op voor de onderdrukten, richt hen op en zorgt ervoor dat zij weer gelukzalig in vrede zijn.
Met deze zaligsprekingen/zegeningen legt Jezus getuigenis af van God en zijn heerschappij, bemoedigt hij degenen die er slecht aan toe zijn en doet hij een indringend appel op al zijn volgelingen – heel de gemeente – om met elkaar vol vreugde te leven volgens Gods maatstaven en zó recht te doen aan de armen.
Literatuur
D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 2001
Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De Bijbel literair, Zoetermeer/Kapellen 2003, 295-309.499-512
H. Janssen OFM, ‘De Bevrijder binnen de muren’, in: A. Bakker (red.), In vredesnaam! KRO Hilversum 1982, 231-236
H. Janssen OFM, ‘Inleiding Exodus 20,1-17’, in: TvV 87,2 (maart/april 2015)
M. van Loopik, Balk en splinter. Joodse achtergronden van de Bergrede, Amsterdam 2011
F. Maas e.a. (red.), De Bijbel spiritueel, Zoetermeer/Kapellen 2004, 495-502.527-534
J. Smit, Het verhaal van Matteüs, Zoetermeer 2007
Preekvoorbeeld
We hebben geluisterd naar het gedeelte uit het evangelie dat bekend staat als de ‘zaligsprekingen’. Ze vormen het begin van de Bergrede, de toespraak, die Jezus aan het begin van zijn openbare leven houdt en waarin hij zijn programma bekend maakt. Het is Jezus’ troonrede, zijn State of the Union.
Zaligsprekingen, zalig. Wat betekent dat woord? ‘Zalig’ kan doen denken aan iets hemels, iets bovenaards, en tegelijk ook aan zeer aardse dingen. Bij ‘zalig’ zie ik ook een slagroompunt voor me met een gezellige smulpaap erachter. Hij gaat met zijn vinger door de room, zijn gezicht wordt een grote lach: mmm... zalig!
Des te vreemder klinkt de rede van Jezus: zalig de armen van geest, zalig de treurenden. Wat is er nu zalig aan verdriet, aan armoede? Die woorden passen toch niet bij elkaar!
Als je het woord, dat er in de Bijbel staat, makarioi, probeert te vertalen, krijg je zoiets als ‘gaaf’ of ‘gezegend’; ‘precies zo zijn als door God bedoeld’. Maar dan nog houden de zaligsprekingen iets tegendraads. ‘Wat een geluk als je kan treuren’. ‘Wat een geluk is het als je hongert en dorst naar de gerechtigheid’. ‘Wat een geluk als ze je vervolgen omwille van de gerechtigheid’. Wat wij verfoeien, wat veel van ons kost, wat we koste wat kost willen vermijden, prijst Jezus zalig. Hij gaat tegen de normen van deze wereld in. Of is dat juist zijn bedoeling? Wil hij deze wereld omgekeerd?
Een tijd geleden zag ik op de televisie een gesprek met cabaretier Freek de Jonge – door sommigen nog steeds bewonderd, door anderen verguisd. Het interview ging over ‘de diepere dingen van het leven’, over geluk, zin en onzin, dood en leven. Op een gegeven moment zegt Freek: ‘Ik heb het voorrecht gehad én mijn vader én mijn zoontje te hebben begraven’. Even verder in het gesprek: ‘Een monnik in het klooster kan mij meer over geluk vertellen dan een keurig getrouwd heer, met een stel kinderen die overal aan mee kunnen doen en wiens vrouw keurig op tijd iedere avond het eten uit de magnetron haalt.’
Hoe kan iemand dat zeggen: ‘Ik heb het voorrecht gehad mijn vader en mijn zoontje te hebben begraven’? Er was heel veel uit te leggen aan de stil geslagen zaal. Juist op die momenten dat hem alles uit handen werd geslagen, had hij intens geleerd, intens ervaren wat hoofdzaak in het leven is en wat er allemaal minder toe doet; wat geluk geeft en wat je uiteindelijk kunt missen. Als je nooit in een dal komt of als je voortdurend bezig bent de dalen in je leven te vermijden, als je de leegte met allerlei luxe probeert te camoufleren, wat weet je dan van geluk, wat weet je van God?
Wie nooit is gevallen, weet die van opstaan?
Ik denk dat de domineeszoon dicht bij de betekenis van Jezus’ woorden komt. Jezus wenst ons met de Zaligsprekingen geen armoe toe, geen verdriet, geen verlies van dierbaren. Lijden en tranen zijn geen idealen, geen ervaringen die je moet opzoeken.
Wel belooft Jezus geluk en zegen aan hen, die nu in dalen van ellende verkeren. Zij staan dichter bij God dan zij en wij denken. Zij hebben meer te vertellen, dan mensen die naar de heersende normen succesvol zijn.
Wie niet zo geslaagd lijkt, heeft bij God goede kansen, ook hier in dit leven:
Is het geen voorrecht wanneer je arm van geest kunt zijn, wanneer je niet op alles een antwoord weet, wanneer je verlegen kunt zijn en kwetsbaar?
Ben je niet gezegend als je kunt huilen, als je je tranen en die van anderen een weg kunt geven, als je verdriet kan toelaten?
Ben je niet gelukkig als je zachtmoedig bent gebleven, als er maar geen laag eelt op ziel wil groeien? Zou je willen wennen aan het onrecht in onze wereld en de strijd voor een meer rechtvaardige wereld voor gezien willen houden?
Ben je niet gelukkig als je barmhartig kan zijn, als je het kwaad kan aankijken en geen gevangene wordt van haat en wrok? Ik hoorde de Belgische schrijver en journalist David van Reybrouck, die een onderzoek had gedaan naar het grote aantal suïcides op het Vlaamse platteland. Hij had bij nabestaanden veel verdriet en onbegrip ontmoet. Hij was ook mensen tegen gekomen die ‘het onverklaarbare onverklaarbaar konden laten en mild waren gebleven’. Wat een geluk als zo kunt zijn.
Wat een geluk als je zuiver van hart bent, als alle ruis, als alle mitsen en maren die er tussen mij en de wereld, tussen mij en de ander in staan, oplossen, als ik word zoals Huub Oosterhuis dicht en ons laat zingen:
Wek mijn zachtheid weer,
Geef mij terug de ogen van een kind,
Dat ik zie wat is.
En mij toevertrouw.
En het licht niet haat.
(GvL 650)
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer
5 februari 2017
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 58,7-10; Ps. 112; 1 Kor. 2,1-5; Mat. 5,13-16 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 58,7-10
De perikoop uit de profetie van Jesaja is een klassiek voorbeeld van profetische cultuskritiek. Vlak ervoor heeft Jesaja behoorlijk uitgehaald naar onoprecht vasten. De profeetlezing van vandaag is een vervolg van JHWH's antwoord op een vraag van het benarde volk, geciteerd door de profeet: ‘Waarom ziet u niet dat wij vasten, merkt u niet dat wij ons vernederen?’ (v. 3 Willibrordvertaling ’95). Het antwoord begint met: ‘Op de dag dat u vast zoekt u nog uw voordeel, en beult u uw slaven af’ en bevat ook het bekende vers ‘Is dít niet het vasten zoals ik het verkies: boosaardige boeien losmaken, de banden van het juk losmaken, de onderdrukten hun vrijheid hergeven, en alle jukken doorbreken?’ (v. 6).
De achtergrond van dit alles is de ervaren afwezigheid van jhwh en het verlangen naar diens aanwezigheid (vgl. v. 2: ‘verlangend naar Gods nabijheid’). Meer dan om de vraag wat nu het meest passende liturgische dan wel ethische gedrag is van de gemeente gaat het hier om cultus en het doen van gerechtigheid quasi als sacramenten, als manieren van doen die Gods presentie bemiddelen. Het hoogtepunt van de perikoop is namelijk niet een oproep als ‘je moet goed doen,’ maar een feestelijke beschrijving van het heil – in de letterlijke betekenis van ‘genezing’ (vlg. het Duitse heilen of het Nederlandse ‘helen’ van een wond) – in vers 8: ‘Dan breekt uw licht als de dageraad door en groeien uw wonden spoedig dicht; dan gaat uw gerechtigheid voor u uit, en sluit de heerlijkheid van de heer uw stoet.’ Het beeld dat hier aan het einde van het vers gebruikt wordt, is overigens zelf weer cultisch van aard. Aan het soort van bidden dat op antwoord kan rekenen, verbindt JHWH grote uitdagingen. Tegelijkertijd staat daarmee ook het heil van het volk en, daarin altijd geïmpliceerd, de heilzame aanwezigheid van JHWH bij het volk, op het spel.
