- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 385.67 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
26 februari 2012
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 9,8-15; Ps. 25; 1 Petr. 3,18-22; Mar. 1,12-15 (B-jaar)
Inleiding
Genesis 9, 8-15
God belooft plechtig dat hij de aarde met alles wat er op leeft niet zal vernietigen. ‘Met jou zal ik een verbond sluiten. Jij moet de ark in gaan, samen met je zonen, je vrouw en de vrouwen van je zonen’, beloofde God aan Noach (Gen. 6,18). In onze perikoop wordt deze belofte ingelost. God maakt (telkens) een nieuw begin. Dit is het Leitmotiv dat onze drie Schriftlezingen verbindt.
Over de deelname van dieren aan het verbond van God met de mens zegt Ezechiël: ‘Ik zal een vredesverbond met ze sluiten’ (Ezech. 34,25). Andere Bijbelteksten onderstrepen de nauwe betrekking tussen mensen en dieren (Joël 1,18). De dieren zijn solidair met de mensen.
De drie verbonden die God met mensen sluit, worden alle drie voorzien van een eigen teken dat de mens op een zichtbare manier doet denken aan de reddende tussenkomst van God. Voor Noach en voor de hele mensheid die na de zondvloed ontstaat, is dat de regenboog. Voor Abraham en zijn nakomelingen is het de besnijdenis (Gen. 17). Voor Mozes en de Israëlieten is dat teken de sabbat (Ex. 31,13).
De regenboog is, volgens sommigen, een afbeelding van de boog als een wapen van God waarmee hij de pijlen van zijn toorn richt op zondige mensen. Dit symbool wordt in de lucht opgehangen, om te verhinderen dat die boog nog ooit gespannen wordt om op de bewoners van de aarde te schieten.
Door het teken van de regenboog denkt God aan zijn verbond met Noach. Bij ons roept de regenboog associaties op aan de trouw van God, verwerkelijkt in een nieuw begin dat hoop op vrede, gerechtigheid en behoud van de schepping impliceert. Kortom: het hele Conciliaire Proces avant la lettre trekt voorbij. Het ‘gedenken/zich herinneren’ van God is een belangrijke term in de theologie van het boek Genesis. Het staat voor Gods bekommernis om een individu en een gemeenschap. Zo maakt God met Noach en zijn nakomelingen een nieuw begin bij het bevolken van de aarde.
1 Petrus 3,18-22
De eerste brief van Petrus (ca. 70 na Chr.) draagt vrijwel geen nieuwe gedachten aan het Nieuwe Testament bij. Verwantschap met reeds eerder bestaande geschriften valt op, zoals de drie eerste evangelies, de redevoeringen in de Handelingen der Apostelen en de vermaningen van Paulus. Toch krijgt de brief aandacht vanwege de passage over de prediking van Christus aan de ongehoorzame tijdgenoten van Noach in het dodenrijk. Jezus verkondigt zijn overwinning op lijden en dood overal om allen bij God te brengen. 1 Petrus 3,19 zegt het zo: ‘Hij is naar de geesten gegaan die gevangen zaten om dit alles te verkondigen’. Hieruit blijkt de universele reikwijdte van Jezus’ verlossingsdood in plaats en tijd.
Onze geloofsbelijdenis haakt hierbij aan met de woorden: ‘die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden’. Dit betekent: Jezus is wérkelijk gestorven. Hij was niet schijndood zoals sommigen beweerden. Hij is nedergedaald ter helle als Verlosser. Hij is opgestaan uit de doden als Heer van leven en dood. Dat wil zeggen: Jezus lééft sinds zijn dood voort bij God als de verrezen Heer. Hierbij verdisconteren we de mythische manier van spreken over bovennatuurlijke werkelijkheden van twee duizend jaar geleden. Mythe staat in deze context voor iedere menselijke poging om een bovennatuurlijke waarheid onder woorden te brengen.
Onze perikoop bestaat uit contrasten: Noach met weinig geredden (acht mensen) tegenover Jezus Christus met de talloze verloste gedoopten, en de zondvloed met zijn kolkende dodelijke water tegenover het doopsel met zijn levenwekkende water.
Het water van de zondvloed is een voorafbeelding (type) van de werkelijkheid (anti-type) die het sacrament van het doopsel is. Dat water waarin die ongehoorzame mensen ten tijde van Noach omkwamen, staat als een fotonegatief tegenover het water waardoor u nu geréd wordt (vers 21). God maakt door de dood en verrijzenis van Jezus Christus, waaraan wij deel hebben door het doopsel, een nieuw geestelijk begin met de mensen als kinderen van God.
