- Versie
- Downloaden 53
- Bestandsgrootte 92.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 juni 2022
- Laatst geüpdatet 18 augustus 2022
18e zondag dhj, C jaar, 31-7-2022
31 juli 2022
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Pred. 1,2 en 2,21-23; Ps. 90; Kol. 3,1-5.9-11; Luc. 12,13-21 (C-jaar)
Inleiding
Prediker 1,2 en 2,21-23
Vooraf: Voor de liturgieviering is het raadzaam in verband met deze perikoop, om Prediker niet tekort te doen, en minstens ook de verzen 2,24-26 te lezen.
Bij een eerste lezing laat deze perikoop met de frequente herhaling, dat alles ijdelheid is, een negatieve en vooral weinig bemoedigende indruk achter. De tekst lijkt ook in negatief contrast te staan met de evangelielezing, waarin gewezen wordt op het zoeken naar het Koninkrijk van God.
Tussen Prediker 2,21 en Lucas 12,20, waar sprake is van het achterlaten van je bezit aan (onbekende) anderen wanneer je komt te overlijden, is er weliswaar qua tekst een verband. Maar beide perikopen leggen duidelijk eigen accenten.
‘Alles is ijdelheid’, is dit alles wat Prediker zegt?
Wanneer men alleen dit pessimisme of cynisme van Prediker ziet gaat men al te gemakkelijk voorbij aan het eigen karakter van het boek Prediker en aan wat het boek te zeggen heeft.
Het opschrift in vers 1,1 zegt dat Prediker de zoon van koning David is, koning Salomo (10de eeuw vChr.). Onderzoek heeft aangetoond, dat de tekst van latere datum moet zijn, ca. 250-200 vChr., en dat het boek dus aan de wijze koning Salomo is ‘toegeschreven’.
Prediker is een wijze die verschillende aspecten van het leven van de mens verkend heeft. En daarbij komt hij op het eerste gezicht zeker tot negatieve oordelen. Het geloof in God biedt de mens geen antwoord op zijn existentiële vragen. Eerder nog versterkt het het lijden van de mens, de pijn van het menselijk bestaan, omdat de mens afhankelijk blijft van wat er gebeurt en dat allemaal over zich heen moet laten komen, zonder het goed te begrijpen. Toch roept Prediker ons op God te vrezen, zelfs als Hij de goeden lijkt te straffen en de goddelozen te zegenen. Hij blijft van mening dat het loont om goed te doen (zie 8,12v). Ook al bieden goede eigenschappen zoals deugd, wijsheid of kennis geen garantie voor een goed leven, ze zijn een geschenk van God. Ook genieten van het leven is een geschenk van God en hangt niet af van veel bezit of eigen bezit afmeten aan dat van anderen. Dat is slechts buitenkant. Wijsheid, geschonken door God, helpt de mens oog te hebben voor het goede dat God geeft en ervan te genieten.
Kijken we naar de tekst. Tot driemaal toe wordt er op een aspect van het leven gewezen waarvan wordt gezegd, dat het ijdelheid (leegheid) is. Eén keer wordt deze ‘ijdelheid’ nog aangevuld met een tweede negatieve kwalificatie (‘grote onbillijkheid’).
In vers 1,2 – er staat vijf keer het woord ‘ijdelheid’ – wordt met een algemene stellingname gezegd dat het leven van de mens ijdelheid is, leegheid of niets. Daarmee wordt een kader aangegeven voor het leven van de mens. Bedoeld is het leven van de geboorte tot het graf.
Twee situaties volgen er ter illustratie van deze stellingname. In vers 2,21, wordt gekeken naar wat een mens met wijsheid, wetenschap en kennis kan doen. Ook daarvan geldt: hoe goed het ook is, na zijn dood zal het werk overgaan naar een ander die er niet voor gewerkt heeft.
In de verzen 22-23 stelt de schrijver zich opnieuw de vraag, zie ook Prediker 1,3: Wat heeft de mens toch aan al zijn werken of zwoegen onder de zon? Om meteen te concluderen dat het leidt tot smart, tot verdriet en onrust (nachtelijk getob). Het is ijdelheid. De auteur kan het blijkbaar niet genoeg herhalen.
Binnen het kader van het leven probeert Prediker evenwel op verschillende manieren voor de mens ruimte te scheppen voor een betekenisvol leven.
Een voorbeeld daarvan vindt men in 2,24-26. Het eten en drinken van de mens en het genieten van het goede van zijn werk, het zijn bezigheden door de hand van God gegeven. God is het ook die wijsheid, wetenschap en vreugde geeft aan de mens die goed handelt voor Gods aangezicht, vers 26a; dat wil zeggen: die goed leeft volgens de Tora. Voor de zondaar resten slechts het verzamelen en vergaren van wat hem uiteindelijk zal worden afgenomen en aan degene gegeven die goed handelt voor God, vers 26b.