Deze gedachtegang komen we vervolgens ook tegen in het evangelie. Daar wordt het ‘volk van God’-zijn – nu in de zin van: volgelingen van Jezus van Nazaret zijn – verbonden wordt met een manier van omgaan met elkaar; overigens wel één die daar juist met maatschappelijk marginale posities geassocieerd wordt, iets wat in Jesaja afwezig is. Daar is, in deze perikoop, de gerechte ook de welvarende natie. Een beeld als dat van de knecht Gods, enige hoofdstukken eerder in Jesaja, relativeert zo’n tekst die tot een prosperity theology aanleiding zou kunnen geven, natuurlijk sterk – en vormt een deel van de traditie die het voor vroege christenen mogelijk maakte ook in de gekruisigde de Messias te herkennen. Ondanks zo’n verschil blijft bij beide de verbinding tussen gerechtigheid en Gods aanwezigheid, of, beter gezegd, gerechtigheid als medium voor Gods aanwezigheid, bestaan.
1 Korintiërs 2,1-5
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Matteüs 5,13-16
De perikoop uit het Matteüsevangelie van deze zondag bevat een aantal van de bekendste verzen uit het Nieuwe Testament. Tegelijkertijd zijn het verzen die vaak als op zichzelf staand gelezen worden. Dat gevaar bestaat ook vanwege de manier waarop de verzen nu in het leesrooster voorkomen, zeker voor een incidentele deelnemer aan kerkdiensten.
Het punt is dat de verzen over het zout en het licht het beste gehoord worden in het verband van de zaligsprekingen die net aan deze oproepen aan de gemeente voorafgaan (Mat. 5,1-12). Degenen die daar als ‘zalig’ of ‘gelukkig’ beschreven worden, worden in de verzen 13-16 op hun rol in de wereld aangesproken. Voor het verstaan van de metaforen in deze verzen maakt dit een groot verschil. Wanneer je de opbouw van de Bergrede volgt, blijkt dan dat juist de armen, rouwenden, zachtmoedigen, hongerigen en dorstigen, barmhartigen, reinen van hart, de vredestichters, zij die omwille van de gerechtigheid vervolgd worden, en die vanwege Christus allerlei smaad wordt toegevoegd, het zout van de aarde dan wel het licht van de wereld zijn.
De overgang tussen de meer als stellingen geformuleerde zaligsprekingen en de huidige perikoop wordt gemaakt in vers 11. Daar wordt opeens een zaligspreking gecombineerd met het direct aanspreken van de toehoorders, zowel binnen de tekst als ook erbuiten (zie: ‘Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege mij’ – Willibrordvertaling ‘95). Dit geeft de tekst net een andere draai dan een exegese die uitsluitend op het slotvers van deze perikoop gericht is en dan niet anders kan dan het doen van goede daden ‘in het algemeen’ centraal stellen (vgl. v. 16: ‘Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede werken zien en jullie Vader in de hemel verheerlijken’).
Dit laatste is overigens ook exegetisch weinig overtuigend vanwege het vervolg van de Bergrede. Hierin volgt namelijk een bespreking van de notie ‘gerechtigheid’ en een serie casus (vv. 17-20, 21-48, de afsluiting van dit thema in v. 48 is duidelijk). Mogelijk geeft dit een verschuiving aan van een focus op het doen van goede dingen op zich, naar een levenshouding, een manier van ‘zijn in gemeenschap’ (zie het voortdurende gebruik van de derde en tweede persoon meervoud in deze verzen).
Navolging is altijd iets van gemeenschap, die zich uiterlijk kenmerkt door een sociale situatie (bijv. arm) en publiek gedrag (bijv. zachtmoedigheid) die weinig geschikt zijn voor het verwerven van macht en aanzien, en innerlijk door een vorm van omgaan met elkaar en God die gerechtigheid genoemd kan worden (vv. 17-48, en vervolg Bergrede).
Het is in de zijnswijze van deze gemeenschap dat de volgelingen van Jezus, kwetsbaar in de wereld en met een uitermate respectvolle, gerechte omgang met elkaar, zout der aarde en licht van de wereld zijn. Het is dan ook meer de geloofwaardigheid van het Evangelie, belichaamd door de gemeenschap van volgelingen van Jezus, die op het spel staat in de dreigende delen van deze verzen dan het individuele zielenheil. Omgekeerd is het ook de uitstraling van de gemeenschap qua gemeenschap, eerder dan het doen van goede daden door een individu die het licht laat oplichten of de stad op de berg – ook een beeld dat gemeenschap impliceert – zo zichtbaar maakt.
De verbinding tussen gerechtigheid, in de eerste plaats begrepen als een manier van omgaan met elkaar binnen een gemeenschap, of zelfs daar bovenuit, en Gods aanwezigheid en de identiteit van de gemeenschap is voor kerken altijd een enorme uitdaging geweest. De neiging om de teksten ergens af te zwakken of te relativeren is overeenkomstig groot. Ook de gedachte dat het beide utopische teksten zijn, die naast een oproep tot een bepaalde manier van leven ook een schets van een ideale situatie geven, kan ook zo functioneren.
Toch lijkt zo’n inschatting ook recht doen aan het visionaire karakter van de beide perikopen. De vraag is wat voor een effect zo’n observatie heeft: berusting in ‘het is toch maar een utopie’ of juist een verlangen naar die andere wereld, al ervaarbaar in die gemeenschap van volgelingen van Jezus, en een leven dat zich daar met hart en ziel voor inzet?
Preekvoorbeeld
Jullie maken het verschil
Zout en licht. Twee woorden, waarmee we volgens Jezus het verschil kunnen maken. Twee woorden waarmee hij ons sleutels aanreikt, die inzicht geven in hoe je het leven van waarde kunt maken. Sleutelwoorden zijn het, verworteld in de Bijbel zelf.
Dat begint bijvoorbeeld al op de eerste bladzijde van de Bijbel met dat ene woord ‘licht’. Er is duisternis en chaos op de aarde. En God zegt: ‘Er moet licht komen’. En uit dat donker en die chaos komt de aarde in zicht, met lucht en ruimte en licht voor mensen om in te leven. Zó is het in beginsel bedoeld. Licht en leven horen bij elkaar.
In een weerkerend refrein komt dát vervolgens in het scheppingsverhaal elke dag opnieuw terug. Wíj zeggen: de dag begint ’s morgens en eindigt ’s avonds in het donker. Maar in het scheppingsverhaal lees je steeds ‘het werd avond en het werd morgen …’ – de volgende dag. Het gaat dus van de nacht naar het licht van de nieuwe dag. Dat is de bedoeling, dat mensen de duisternis achter zich laten en aan het licht komen. Die beweging van ‘uit het donker naar het licht’ wordt van meet af aan ingezet.
Het is belangrijk om daar aan vast te houden en dat ook tegen elkaar te blijven zeggen. Juist ook als er zoveel chaos in de wereld is, geweld, armoede, oorlog, ellende, mensen op drift. God bedoelt voor de aarde, voor de mensen, dat ze aan het licht komen! Dat is een basisgedachte, die de hele Bijbel omspant.
Ook Jezus staat in die beweging om mensen en menselijkheid aan het licht te brengen. In zo veel evangelieverhalen, als mensen zijn vastgelopen, als hun leven schemerig is geworden, verduisterd, zie je hoe hij dat open breekt.
Licht in het duister wil hij zijn, perspectieven geven op een nieuwe manier van leven. Hij noemt dat het koninkrijk van God. Voor hem moet in de wereld niet de angst regeren en de dreiging en de honger naar macht, materialisme, hebzucht. Hij stelt daar tegenover het koninkrijk van God. Daar gelden de regels van barmhartigheid en gerechtigheid. Daarop richt zich de menslievendheid, de humaniteit van God.