Marcus 1,12-15
Met de doop van Jezus door Johannes de Doper, de bekoring in de woestijn die Jezus glansrijk doorstaat en de gevangenneming van Johannes komt een einde aan de voorbereiding voor Jezus’ optreden. Het grote keerpunt in de tijd (Grieks: kairos!) is gekomen. Jezus verkondigt het Goede Nieuws: ‘Het koninkrijk van God is nabij: komt tot inkeer en gelooft in het evangelie’. Jezus’ prediking opent voor de mensen de mogelijkheid een nieuw leven met God te beginnen.
Jezus is vervuld van de heilige Geest. Die Geest drijft hem naar de woestijn, de klassieke Bijbelse plaats waar mensen God ontmoeten en waar mensen zich soms voorbereiden op een goddelijke zending. Zo leidde God zijn volk eertijds naar de woestijn om het op de proef te stellen. De veertig dagen van Jezus’ verblijf in de woestijn zinspelen op de veertig jaren die het Godsvolk in daar doorbracht. Jezus representeert het volk van God. Een belangrijk verschil is dat Jezus positief door de beproeving heen komt, terwijl de Israëlieten jammerlijk falen.
Jezus leeft er te midden van de wilde dieren. Dit kan een verwijzing zijn naar een geliefd thema van de profeten wanneer zij de eindtijd ter sprake brengen: het herstel van de vriendschappelijke relatie van de mens met de dieren, zoals die was in het aards paradijs. De wilde dieren worden op het einde der tijden tam (denk aan de dierenvrede van Jesaja 11,6v). Jezus zou hiermee een signaal hebben willen geven dat de eindtijd is aangebroken. Wilde beesten in de woestijn zijn, volgens een Joodse traditie, handlangers van de demonen. Dit kan betekenen dat hier, naast een verwijzing naar een herwonnen paradijs, ook een aankondiging van de overwinning op de krachten van het kwaad te beluisteren valt. De engelen die Jezus dienen, herinneren aan Psalm 91,11: ‘Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen, die over je waken waar je ook gaat’. ‘Leeuw en adder zul je vertrappen, roofdier en slang vermorzelen’ (Ps. 91,13).
De verzen 14-15 vormen een samenvatting van het hele evangelie volgens Marcus. Deze twee verzen zijn als een goed gekozen krantenkop, die onze lectuur bij voorbaat in de gewenste richting stuurt. In dit licht dient Marcus gelezen te worden. Twee termen staan hierin centraal: ‘het koninkrijk van God’ en ‘tot inkeer komen’. Het Rijk van God is niet een grondgebied zoals het koninkrijk der Nederlanden. Het koninkrijk van God is een situatie waarin God het voor het zeggen heeft, waarin God feitelijk de dienst uitmaakt. Het ‘tot inkeer komen’ oftewel ‘zich bekeren’, houdt verandering van gedachten in. Het gaat om een nieuwe manier van kijken. Niet langer is ons eigen levensgrote ‘Ik’ de basis van onze levensbeschouwing, maar God. – ‘Zie, ik (God) maak alles nieuw’ (Openb. 21,5).
Preekvoorbeeld
Deze week is de Veertigdagentijd begonnen. We horen het getal veertig en we weten dat er een belangrijke gebeurtenis aankomt. Na veertig dagen zondvloed kwam de regenboog als teken van Gods trouw. Veertig dagen en nachten lang was Mozes op de berg en toen kreeg hij van God de tafelen van het verbond. Veertig jaar was het volk in de woestijn en toen verscheen het beloofde land aan de horizon. Veertig dagen was Elia onderweg naar de berg en toen ontmoette hij God. Veertig dagen was Jezus in de woestijn en toen was het tijd voor de Blijde Boodschap van het Rijk Gods. En wij krijgen veertig dagen om ons voor te bereiden op Pasen, het feest van Jezus’ verrijzenis en tegelijk het feest van onze doop.
Ooit bepaalde de Veertigdagentijd het gehele dagelijkse leven, zoals dit bij moslims nog steeds het geval is. In de islamitische vastentijd staat alles in het teken van de ramadan. Zelfs bedrijven houden er rekening mee. De publieke omroep had vorig jaar een eigen ramadanjournaal met reportages en nieuws. Zelfs televisiekok Joop Braakhekke kwam eraan te pas. Onze Veertigdagentijd haalt het daar niet bij. Ze komt niet vaak in het nieuws, tenminste niet hier in het westen. Dit wil nog niet zeggen dat katholieken er weinig aan doen, maar het valt in ieder geval niet erg op. Behalve de verplichte vasten-en-onthouding op Aswoensdag en Goede Vrijdag wordt de invulling van de vastentijd overgelaten aan ieders persoonlijk initiatief. Als katholieken er iets aan doen, is het niet omdat iedereen het doet of omdat het moet, maar omdat ze gemotiveerd zijn. Een bepaald woord in het openingsgebed van vandaag helpt ons deze motivatie op het spoor te komen. We hebben gebeden dat het ons in deze Veertigdagentijd mag lukken ons opnieuw open te stellen voor Christus. Het woord openstellen zegt het. Deze tijd wordt ons gegeven om in ons open te maken wat verstopt is en schoon te maken wat is dichtgeslibd, zodat we opnieuw contact krijgen met de bron van ons leven, met Christus, met onze medemensen, met de schepping waarvan we deel uitmaken en met onze eigen ziel.