Op deze wijze zoekt Prediker een uitweg voor de scepsis van de mens omtrent het menselijke bestaan door een perspectief te bieden: trouw blijven aan God en vertrouwen houden in Hem. Met oog te hebben voor de verschillende deugden en vaardigheden van de mens en ook voor het genieten van het goede als gaven van God kan de mens zijn dankbaarheid tonen jegens God. En daarmee heeft hij een weerwoord op het ongeloof en de scepsis die de algemene stellingname (‘alles is ijdelheid’) kan oproepen. Een weerwoord, zo sterk, dat hij daarmee de begrenzingen van het leven overtreft.
Een goede inleiding op Prediker: Tenachon serie 3. Geschriften, afl. 10 [Megilat] Kohelet – Prediker. Hilversum, B. Folkertsma Stichting, 1987
Kolossenzen 3,1-5.9-11
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 12,13-21
Deze perikoop is een deel van een grotere discussie die begint in 11,37 met een rede tegen de Farizeeën (6x Wee u…). Daarop volgen er reacties om Jezus op zijn woorden te kunnen vangen (11,53v).
Onze tekst begint met een alleszins redelijk lijkende vraag van iemand uit de alsmaar gegroeide schare, dat Jezus, aangesproken als Meester en dus iemand met gezag, de broer van de vraagsteller moet overtuigen of dwingen de erfenis met hem te delen.
Jezus’ antwoord aan de man gaat niet direct in op deze vraag. Daarvoor is Hij niet gekomen; Jezus is geen rechter of bemiddelaar voor dit soort zaken. Zie een gelijksoortige reactie, maar dan op een vraag van Mozes: Exodus 2,14 en (citaat) Handelingen 7,27.
Vervolgens richt Jezus zich tot de menigte (in het Grieks staat er: ‘Hij sprak tot hen’, meervoud.’) met een algemene waarschuwing: pas op voor hebzucht, want niet in een overvloed aan goederen ligt de zekerheid van leven voor iemand die veel heeft. Jezus verduidelijkt het met een gelijkenis. Voor een man wiens grond een rijke oogst heeft opgeleverd, is deze oogst die hem toevalt aanleiding om die goed te bewaren én om steeds meer goederen te verzamelen en daarvoor grotere schuren te bouwen. Met het perspectief dat hij dan voldoende heeft verzameld voor vele of lange jaren om uit te rusten, te eten, te drinken en te genieten.
Deze man, zoals hij beschreven wordt, besteedt al zijn tijd en aandacht aan zijn eigen ik. In de verzen 17-19 komt het woord ‘ik’ zeven keer voor; het woord ‘mijn’ vier keer; en in die verzen is hij in gesprek … met zichzelf of (een kleine variatie van Lucas) met zijn ziel. Daarop volgt een reactie van God zelf, direct tot de man. God noemt de man dwaas. Want in deze nacht zal zijn ziel van hem opgeëist worden, hij zal zijn leven, dat hem (te leen) gegeven is, moeten teruggeven. En dan gaan na zijn dood al zijn bezittingen naar een ander, onbekend wie. De tijdsbepaling ‘in deze nacht’ is hier figuurlijk te verstaan als ‘in deze duisternis’, in dit leven waarin je alleen maar bezittingen verzamelt voor jezelf.
Dan duidt Jezus de gelijkenis en wijst een andere weg. Iemand die alleen maar schatten verzamelt voor zichzelf lijkt op de man in de gelijkenis. Die is hebzuchtig te noemen. Voor Jezus is het belangrijk dat men rijk is bij God. Dat wil zeggen, dat men zoekt naar het Koninkrijk van God, naar een schat in de hemel die niet afneemt (zie Luc. 12,31.33v). Dat vraagt om een leven dat niet op grote hoeveelheden bezit voor jezelf is gebaseerd (v. 15), maar dat wordt bepaald door het verzamelen van bezittingen om te delen met je naaste. Hier wordt gesproken over het verzamelen voor jezelf van concrete goederen (de oogst) maar het mag zeker breder verstaan worden als het voortdurend alle aandacht en belangstelling voor jezelf opeisen. ‘Rijk zijn bij God’ houdt ook in, dat je je tot naaste maakt van een ander en dat je concrete aandacht besteedt aan en zorg en belangstelling hebt voor die ander.