In dit gedeelte van het evangelie van Matteüs zet Jezus daar vol op in. Je kunt zeggen, dat hijzelf allereerst het zout is van de aarde, het licht voor de wereld, de stad op de berg. Met groot mededogen kijkt hij in onze wereld om zich heen.
Hij ziet mensen, terneergedrukt door het leven, in beslag genomen door de zorg om het dagelijks bestaan, nederig van hart… Voor jullie, zegt hij, is het koninkrijk van God bedoeld. Je zult er kunnen opademen.
Hij ziet mensen met verdriet; mensen die door hun zachtmoedigheid in deze harde wereld altijd op het tweede plan komen… jullie, zegt hij, jullie zullen getroost worden en een toekomst hebben.
Hij ziet mensen lijden aan onrecht, daaraan onderdoor gaan, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, daar diep naar verlangen… Jullie zijn op de goede weg, zegt hij, want gerechtigheid zal er komen.
En hij ziet mensen met een warm hart voor anderen, die echt en oprecht leven; mensen, die onder elkaar en voor elkaar vrede zoeken, niet meteen de beuk erin gooien en de ander uitsluiten, maar die uit zijn op goede verhoudingen, op sámen leven.
Hij ziet mensen die het zwaar te verduren hebben, met de nek worden aangekeken, omdat zij zich voor deze dingen inspannen.
Al die mensen die in een wereld van hebzucht, eigenbelang en onrecht zoeken naar nieuwe wegen, heeft hij op het oog. Hij steekt hen een hart onder de riem; weet dat je meedoet in de beweging die God zelf in gang heeft gezet; dat je daarmee op de goede weg bent, de weg van het koninkrijk van God. Jullie zijn tekenen van hoop, zout en licht.
Zout en licht zijn in dit verband mooie beelden. Zout is iets dat het voedsel in z’n geheel doortrekt. Zo staat het hier voor het woord van God, voor barmhartigheid en gerechtigheid, waarvan ons hele wezen doortrokken mag raken.
Dat komt je niet zo maar aanwaaien. Het vraagt om voortdurende openheid voor de woorden van de Bijbel, om inzicht ook in jezelf. Wie ben ik, waarom reageer ik zo, kan het ook anders? Dan kom je ook aan dat andere beeld toe, licht. Een licht worden in de wereld. Wat is dat anders dan in je woorden en daden, in je doen en laten te handelen in de geest van Christus, alvast in te spelen op zijn koninkrijk?! Het evangelie is en blijft een uitdaging voor de christelijke gemeente, zeker ook voor ons in onze tijd.
Jullie, zegt Jezus, die in deze wereld bewust leven, die om je heen kijken en zien wat er gebeurt met mensen, met dieren, met de schepping en jullie die weet hebben van hoe het in beginsel door God bedoeld is, jullie zijn het zout van de aarde, het licht in de wereld, jullie zijn voor anderen als een stad op een berg. Jullie maken het verschil.
En voor al die mensen, die denken: Ja, ja, ik zeker… ik mijn klein hoekje, het zout der aarde, het licht in de wereld… ik zeker, een stad op een berg… geloof je het zelf? Voor al die mensen het volgende:
Het was tijdens de godsdienstles. In de tweede klas havo. Ze was 15 en schreef gedachten neer bij deze woorden van Jezus; hoe wij in het licht van Jezus zelf ook iets van licht kunnen afgeven. Josien, die zei het zo:
‘Jij bent het zout der aarde…’
Misschien ben je maar één korrel,
maar ook die proef je!
‘Jij bent het licht der wereld…’
Misschien ben je maar 40 watt
maar ook dat verlicht de kamer!
‘Jij bent de stad op een berg…’
Nou, misschien ben je maar één huis,
maar ook uit dat huis straalt de vriendelijkheid uit de vensters!
inleiding prof. dr. Peter-Ben Smit
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap de Lange
12 februari 2017
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 15,15-20; Ps. 119; 1 Kor. 2,6-10; Mat. 5,17-(20-22a.27-28.33-34a)37 (A-jaar)
Inleiding
Thema
De teksten van deze zondag cirkelen om twee thema’s: Gebod en Wijsheid. De termen ‘Gebod’ en ‘Wet’ zijn min of meer synoniem. ‘Gebod’ is het algemene woord voor de inhoud van een wetstekst, dat is een tekst die voor een samenleving een begaanbare weg beschrijft. ‘Wet’ is de gebruikelijke term voor Thora (letterlijk: aanwijzing, wegwijzing): de boeken Genesis tot en met Deuteronomium, waarin de meeste van die wetsteksten voorkomen.
Over gebod spreekt Sirach (15,15 en 20). Het is thematisch in Psalm 119 (22 keer Gebod en 25 keer Wet). Rond de lezing uit Matteüs komt het woord ‘gebod’ alleen voor in 5,19, en het woord ‘wet’ (in de zin van Thora) alleen in 5,17 en 18. Toch is het thema ‘gebod’, eveneens in Matteüs 5,17-37 thematisch. Dat blijkt uit de herhaalde formule ‘Je hebt gehoord dat er gezegd is’. De uitdrukking ‘er is gezegd’ kennen wij behalve van Matteüs (5,21.27.31.33.38.43) ook van andere joodse teksten uit ongeveer dezelfde periode. Ze kondigt een citaat aan, meestal uit de Thora.
Over wijsheid spreekt Paulus zeer uitvoerig in 1 Korintiërs 1,18–2,16. Uit de passage voor deze zondag (2,6-10) blijkt dat hij rekening houdt met het feit dat er meerdere soorten wijsheid zijn. Ook Sirach kwalificeert de wijsheid en spreekt over: ‘de wijsheid van JHWH’ (15,18).
Sirach 15,15-20
Het boek Spreuken van Jezus Sirach is vermoedelijk ontstaan aan het begin van de tweede eeuw vChr. Wij lezen het meestal in een vertaling van de Septuaginta, een vrij kort daarna gemaakte Griekse vertaling van het Hebreeuwse origineel. Sirach is niet opgenomen in de Hebreeuwse canon. De toentertijdse lingua franca was Grieks, daarom werden er weinig Hebreeuwse kopieën gemaakt. Het resultaat was dat de Hebreeuwse tekst eeuwen lang als verloren moest worden beschouwd. Totdat aan het einde van de negentiende eeuw in een oude synagoge in Cairo de plek werd (her)ontdekt, waar vanaf de negende eeuw ongebruikte of versleten handschriften waren opgeborgen, de zogenaamde Geniza. Onder de aangetroffen handschriften waren er meerdere met flinke stukken van de Hebreeuwse tekst van Sirach. Later zijn van de Hebreeuwse Sirach ook bij de Dode Zee nog een paar fragmenten gevonden, maar niets uit hoofdstuk 15.
De in de Geniza gevonden Hebreeuwse tekst van Sirach 15,15-20 wijkt soms nogal af van die van de Septuaginta. Vers 15 is in het Hebreeuws uitgebreider: ‘Als je in hem gelooft, zal ook jij leven’. Vers 20 luidt daar: ‘Hij heeft de mens niet geboden te zondigen, en hij versterkt de bedriegers niet. Ook erbarmt hij zich niet over wie ijdelheid doet en over wie een mysterie openbaart.’ Wat ‘ijdelheid doen’ betekent (zich overgeven aan afgoderij?) en wat precies wordt bedoeld met ‘een mysterie openbaren‘ (zich afgeven met esoterische praktijken?) is onduidelijk. De Griekse vertaling laat dit deel van de zin helemaal weg.
Typisch oudtestamentisch idioom is dat het gebod wordt ‘bewaard’ (v. 15). Het gebod wordt ‘bewaard’, ‘gekoesterd’ zou je met Psalm 119,15v bijna zeggen, niet door het op te bergen, maar door het te doen. Nu moeten wij dat niet moralistisch invullen, alsof er absolute eisen aan ons worden gesteld. Wij denken bij wat men doet, ten goede of ten kwade, direct aan een persoonlijke prestatie. In de bijbelse literatuur is het ‘doen’ van een gebod veel meer gegeven met het feit dat je individueel of collectief ruimte laat aan een macht, een ‘god’ of een ‘geest’, buiten jezelf. Er zijn kwade machten; de bijbel spreekt dan van een ‘boze’ of ‘onreine’ geest. Daar staat tegenover de Geest van God of Heilige Geest. Die Geest van JHWH/God is actief onder ons wanneer mensen zijn gebod, bewust of onbewust, ‘doen’.