Aan God ligt het niet. Hij houdt alle verbindingen open, wat er ook gebeurt. Drie keer klinkt het na de zondvloed: ‘Dit nooit meer!’. ‘Nooit meer zal ik mijn hand van mijn schepping aftrekken’. Op dat moment verschijnt de regenboog als teken van Gods onverwoestbare trouw: gebroken licht, uiteenlopend in de prachtigste kleuren van rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Aan God ligt het niet. Zijn solidariteit met iedere mens, met alle levende wezens en met de hele schepping is onvoorwaardelijk. Hij zal, moge komen wat komt, laten zien dat hij het voor het zeggen heeft. Zijn Rijk staat niet op de landkaart, zoals het Koninkrijk der Nederlanden, maar is een wereldwijde samenleving waarin iedere mens tot zijn recht komt. Vandaag verkondigt Jezus na veertig dagen woestijn dat dit Rijk Gods ophanden is: ‘De tijd is vervuld. Het Rijk Gods is nabij’. Inderdaad, aan God ligt het niet. De deur staat wagenwijd open voor iedereen: ‘Nodig iedereen uit, want mijn bruiloftszaal moet vol zijn.’
Maar hier zit ook het probleem, want al houdt God alle verbindingen open, ikzelf kan de lijn dicht laten slibben. Ingeslepen onhebbelijkheden, verslavingen en bindingen kunnen de zintuigen van de ziel blokkeren. Soms geeft God me een signaal via mensen in mijn omgeving, maar er is te veel ruis, het dringt niet door. Soms spreekt God in mijn binnenste. Zijn woord is er, maar ik hoor het niet. Augustinus heeft dit meegemaakt: ‘Binnen in mij was je, maar ik was buiten en ik zocht jou buiten mij. Toen heb jij geroepen en geschreeuwd, door mijn doofheid ben jij heen gebroken.’ Het lag niet aan God, zegt Augustinus, terugkijkend op zijn leven. Hij was er, maar ik was niet thuis. Zijn verhaal is van alle tijden. Het ligt niet aan God, hij is er. Het ligt niet aan de mensen om je heen. Zij zijn er. Maar jíj geeft niet thuis.
Deze Veertigdagentijd is een tijd van thuiskomen, tijd van inkeer. ‘Bekeert u!’ roept Jezus naar elk van ons. Maar bekering begint met inkeer, verstopte oren uitspuiten, luie ogen activeren, gevoelig worden voor signalen die zeggen dat je leven dieper, intenser, zuiverder wordt als je de dingen anders aanpakt.
Het is zaak dat we andere mensen worden, met een nieuwe gezindheid, zegt Paulus (Rom. 12,2). Maar die nieuwe gezindheid komt niet uit de lucht vallen. Ze moet geoefend worden. Zonder bidden, aalmoezen geven en vasten lukt het niet. In de grote godsdiensten speelt deze trits, het bidden, aalmoezen geven en vasten, een belangrijke rol. Dat is te begrijpen. Door te bidden, als je het goed doet, verandert je relatie met God. Door vrijgevig te zijn, als je het goed doet, verandert je relatie met je medemensen. Door te vasten, als je het goed doet, verandert je relatie met je eigen lichaam en je eigen ziel. Zo helpt deze Veertigdagentijd ons om ons open te stellen voor het mysterie van ons bestaan en dieper door te dringen in het mysterie van Christus. Wij zijn gedoopt. Maar we blijven toch altijd doopleerlingen. In de oude kerk werden gedoopte christenen vaak met goed getrainde soldaten vergeleken. In deze Veertigdagentijd zijn we soldaten op herhalingsoefening. Moslims begroeten elkaar tijdens de ramadan met de woorden: Ramadhan moebarak,‘Gezegende Ramadan’.’ U wens ik: ‘Gezegende Veertigdagentijd.’
Jan Holman svd, inleiding
Jan Hulshof sm, preekvoorbeeld