Met de uitnodiging tot zo’n levenshouding heeft Jezus indirect ook een bepaald aspect van de vraag over het delen van de erfenis beantwoord.
Preekvoorbeeld
We weten maar al te goed dat er zich in ons krachten bevinden, die in staat zijn om ons innerlijk evenwicht zwaar op de proef te stellen: ze brengen ons uit de balans en kunnen ons tot een punt voeren waar we naar toe werden meegesleept, maar waar we niet hadden willen komen. Deze krachten zijn de verlangens die in ons kunnen opkomen. Die worden gevaarlijk als ze overgaan in begeerten. Wanneer de verlangens in ons onderworpen zijn en gehoorzamen aan het redelijk verstand, dan gaat het goed, maar ontsnappen ze aan deze controle, dan kan het helemaal mis gaan. Het evangelie zelf vandaag geeft er een voorbeeld van. Een rijk man laat ongebreideld zijn verlangens de vrije loop. Hij bouwt een schuur voor het graan, dan nog een en nog een: nog méér verzamelen, nog méér opslaan! Hij weet van geen ophouden om aan deze bezitsdrang – en het zich veiligstellen voor de toekomst! – te voldoen. Wat hem uiteindelijk bruusk doet stoppen is de dood: ‘Dwaas: nog deze nacht komt men je leven van je opeisen’, hoort hij. Gestorven, verschijnt hij voor Gods aanschijn. Wat heeft hij te bieden? Hij, die tijdens zijn leven verslaafd was aan een onverzadigbare honger naar méér, staat daar dan in heel zijn zielnaaktheid voor de eeuwige Rechter! Het enige, wat hem overblijft is een smeekbede tot God te richten en om diens barmhartige en vergevende liefde vragen.
Paulus doet in zijn brief aan de Kolossenzen, de tweede lezing van deze zondag, een dringend beroep op ons om ons – met alles wat er in ons is – te weer te stellen tegen het verkeerd gebruik van onze verlangens. Met name noemt hij: ‘immorele praktijken, ontucht, onzedelijkheid, hartstocht, begeerlijkheid, hebzucht en elkaar beliegen’. ‘Weest radicaal’, schrijft hij, ja letterlijk staat er zelfs: doodt de ledematen die zich aan dergelijke praktijken overgeven. Alleen zo zul je in staat zijn de ‘geborgenheid van je ziel met Christus in God’ te behouden!
Talloze voorbeelden zijn er aan te halen hoe het mis kan gaan. Ik doe een greep. Een eerste voorbeeld uit de bijbelse geschiedenis. De vrouw van de Egyptenaar Potifar lag verleidelijk uitgestrekt op een bed in de kamer waar Jozef moest komen. Ze lokt hem naar zich toe. Op dat moment moet er in Jozef een enorme strijd zijn ontbrand: zal hij toegeven, bezwijken, of weglopen en zich aan de zonde ontrekken? Hij deed het laatste. We kunnen rustig stellen: alleen ‘de kracht van Gods genade’ stelde hem ertoe in staat!
Een ander voorbeeld uit mijn eigen leven, simpel, maar significant. Ik was met mijn broer op een vakantietocht in Frankrijk. Op een goed moment zagen we een restaurantje met het woord ‘escargots’ (slakken). We gingen naar binnen en namen een bord vol. Heerlijk, vooral de saus erover heen! We waren op dat moment zo verlekkerd, dat we niet konden weerstaan een tweede bord te nemen. Maar halverwege het tweede bord kregen we hevige buikpijn. Het kwaad strafte zichzelf. De ogen waren groter dan de maag geweest.
Een derde voorbeeld uit de geschiedenis van ons land. De tweede wereldoorlog was afgelopen en ons land behoorde tot de overwinnaars. Dat gaf ons een gevoel van: nu is er de kans om een stuk grond van het verslagen Duitsland aan ons grondgebied toe te voegen! Het werd de grenscorrectie bij ’s Heerenberg. Aan wat de mensen die daar woonden ervan vonden, werd even niet gedacht. Gelukkig kwam een aantal jaren later het goede inzicht. Er kwam een referendum. De meerderheid stemde ervoor bij Duitsland te blijven. Dus ook op het niveau van landen en staten kan de zonde van inhaligheid toeslaan.