Psalm 119
Dit is de langste Psalm uit het Boek der Psalmen. De tekst is een acrostichon, de regels zijn samengenomen in groepen (in dit geval groepen van acht) die beginnen met dezelfde letter: eerst een groep met de eerste letter (Alef), dan een groep met de tweede letter (Beth) en zo voort tot en met de laatste letter (Taw). Het Hebreeuwse alfabet heeft 22 letters, dus krijg je in totaal 22 × 8 = 176 regels. Het acrostichon is uiteraard bedoeld als geheugensteuntje bij de mondelinge voordracht. Maar wil het niet tevens zeggen dat onze gehele taal, wij zouden zeggen van a tot z, in dienst mag staan van JHWH en zijn bevrijdende Thora?
De tekst bezingt die Thora, in alle toonaarden. Net als in Sirach wordt ook in Psalm 119 de Thora ‘bewaard’ (21 keer). Verder vinden wij hier 12 keer de bijbelse metafoor voor de Thora als ‘weg’. Het gebod van JHWH is een ons gegeven weg om te gaan (zie bijv. vv. 1-3.33.37). Daarbij moeten wij bedenken dat in de oudheid, zonder ons wegennet, niet jij de weg neemt, maar de weg jou. Het doen van de wet is primair een kwestie van geloof, vertrouwen in de wetgever (Ps. 119,66). Ook het hierboven vermelde plus van de Hebreeuwse tekst van Sirach 15,15 brengt dat onder woorden: ‘Als je in hem gelooft, zal ook jij leven’.
1 Korintiërs 2,6-10
Paulus spreekt over ‘Wijsheid’; in de antieke wereld een heel belangrijk begrip. Er moet geen misverstand over bestaan. Geen wonder dat joden en christenen dit begrip opnemen en waar nodig een nieuwe betekenis geven. Vandaar de nadere bepaling. Paulus spreekt over ‘Wijsheid van God’ (v. 6v.), zoals Sirach over ‘Wijsheid van JHWH’ (5,18).
In de hele bijbel is wijsheid (Hebr. chokma, waarvan ons ‘goochem’) niet zozeer diepzinnigheid als wel praktische levenswijsheid: hoe zullen wij ons bestaan zo inrichten dat het goed met ons gaat. Nu kan wijsheid natuurlijk niet alleen ten goede, maar ook ten kwade worden ingezet. Aan voorbeelden daarvan ontbreekt het bij ons helaas niet. De basis van ‘wijsheid’ is beslissend. Uit welke wereld komt ze, die van God of die van ‘deze wereld’. ‘Deze wereld’ is joods idioom. Paulus bedoelt de wereld zoals die zucht onder kwade machten, in tegenstelling tot de ‘komende wereld’, het rijk van God (7,31).
Het ‘geheim’ van Gods wijsheid (v. 7) ligt niet verborgen in mysteriën die wij moeten ontrafelen, maar in het feit dat de machten van deze wereld, die ook ons doen en denken bepalen, nooit op het idee van bevrijding, liefde en vrede zullen komen (v. 9). In hun wijsheid is liefde en vrede een volstrekte absurditeit. Hadden ze van Gods liefde geweten, zegt Paulus (v. 8), dan zouden ze de opgestane Heer niet hebben gekruisigd. Want dat werd hun ondergang.
Het citaat in vers 9 gebruikt de taal van het Oude Testament (Jes. 52,15; 64,4; 65,16; Jer. 3,16), maar komt volgens Origenes in deze vorm uit een apocrief geschrift.
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Matteüs 5,17-37
Zoals de gehele ‘Bergrede’ bevat ook deze perikoop geen hogere moraal, geen verbetering van het ‘Oude Testament’, maar belofte: zó gaat het onder de heerschappij van deze God. De genoemde geboden staan dan ook meestal in de toekomende tijd, met name het concluderende vers 46. Een ‘gebiedende wijs’ (bijv. in 5,24.29.31) wordt alleen maar uitgesproken op grond van de krachtige belofte dat het goed zal gaan.
De zogenaamde ‘antithesen’ (je hebt gehoord… maar ik zeg je…) laten zien hoe beperkt het veld van onze geboden is. Ze moeten onder nieuwe condities steeds worden herzien. Het gebod van God opereert echter niet op het nivo van de moraal, maar op het niveau van het geloof in de God die ze geeft. De problemen die wij met morele wetgeving proberen op te lossen, kunnen in het Rijk van God niet eens ontstaan.
Preekvoorbeeld
Van Jezus is bekend dat hij gedurende zijn publieke leven – dat wellicht niet meer dan anderhalf jaar heeft geduurd – een aantal leerlingen rondom zich verzamelde en onderricht gaf zoals een rabbi. En van meet af aan was duidelijk dat hij voor honderd procent in de lijn stond van de geschriften van zijn joodse traditie. Ik ben niet gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen, staat er. Maar toch begint met Jezus iets niéuws. Hij brengt die joodse geschriften opnieuw tot vervulling. Hij brengt die overgeleverde woorden terug tot hun oorspronkelijke bedoeling. Zo trekt hij die woorden radicaal door, en dat doet hij zonder het concrete leven uit het oog te verliezen.
Maar hij staart zich niet blind op wat wij doén, want hij kijkt naar wat er in ons hart leeft nog vóór we iets hebben gedáán... Want waar begint moord? Is het pas wanneer je een mes tussen iemands ribben hebt gestoken? Of begint moord al wanneer je in woede tegen je broeder of zuster tekeer gaat? Waar begint overspel? Is het pas wanneer men met iemand tussen de lakens betrapt wordt? Waar begint onbetrouwbaarheid? Als er een eed nodig is om iemand ervan te overtuigen dat je betrouwbaar bent, is er dan niet al iets mis? Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee...
In dat onderricht van Jezus voel je telkens die spanning tussen het concrete leven en de overgeleverde geloofstraditie. Met beide voeten in het dagelijkse leven, laat hij zich door de overgeleverde woorden aanspreken. In die spanning tussen woord en leven wil hij staan, en hij roept zijn toehoorders op – en ook ons vandaag – in die spanning te blijven staan. Maar hij vindt dat wie hem volgt verder moet gaan en tot méér in staat is dan alleen maar voorschriften, regels en reglementen na te leven. Natuurlijk moeten bestaande wetten gevolgd worden, anders wordt het samenleven onmogelijk. Maar je kán verder gaan, zegt Jezus, en meer doen dan wat moét... En méér doen dan wat moét, is je radicaal laten leiden door de Liefde van God.
Daarom drukt hij ons op het hart open te staan voor het Mysterie dat ook zijn leven houvast en zekerheid gaf. Het meest verrassende is wel dat hoe meer we ons leven afstemmen op de Liefde van God, hoe dichter wij bij onszelf komen. Als we ons niet door God láten beminnen, blijven we aan de oppervlakte. Maar nu helpt zijn Liefde ons onszelf beter te kennen en oog te hebben voor mensen naast ons. Jezus was daar goed in. Hij kon het goede dat in mensen sluimerde, tot leven roepen; en hij kon mensen die schoorvoetend en kwetsbaar iets van hun leven probeerden te maken, moed geven. Hij koos voor de machtelozen en verdrukten; en werd zelf een uitgestotene, kwetsbaar en weerloos als een arme. Zij hebben hem uitgescholden, vervolgd en van allerlei kwaad beticht. Maar hij ging door.
Als Gods Liefde zo ook in ons leven tot zijn recht komt, dan ontdek je in jezelf een kracht, die nee zegt tegen alle onrecht, een kracht die maakt dat leven mogelijk wordt voor wie géén leven hebben. Het betekent in gans onze manier van omgaan met anderen toewerken naar ‘een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont’. Dat klinkt als een belofte, maar het is ook als een opdracht. Werk maken van gerechtigheid is de naam van God waarmaken. Gerechtigheid is liefde in de praktijk. Het is God doén... Het betekent ánders gaan denken en handelen, een andere mentaliteit aannemen, een andere waardeschaal hanteren. Ook al scheldt de ander, we worden uitgenodigd het niet te doen; ook al liegt de ander, we worden opgeroepen het niet te doen; ook al steelt de ander, we worden uitgedaagd het niet te doen.
Die radicalisering kan niet afgedwongen worden door wetten. Geen wet kan iemand dwingen verzoeningsgezind te zijn, je broeder en zuster niet te minachten, in je hart trouw te blijven... Een leven waarin je je laat uitdagen door die radicalisering wordt dan ook niet loodzwaar of doodernstig. Je weet op voorhand dat je het gedroomde ideaal niet bereikt, en toch word je daar niet moedeloos van. Waarom niet? Omdat die bereidheid je door woorden van God te laten aanspreken, van God komt. Hij geeft ons de kracht én de ruimte. En dat is misschien wat Jezus vooral bedoelt: Houd op je weg te stoppen achter je éigen volmaaktheid! Maar geef Gods volmaaktheid alle kansen! Dus blijven we zoeken hoe we gewetensvol kunnen groeien naar wat voor ons haalbaar is. Zonder de lat te hoog of te laag te leggen, doen we het goede dat we reeds aankunnen. Dat is, zoals Paulus schreef aan de christenen in Korinte, wijsheid voor wie volwassen is in het geloof.
inleiding prof. dr. Rochus Zuurmond
preekvoorbeeld Paul Heysse
19 februari 2017
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: Lev. 19,1-2.17-18; Ps. 103; 1 Kor. 3,16-23; Mat. 5,38-48 (A-jaar)
Inleiding
Leviticus 19,1-2.17-18
De eerste lezing komt uit het boek Leviticus, dat behoort tot de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel. Samen vormen zij de Joodse Wet of Thora. Leviticus bevat voornamelijk wetten die door God aan Mozes op de berg Sinai zijn gegeven en bedoeld zijn om door het volk Israël te worden nageleefd. De verzen van de eerste lezing maken meer specifiek deel uit van de zogenaamde Heiligheidswet (Lev. 17,1–26,46 , waarin Israël wordt opgeroepen om heilig te zijn zoals God heilig is.
Ook aan het begin van hoofdstuk 19 zegt JHWH tot Mozes dat het volk heiligheid moet nastreven: ‘Wees heilig, want ik, JHWH , jullie God, ben heilig’ (v. 2). De heiligheid van God moet dus weerspiegeld worden in het gedrag van het volk. Daarna volgen een aantal concrete aanwijzingen over hoe men dit in de praktijk moet brengen. Veel van deze richtlijnen eindigen met de woorden: ‘Ik ben JHWH’ (vv. 3.4.10.12.14.16.18.25.28.30.32.34.37). Soms wordt daar nog aan toegevoegd: ‘jullie God’ (vv. 3.4.10.25.34). Op die manier wordt een rechtstreeks verband gelegd tussen wat het volk moet doen en de identiteit van zijn God. In de verzen 17-18 wordt het volk meer concreet opgeroepen om niet haatdragend te zijn, zich te wreken of wrok te koesteren, maar de naaste lief te hebben als zichzelf.
1 Korintiërs 3,16-23
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Matteüs 5,38-48
Dit principe van de naastenliefde wordt door Jezus in herinnering geroepen in de evangelielezing (Mat. 5,43). Matteüs 5,38-48 vormt een onderdeel van de beroemde Bergrede (5,1–7,29). Het is één van de vijf grote redevoeringen die Jezus houdt in het Matteüsevangelie. Naast de Bergrede zijn er nog de Zendingsrede (9,36–10,42), de Parabelrede (13,1-52), de Gemeenterede (18,1-35) en de Eschatologische Rede (24,1–25,46). Door Jezus vijf redevoeringen te laten houden, naar analogie met de vijf boeken van de Thora, stelt Matteüs hem voor als de leraar van het Joodse volk. Daarbij herinnert de Bergrede met name aan Mozes die de berg Sinai beklimt en Gods geboden aan het volk kenbaar maakt. Na de Bergrede volgen er twee hoofdstukken waarin wonderen van Jezus worden verteld (Mat. 8–9). Samen met de Bergrede vormen zij een soort tweeluik. Jezus is voor Matteüs niet alleen de Messias in woord, maar ook in daad.
De Bergrede komt alleen in het Matteüsevangelie voor en wordt vaak beschouwd als de grondwet van het christendom. Bekende teksten die erin voorkomen zijn de Zaligsprekingen (5,3-12) en het Onze Vader (6,9-13). De verzen van de evangelielezing behoren tot het centrale gedeelte van de Bergrede dat 5,17–7,12 beslaat. Dit gedeelte wordt omlijst door 5,17 en 7,12 waarin verwezen wordt naar ‘de Wet en de Profeten’.
In het eerste onderdeel daarvan (5,17-48) staat Jezus’ eigen interpretatie van die Wet en Profeten centraal. Na een inleiding, waarin hij wijst op het belang van het onderhouden van de geboden, geeft Jezus zes voorbeelden (vv. 21-47) en besluit: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie Hemelse Vader volmaakt is’ (v. 48). Deze uitspraak herinnert aan Leviticus 19,2 uit de eerste lezing, waar God eveneens tot maatstaf dient voor zijn volk.
De zes voorbeelden van Jezus vertonen eenzelfde opbouw. Ze worden ingeleid door een soortgelijke uitspraak. Zo ook worden de laatste twee voorbeelden die in deze lezing aan bod komen, ingeleid met: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd…’ (vv. 38 en 43). Daarna formuleert Jezus zijn eigen standpunt, dat wordt ingeleid met: ‘en ik zeg jullie…’ (vv. 39 en 44). Jezus verwijst op die manier telkens eerst naar gangbare interpretaties van concrete geboden, om vervolgens zijn eigen visie weer te geven.
In Matteüs 5,38 haalt Jezus het principe aan van ‘een oog voor een oog en een tand voor een tand,’ dat in diverse versies voorkomt in de boeken van de Thora (Ex. 21,24; Lev. 24,20; Deut. 19,21) en daar ook op verschillende manieren wordt toegepast. Niettemin is de achterliggende idee dat schade die aan de ander wordt toegebracht op evenredige wijze in natura of in geld moet worden gecompenseerd. Er wordt op die manier paal en perk gesteld aan het principe van vergelding. Jezus gaat echter nog een stap verder: ‘En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’ (v. 39). Op die manier stelt hij in zijn commentaar het principe zélf van vergelding radicaal in vraag. Zijn visie is op zijn beurt echter ook weer verankerd in de Thora, zoals bijvoorbeeld uit Deuteronomium 15,7-11 blijkt. Jezus laat dus veeleer een andere interpretatie van de Thora zien, dan dat hij die zou afwijzen.
In het volgende voorbeeld (5,43-47), haalt Jezus een andere principe aan: ‘Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten’ (v. 43). Het principe van de naastenliefde komt ook al in de eerste lezing voor (Lev. 19,18) en wordt verderop in het Matteüsevangelie door Jezus herhaald (Mat. 19,19; 22,39). Dat men zijn vijand zou moeten haten staat evenwel niet in de Thora en is hier mogelijk om retorische redenen toegevoegd met het oog op de radicale uitspraak in het volgende vers: ‘En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen’ (v. 44). God zelf dient hierbij tot voorbeeld: ‘Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (v. 45). In zowel de eerste lezing als de tweede lezing dient God dus als maatstaf voor het eigen handelen. De heiligheid van JHWH in Leviticus wordt weerspiegeld in de volmaaktheid van Jezus’ hemelse Vader bij Matteüs. In beide gevallen wordt de lat dus even hoog gelegd. Niemand minder dan God zélf dient de toehoorder van Mozes en Jezus tot voorbeeld.
In de christelijke traditie is de Bergrede is op veel verschillende manieren uitgelegd, waarvan we er hier ter illustratie een paar noemen die relevant zijn voor de lezing van vandaag. Eén interpretatie is dat de Bergrede een onbereikbaar ideaal voorstelt en ons vooral bewust moet maken van onze eigen beperkingen. Een andere opvatting is dat het gaat om een moraal die alleen bedoeld is voor de privésfeer en niet toepasbaar is in het publieke leven, waar andere gedragsregels gelden. In dat geval kunnen we spreken van een dubbele moraal.