Het tegendeel van ‘zich-in-begeerte-laten-gaan’ is zich inhouden, een terughoudende kracht in het werk stellen. Dit kan ons nadenkend verstand zijn, dat afweegt of iets goed of kwaad is. Paulus hecht, zo hoorden we, vooral aan het feit, dat iedere mens het beeld van de Schepper in zich draagt. Dit bedenkend, kan maken, dat we de oude mens met zijn zelfzuchtige gedragingen willen doden, om de nieuwe mens in ons te laten groeien: ‘Laat Christus uw leven worden!’ Hij zal ons op het pad houden van het ware, het goede, het liefdevolle. Het is de moeite waard in diepe verbondenheid te zijn met de levende Christus in ons. De Heilige Titus Brandsma sprak graag over: God in de grond van ons wezen. Met zachte en begripvolle liefde zal Hij ons wegtrekken als we op de rand van een afgrond staan. Want dat is het toch wel, als het over zonde gaat, naar Paulus’ woorden in de Romeinenbrief (Rom. 7,15): ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw!
Je weerhouden, ‘nee’ zeggen, wanneer sterke verlangens – overgaande in begeerte en kost wat kost naar je toehalen – met je op de loop willen gaan. Is dit krampachtigheid? Integendeel. Het is een teken van ultieme vrijheid, de vrijheid van de kinderen Gods.
Dr. Anna Terruwe, bekend psychiater in de jaren vijftig, die talloze mensen geholpen heeft, met name veel priesters en religieuzen, smeedde er een eigen term voor in haar boekje over het huwelijk: ‘Liefde bouwt een woning’. Ze spreekt over de ‘weerhoudende liefde’, die niet alleen in het leven van priesters en religieuzen zijn waarde heeft, maar waar ook gehuwden, en jongeren, die op weg zijn naar het huwelijk, hun voordeel mee kunnen doen. Op een goed moment werd zij vanwege haar theorieën bij het Vaticaan op het matje geroepen, maar uiteindelijk kwam het allemaal toch goed. Paus Paulus vi ontving haar in een privé-audiëntie. Hij bood haar, uit respect voor haar persoon en voor alle hulp en raad die zij aan tallozen gegeven had, een roos aan!
We kunnen alleen maar wensen, dat Christus in de harten van velen zijn plaats krijgt – of weer terugkrijgt – om het uit te houden in een maatschappij, getekend door enorme billboards langs de wegen vol verleidelijke aanprijzingen op het gebied van eten, drinken, kleding, vervoersmiddelen – getekend ook door een verkeerd idee van vrijheid met de connotatie van ‘alles moet kunnen’!
In de kracht van Hem en van de weerhoudende liefde zijn we in staat om het negende gebod te volbrengen: gij zult niet het huis van uw naaste begeren, niet zijn vrouw, zijn os, zijn ezel of welke zaak ook aan uw naaste toebehoort (tevreden en dankbaar zijn met wat je hebt!), eveneens om het woord van Jezus te handhaven: wie al een vrouw ziet om haar te begeren, begaat overspel in zijn hart (een kuise blik te hebben). En last but not least: met Jezus en in de kracht van de weerhoudende liefde zal wie ertoe geroepen is, in staat zijn om de belofte van maagdelijkheid ‘omwille van het rijk der hemelen’ goed te leven!!
Ten slotte nog: in de eerste lezing hoorden we het woord van Prediker: Wat zou je je aftobben, ploeteren, aan zorgen overgeleverd zijn, als je uiteindelijk alles moet afgeven aan anderen en er blijft niets over: ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid!
‘Alles afgeven en er blijft niets over?’ Inderdaad, wanneer je tobben en ploeteren geheel eigengericht was, vol bezitterigheid, vol inhaligheid, blijft er niets over! Wanneer echter je aftobben, je ploeteren en inspannen niet zelfzuchtig was, maar bedoeld voor de ander naast je – ook dan moet je op het einde van het leven zeker, ‘alles afgeven’, maar je krijgt het honderdvoudig terug! Want wat je deed, deed je uit liefde en goedheid. En is Godzelf niet het ‘hoogste goed’? Hem zul je verwerven, de Heer, die zegt: ik was die naaste, immers: ik was ziek, ik was in de gevangenis, ik was naakt en gij hebt mij bezocht, gekleed, geholpen...
Dus ijdelheid der ijdelheden, alles ijdelheid? Nee, de keerzijde is: alles adeldom van de hoogste liefde! Gods edelmoedigheid voor wie zich edelmoedig toonde!
Zo aanstonds mogen we deze weer smaken in Jezus’ zelfgave: zijn Lichaam en Bloed, gegeven voor het leven van de wereld!
Literatuur
Over Titus Brandsma: ‘De bekommerde om de nazi-zuster’, Katholiek Nieuwsblad nr. 49, december 2021
Dr. A.A.A. Terruwe, De liefde bouwt een woning, Roermond 1971
inleiding Wim van Stiphout
preekvoorbeeld Tiemen Brouwer OP