Een variant daarop is dat de meest radicale uitspraken alleen van toepassing zijn op wie voor een geestelijk leven heeft gekozen en dus niet door iedereen moeten worden nagestreefd.
Blijven we dichter bij de Bijbelse tekst, dan is het duidelijk dat Jezus zijn toehoorders wil uitdagen en inspireren met zijn interpretatie van de Wet en de Profeten. Beide vormen ook voor hem de basis voor het goede handelen. Het is niet zijn bedoeling om ze af te schaffen, ‘maar om ze tot vervulling te brengen’ (v. 17). Zoals uit de context blijkt, wordt de Bergrede niet alleen gehoord door Jezus’ directe leerlingen (5,2), ook de menigte luistert mee en is diep onder de indruk van zijn onderricht (7,28).
Afgezien van het concrete publiek dat in het evangelie toehoort, zijn Jezus’ woorden door Matteüs echter ook bedoeld voor zijn eigen tijdgenoten en worden ze bovendien verder doorgegeven aan allen die zijn evangelie horen en lezen. Zoals uit de christelijke traditie blijkt, is de Bergrede door de eeuwen heen een belangrijk ijkpunt voor het christelijke handelen gebleven, ook al liepen de interpretaties daarover vaak uiteen.
Literatuur
Erik Eynikel, ‘Exodus 19-40, Leviticus en Numeri,’ in: Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De Bijbel literair, Zoetermeer/Kapellen 2003, 89-115
Sylvester Lamberigts, De Bergrede: Grondwet van het Kristendom, Horizonreeks 37 (1977/3), Leuven 1977
Jan Lambrecht, Maar Ik zeg u: De programmatische rede van Jezus, Leuven 1983
Wim Weren, Matteüs. Belichting van het Bijbelboek, ’s-Hertogenbosch/Brugge 1994
Preekvoorbeeld
‘Als iemand jou een klap op je rechterwang geeft, houd hem dan ook de andere voor.’ Deze woorden van Jezus vinden de meesten van ons, denk ik, zo niet onbegrijpelijk dan toch weinig realistisch. Om paal en perk te stellen aan vandalisme en kleinere criminaliteit praten we steeds meer over lik-op-stuk-beleid. Wie een overtreding begaat krijgt ter plekke een acceptgiro of een dagvaarding. Veel mensen zijn volgens onderzoeken vóór zwaardere straffen, ter afschrikking en ter vergelding. In de opvoeding moeten kinderen ook leren van zich af te bijten. Want de samenleving is nu eenmaal geen liefelijk paradijs, ook niet voor kinderen. Daarom wordt in onze wetgeving en in internationale overeenkomsten het gebruik van wapens geregeld. Onze wereld zit blijkbaar zo in elkaar dat ook wanneer je geen wapens wilt om het kwade te doen, ze toch nodig blijken om het goede te beschermen. In dit licht klinken de woorden van Jezus over de rechterwang en de linkerwang nogal irreëel.
Toch waren er steeds christenen die deze woorden in praktijk probeerden te brengen. In de eerste eeuwen waren er veel christenen die militaire dienst weigerden. Later kwamen mennonieten, baptisten, quakers en anderen die zich door Jezus lieten inspireren tot geweldloosheid.
In dit verband mag ook de Franciscaanse Vredeswacht in Nederland genoemd worden. In de Verenigde Staten is zr. Megan Rice bekend geworden, zuster van de Sociëteit van het Heilig Kind Jezus en lid van de vredesbeweging Ploughshares. Ze werd in 2014 tot drie jaar gevangenis veroordeeld, omdat ze in een kerncentrale was binnengedrongen om daar een loods met bloed te besprenkelen en vredesleuzen op de muur te schilderen. Intussen is ze weer op vrije voeten.
Als je het over deze dingen hebt, regent het vragen. Jezus predikt geweldloze liefde – maar stel dat je het klaarspeelt je vijand de andere wang toe te keren, moet je dan ook passief toekijken wanneer een ander in elkaar wordt geslagen? Bewijst de geschiedenis niet dat wapens nodig en dus legitiem zijn om je zelf te verdedigen en anderen af te schrikken? Een andere vraag is of Jezus hier een persoonlijke leefregel geeft dan wel een regel voor de inrichting van de samenleving. Deze discussies zijn al eeuwen gaande. De meesten van ons kiezen dus maar eieren voor hun geld. Vanaf 2014 zijn de uitgaven voor defensie in Nederland verhoogd, ook nu in 2017. Ik hoor weinig verzet daartegen, ook niet van de kant van christelijke partijen, integendeel.
Wat is de beste manier om de woorden van Jezus recht te doen? Het is een misverstand te denken dat Jezus een houding van berusting predikt. Jezus vindt dat we juist niet mogen berusten in de spiraal van geweld, waarin we gevangen zitten. Daarom zet hij zich af tegen de Joodse regel ‘oog om oog, tand om tand’. Nu was ook deze regel niet bedoeld om mensen aan te moedigen tot geweld, maar juist om het geweld te beheersen. Als iemand jou één tand uitgeslagen had, mocht je hem geen twee tanden uitslaan, een eerste versie van de flexible response. Maar Jezus legt de Joodse wet op een nieuwe manier uit, uiterst radicaal, maar ook constructief. Zijn leerlingen moeten hun gewelddadigheid niet alleen beheersen, maar de spiraal van geweld doorbreken door hun vijanden de andere wang toe te keren en zo de prikkel tot geweld weg te nemen.
Maar werkt het ook? Mahatma Gandhi en Martin Luther King geloofden van wel. Zij zagen dat geweld niet alleen nieuw, maar ook heviger geweld oproept. ‘Oog om oog leidt er toe dat de hele wereld blind wordt’, zei Gandhi, toen hij zijn zoutmars organiseerde. Hij bereikte met zijn vreedzame zoutmars meer dan politici en generaals met hun wapenbudgetten. In zijn levensverhaal zei Gandhi dat hij diep geraakt was door de woorden ‘Als iemand jou op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe’. Ook Martin Luther King werd geïnspireerd door de Bergrede toen hij zei: ‘De zwakte van geweld is dat het een neergaande spiraal is en juist datgene opwekt wat je wilt vernietigen. Met geweld kun je de hater doden, maar niet de haat… een bom kan alleen vernietigen, maar geweldloosheid kan harten veranderen’.
Maar pal hier tegenover staat de ervaring van elke dag dat de gang van zaken in onze wereld door twee dingen bepaald wordt: geld en geweld. Werkt geweldloosheid echt? De vraag blijft ons achtervolgen. We kunnen er niet aan voorbij dat ook Gandhi en Luther King – net als Jezus – door geweld om het leven kwamen. Maar misschien is de vraag of geweldloosheid werkt, niet de juiste vraag om tot de kern van de Bergrede door te dringen. Jezus laat zich niet leiden door afwegingen in termen van succes en mislukking. Hij put zijn inspiratie uit zijn unieke ervaring van de hemelse Vader, in wie geen geweld is. Hij roept ons op kinderen van God te worden, onverdeeld goed als de Vader in de hemel, die de zon doet opgaan over slechten en goeden en die het laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
inleiding dr. Caroline Vander Stichele
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof SM
26 februari 2017
Achtste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,14-15; Ps. 62; 1 Kor. 4,1-5; Mat 6,24-34 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 49,14-15
Het boek Jesaja bevat eigenlijk drie Jesaja’s in één boek. De eerste Jesaja (hoofdstukken 1-39) komt uit de achtste eeuw voor Christus (de Assyrische tijd), de tweede of deutero-Jesaja (hoofdstukken 40-55) uit de zesde eeuw voor Christus (de Babylonische periode) en de trito- of derde Jesaja (hoofdstukken 56-66) uit de Perzische tijd na de Babylonische ballingschap.
Deze lezing komt uit de tweede Jesaja, dus uit de periode tijdens of kort na de ballingschap. De profetieën uit dit deel beschrijven hoe God zijn volk te hulp komt in een tijd zonder hoop. Hij bevrijdt het verstrooide en verbannen volk met behulp van Cyrus, de koning van de Perzen, die de Joden naar hun land laat terugkeren. Daarmee komt er een einde aan de ellendige toestand van Israël in ballingschap en worden Jeruzalem en Sion daadwerkelijk in ere hersteld. Het leek erop dat jhwh zijn volk verlaten en vergeten had, maar niets is minder waar. Zelfs een aardse moeder kan haar kind niet harteloos in de steek laten en indien dit toch zou gebeuren (we lezen het meer dan eens in de krant), God verlaat ons nooit. Hij heeft ons in de palm van zijn hand gegrift (v.16). In je handpalm schrijf je dingen die je zeker niet wilt vergeten. Zo is God. Hij verliest ons nooit uit het oog. Op hem mogen we altijd betrouwen, ook in de meest uitzichtloze situaties.
1 Korintiërs 4,1-5
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Matteüs 6,24-34
Kiezen tussen God en de mammon, tussen schatten verzamelen in de hemel en schatten vergaren op aarde, tussen wat vergankelijk is en wat onvergankelijk is. Daar komt het volgens dit evangelie op aan. Je kan geen twee heren dienen. Je hart kan niet tegelijk bij God en bij de geldduivel zijn.
Daarna volgt de uiterst populair geworden tekst over de vogels in de lucht en de lelies op het veld. Zij arbeiden en verzamelen niet en toch hebben zij niets tekort, want de hemelse Vader voedt ze. Met deze poëtische beelden roept Jezus ons op om niet bezorgd te zijn voor ons leven, want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding. God weet wel dat we al deze dingen nodig hebben, maar we moeten eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid zoeken, al de rest komt op de tweede plaats en zal erbij gegeven worden. Voor mensen als Franciscus van Assisi en voor vele religieuze gemeenschappen is deze tekst een leidraad geworden, een tekst die aan de basis ligt van hun evangelische onbezorgdheid en godsvertrouwen.
Toch kunnen we ons afvragen of het niet even en misschien nog meer waar is dat de meeste mensen en de meeste gezinnen hard moeten werken om niet te verkommeren en in leven te blijven. Zij moeten dagelijks noodgedwongen een andere houding aannemen dan de vogels in de lucht en de lelies op het veld. Zij moeten wél zaaien en maaien en wél verzamelen in schuren. Was Jezus, zeker toen hij deze woorden sprak, geen romantische en wereldvreemde dromer, iemand die niet met beide voeten op de grond stond? Trouwens ook de vogels in de lucht moeten hard vechten om te overleven, om hun eieren en hun jongen te beschermen en om uit de greep van roofdieren te blijven. De hemelse Vader voedt de vogels evenmin rechtstreeks als de mensen. Ook de bloemen en planten op het veld dienen als voedsel voor andere levende wezens en als ze niet tijdig verzorgd of met water besprenkeld worden, zijn ze vlug verflenst of worden zij overwoekerd door onkruid. Kortom, het beeld van de vogels en de bloemen is geen realistische weergave van de werkelijkheid. Worden in onze kerken dus geen teksten voorgelezen en gepreekt die gewoon fout en hypocriet zijn, omdat ze haaks staan op het harde en soms meedogenloze dagelijkse bestaan?
Hiertegenover staat dat er in het evangelie ook genoeg teksten te vinden zijn die zeggen dat er in het leven wél moet gewerkt worden: zaaiers, maaiers en vissers arbeiden wel voor hun brood, een huisvrouw trommelt al haar vriendinnen op om het verloren geldstuk terug te vinden, de dienaar die zijn talent in de grond stopte wordt een slechte en laffe dienaar genoemd.
In deze teksten wordt wel rekening gehouden met de economische noden van het bestaan. Kiezen tussen God en de mammon betekent niet dat we geen geld meer mogen verdienen om voor onszelf en onze gezinnen het leven mogelijk te maken. Geld is moreel niet slecht, ook niet in het evangelie. In de parabel van de onrechtvaardige rentmeester zegt Jezus zelfs dat men zich met behulp van de valse mammon vrienden moet maken om in de eeuwige tenten te worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is (Luc. 16,9).
Geld is in deze wereld onmisbaar, maar het mag geen duivel worden, want waar de mammon heerst en op de eerste plaats komt, worden velen erdoor bezeten en getiranniseerd. Zij worden er slaaf van. De vrijheid die zij ermee verwerven is vaak een valse vrijheid, omdat zij enkel aan zichzelf denken en de armen in de kou laten staan. Geld moet goed gebruikt worden. Het koninkrijk en zijn gerechtigheid, oog hebben voor de zwakke, zich inzetten voor vrede en barmhartigheid zijn nog altijd veel belangrijker dan geld. Als we dit beseffen, als we ons geld gebruiken om meer gerechtigheid te brengen, als we in alles eerst het koninkrijk van God zoeken, zullen steeds meer mensen ervaren dat ‘al die andere dingen er inderdaad zomaar bij gegeven worden’.
Vertrouwen op God wil zeggen dat we in Gods hand zijn en op hem mogen hopen, maar niet dat we in een luilekkerland leven, waar God alles in onze plaats oplost, waar de oplossingen voor onze problemen en de gebraden kippen zomaar uit de lucht vallen. Godsvertrouwen betekent niet dat God alles in onze plaats oplost. Het mag geen alibi worden om onze eigen verantwoordelijkheid in deze wereld niet op te nemen. Wie gelooft leeft in de ruimte van God, de komende, maar zet zich ook zelf in om de wil van God te volbrengen, door te handelen en hard te werken aan voedsel en kleding voor zichzelf en voor de armen. Ook Paulus spoorde zijn christenen aan om hun brood te verdienen door regelmatig te werken en ook zelf werkte hij voor de kost (1 Tess. 4,11).
Het moet ondertussen duidelijk geworden zijn dat in de evangelieteksten die hier besproken worden geen bioloog of geen bloemist aan het woord is. We hebben hier te doen met overdrijvende en poëtische beeldspraak, die niet beantwoordt aan de nuchtere objectieve werkelijkheid. Deze beelden weerspiegelen een eerste en spontane esthetische emotie bij het bekijken van de natuur, in dit geval van de vogels in de lucht en de lelies op het veld. De natuur wordt hier als het ware bekeken met onschuldige kinderogen. Zij is lief en zacht, mooi, zuiver en probleemloos. We mogen deze teksten echter niet meer laten zeggen dan zij kunnen en willen zeggen. Zij zijn geen realistische weergave van wat zich in de natuur werkelijk afspeelt. Het is geen beschrijving van een zorgeloze werkelijkheid, maar een ethische uitnodiging om in te zien dat er meer is om voor te leven dan alleen maar geld verdienen, dat er meer is om voor te leven dan alleen maar voedsel, luxe en mooie kleren, dat er meer is om voor te leven dan alleen maar probleemloos oud en liefst heel oud te worden. Met deze evangelieteksten wordt ons geen paradijselijk leven aangepraat, waarin landbouwers en kleermakers overbodig zijn en waarin het vertrouwen op God elke arbeid vervangt. Neen, de vogels en de lelies moeten ons doen nadenken over de vraag wie de werkelijke heerser is over ons bestaan.
Laten we Gods wil heersen over ons leven of dienen we liever een andere heer, namelijk de mammon? De mammon schenkt ons bestaanszekerheid, zo lijkt het, maar ook uiteindelijk? Geld laat ons toe zelf goed te leven, maar zijn we geen dikke egoïsten als we het geld niet ook gebruiken om de vele armen om ons heen een goed leven te bezorgen? Zijn de schatten die de mammon ons schenkt van blijvende aard? Wie is uiteindelijk de heer die we willen dienen? Hoe kunnen we schatten verzamelen die blijvend zijn, die niet door roest of mot worden weggevreten en die niet door dieven gestolen kunnen worden? Aan wiens rijk willen we uiteindelijk meebouwen? Wie staat bij ons op de eerste plaats: God of de geldduivel? Dat zijn de echte vragen die achter deze ‘lieftallige’ teksten schuil gaan.
Preekvoorbeeld
Laatst kwam ik tijdens een fietstochtje een bord tegen met de tekst:
‘De natuur kent het grote geheim en glimlacht’.
De rietpluimen in de sloot,
de bomen in het bos,
de vogels in de lucht,
de bloemen in het veld,
ze kennen het geheim.
Ze zijn namelijk made in heaven
en kunnen glimlachen,
omdat ze zonder dat ze er erg in hebben
voor honderd procent met Gods genade meewerken.
Want gewerkt wordt er zeker in de natuur.
De vogels; altijd druk:
nesten bouwen, eieren leggen,
fourageren, jongen voeren,
naar het zuiden vliegen en dan helemaal weer terug.
En, voordat er bloemen in het veld bloeien,
is het zaad ontkiemt, heeft wortels gekregen,
daarna opgeschoten en tot volle wasdom gekomen,
om weer zaad te kunnen vormen.
Maar de natuur fronst haar voorhoofd niet,
maakt zich niet al bij voorbaat zorgen,
zij leeft als het ware bij de dag.
Een boom laat al zijn eikels of kastanjes vallen,
hij houdt niets achter,
pot niets op voor de dag van morgen
en in de fruitboom hangt in de takkengeen ‘appeltje voor de dorst’
bij wijze van reservevoorraad.
Als we Jezus horen vertellen
over het voorbeeld dat de vogels ons stellen
of de leliën in het veld,
dan doelt hij juist op dit aspect van de natuur.
Op een volkomen natuurlijke wijze
werken de vogels in de lucht en de leliën op het veld
met de genade mee.
Ze beantwoorden daarmee volkomen aan het doel
dat God met hen voor ogen heeft.
In de eerste lezing uit de profeet Jesaja gaat het niet
over hoe God zich tot de vogels of bloemen verhoudt
en voor hen zorgt,
maar over de relatie die God met mensen heeft.
De tekst laat geen ruimte voor twijfel,
het staat er kort en krachtig:
God houdt van ons en laat ons nooit ofte nimmer in de steek.
Kan de menselijke liefde misschien tekort schieten,
Gods liefde is onvoorwaardelijk en houdt onherroepelijk stand.
Maar geloven wij dat ook?
Geloven wij dat we
voor de volle honderd procent op Gods liefde kunnen bouwen?
Om met de woorden van de psalm van deze dag
te kunnen beamen:
‘Hij alleen is mijn rots, mijn redding,
mijn burcht, ik wankel niet,
van hem komt wat ik hoop?’
Jezus’ pleidooi om je geen zorgen te maken
over wat je aan moet, of wat je zult eten
is geen naïef geloof, dat als je maar op God vertrouwt
de gebraden duiven je zo de mond in zullen vliegen.
Of dat flierefluiten het hoogste goed is.
Nee, het is een pleidooi om
datgene wat echt belangrijk is
op de eerste plaatst in je leven te zetten.
Dat is wat Jezus betreft
het koninkrijk van God zoeken
en zijn gerechtigheid.
Daar zou al ons doen en laten,
ons werken, in dienst van moeten staan.
Net als de vogels in de lucht
en de bloemen in het veld,
zouden mensen voor de volle honderd procent
met Gods genade mee moeten werken.
Je kan geen twee heren tegelijk dienen.
Gods liefde kan niet beantwoord worden
als je hart door iets anders in beslag wordt genomen.
Gods genade kan je of tegenwerken
of je kan eraan meewerken.
Een tussenvorm bestaat niet.
God of de mammon.
Het is of het een of het ander.
Mensen werken of hebben recht op een uitkering
maar hoe dan ook, ze hebben de beschikking over geld.
En dat geld is allereerst bedoeld om verantwoordelijk te worden ingezet
voor degene die van jou afhankelijk is.
Om er voedsel, kleding en huisvesting van te betalen,
kosten voor gezondheidszorg en onderwijs.
En als er dan nog over is?
Een klein of groter bedrag?
Wat doe jij dan met die overvloed,
die je zomaar ten deel is gevallen?
Het antwoord op deze vraag bepaalt
of je met Gods genade meewerkt of niet.
Of je Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid
helpt groeien of in de kiem smoort.
Als je jouw overvloed gaat verzamelen en oppotten
gaat dat namelijk altijd ten koste
van hen die afhankelijk zijn van de voorzienigheid.
Gods voorzienigheid heeft mensenhanden nodig
gevuld met klinkende munt.
Gods voorzienigheid wordt zichtbaar
als onze overvloed gedeeld wordt
net als de kastanjeboom jaar na jaar
al zijn kastanjes geeft.
De natuur kent zijn geheim en glimlacht,
werkt met Gods genade mee,
verzamelt niet en pot niet op.
En wij? Volgen we dit voorbeeld?
Gods liefde voor ons is onherroepelijk,
Hij heeft onze namen geschreven in de palm van zijn hand.
Gods liefde kunnen we dus nooit verliezen.
De schat verworven in de hemel,
is dus een schat die op aarde gedeeld is.
Waarom doen we dat niet onbekommerder
of vaker of spontaner?
Meewerken aan Gods voorzienigheid
is meewerken met zijn genade.
Wat hebben wij eigenlijk te verliezen?
inleiding dr. Sylvester Lamberigts
preekvoorbeeld drs. Ellie Keller-Hoonhout
Homiletische hulplijnen 64
Archief
Een verstandig predikant houdt archief bij. Niet om op de automatische piloot van het ene A-jaar naar het andere te vliegen, want dat zou dodelijk zijn voor de inspiratie. Voor de eigen inspiratie vooral.
Een archief is niet bedoeld om oude herten langs levend water te leiden. Wel om aantekeningen te maken. Namelijk na de mis: wat beviel mij aan mijn preek? En wat niet? Vooral dat laatste. Wat heb ik laten liggen? Wat heb ik in de lezingen gehoord, waarop ik niet was voorbereid? De feitelijke preek is niet waar de predikant te voren op geprepareerd was, maar de preek zoals die uiteindelijk gehouden is en overkwam.
Reflectie begint bij het noteren van wat wij on second thoughts zelf van onze preek vonden. Daar kan het voorlopig bij blijven. Als je maanden of jaren later die preek weer onder ogen krijgt, kunnen die aantekeningen fungeren als leeswijzer.
Oude preken teruglezen is verhelderend. Waar was ik toen toch mee bezig? En wat is er van dat thema eigenlijk geworden? Of je ziet jezelf regelrecht in je valkuil vallen.
Teruglezen is niet alleen beschamend. Het kan je ook terugbrengen bij een aardig gegeven, een frisse gedachte. Maar wat stopte ik er veel in! Nu zou ik aan één alinea genoeg hebben. En die dan eens goed uitwerken en neerzetten. Het archief bevat dus huiswerk.
Een oude preek opnieuw houden is uiterst bewerkelijk. Het kost veel tijd er overnieuw in te komen. Dan kun je in dezelfde tijd beter een nieuwe maken.
Wat aan de grenzen van de vermoeidheid of in tijden van inspiratieschaarste en writers block wel kan helpen is: over een oude preek heen schrijven, dus gebruik te maken van de bestaande structuur en tekstfragmenten – en van de aantekeningen achterop. Ervoor bewaard te willen blijven weer in die valkuil te vallen, geeft ook luciditeit en motivatie.
De exegetische gedeelten van de preek kunnen wellicht nog wat lichtvoetiger geformuleerd worden. Exegese doet ertoe, maar we komen niet in de kerk om binnenbijbelse fenomenen uitgelegd te krijgen. Wat die te betekenen hebben en waar we die vandaag meemaken, hoe Christus ons daarin tegemoetkomt en wat dat met ons doet, ja, als je je terwijl je over zo’n oude preek heen schrijft, daaraan kunt toewijden, dan is er toch heel wat gebeurd.
Met minder zorgen over de vorm, heeft de predikant zich meer op de inhoud kunnen richten.
Dat is immers ook het hulpmiddel dat dit tijdschrift wil zijn: geen kant en klare tekst, maar een leidraad en een handreiking. De digitale beschikbaarheid van exegese en preekvoorbeeld nodigen uit tot zulk een ‘erover heen schrijven’. Niet over andermans tekst, dat zou plagiaat zijn, maar over welgekozen tekstfragmenten, die aan meditatief gehalte winnen als de predikant zich vrij voelt ze naar zijn eigen dictie om te zetten.
Klaas Touwen