- Versie
- Downloaden 51
- Bestandsgrootte 204.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
28 juli 2019
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,20-32; Ps. 138; Kol. 2,12-14; Luc. 11,1-13(C-jaar)
Inleiding
Genesis 18,20-32
Sodom is een goddeloze stad geworden. Dat geldt tenminste voor de grote meerderheid van haar bewoners. God stuurt twee engelen naar de stad, maar zelf blijft hij nog even treuzelend bij zijn vriend Abraham staan, precies of hij hem nog de kans wil geven om het voor de stad op te nemen. En dat doet Abraham. Hij treedt vrijmoedig op God toe en probeert hem van zijn voornemen om de stad te verwoesten af te brengen. Zal jhwh, die toch bekend staat als een barmhartige en rechtvaardige God, samen met de schuldigen ook de onschuldigen verdelgen? Zal hij vooral kijken naar de overgrote meerderheid van de slechten? Of zal hij zich laten vertederen door de kleine groep goeden en rechtvaardigen?
Op het eerste gezicht lijkt het erop dat Abraham wil verkrijgen dat tenminste de rechtvaardigen gespaard zullen blijven. Uit vers 24 blijkt echter dat hij in feite meer verlangt. Hij hoopt dat de gehele stad gered wordt. Dat het geloof van Abraham zo ver durft gaan is geweldig: rechtvaardigen moeten plaatsvervangend en verlossend kunnen optreden voor onrechtvaardigen. Een kleine rest rechtvaardigen moet voor een goddeloze meerderheid kunnen bemiddelen en ten beste spreken. Of nog: het goede moet sterker zijn dan het kwaad. Bij God moeten rechtvaardigen meer gewicht in de weegschaal kunnen leggen dan de onrechtvaardigen. Aanvankelijk stelt Abraham voor de stad te redden omwille van vijftig rechtvaardigen. Maar zoveel zijn er niet. Geleidelijk aan zal hij moeten verminderen en afdingen tot vijfenveertig, tot veertig, tot dertig, tot twintig en uiteindelijk tot tien. Iedere keer verhoort God zijn gebed, maar lager dan tien durft Abraham niet gaan.
Dit verhaal, dat in de Bijbel helemaal geïsoleerd staat, is enig in zijn genre. Het is de vrucht van een zeer persoonlijke en vooral gelovige intuïtie over de beschermende en plaatsvervangende rol van rechtvaardigen voor onrechtvaardigen. Over vele generaties heen herleest dit verhaal het profetische woord van Jesaja over de lijdende ‘dienaar van jhwh’, die zelf totaal onschuldig was, maar het toch opnam voor de zondaars en zo voor velen het heil bewerkte (Jes. 53,10v). De auteurs van het Nieuwe Testament hebben deze Jesajateksten over de dienaar later terecht op Jezus toegepast. Jezus, die reeds door een Romeinse honderdman onder het kruis ‘rechtvaardig’ (Luc. 23,47) en ‘zoon van God’ (Mar. 15,39; Mat. 27,54) werd genoemd, is de ‘dienaar van God’ bij uitnemendheid, die ene rechtvaardige, aan wie wij allen onze verlossing te danken hebben.
In elke generatie zouden er mensen moeten opstaan zoals Abraham en a fortiori zoals Jezus, mensen die rechtvaardig zijn en die vrijmoedig ten beste spreken voor medemensen, ook voor hen die God links laten liggen, zodat zij gespaard mogen worden, zich misschien bekeren en zo opnieuw genade vinden in de ogen van de Heer.
Kolossenzen 2,12-14
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 11,1-13
Jezus’ gebedsleven werkt aanstekelijk op zijn leerlingen. Zij vragen hem dat hij hen zou leren hoe zij ook zelf zouden kunnen bidden. Jezus antwoordt met het (Onze) Vader en met een catechese over het smeekgebed. Het (Onze) Vader zoals Lucas het weergeeft, is bondiger en waarschijnlijk oorspronkelijker dan de versie van Matteüs 6,9-13. Het heeft een kortere aanspreking en telt slechts vijf beden in plaats van zeven bij Matteüs. De opbouw is hetzelfde: een aanspreking, eerst stilstaan bij God zelf en daarna bij de eigen noden. We mogen God, heel intiem, aanspreken als Vader (Abba in het Aramees), op dezelfde wijze als Jezus en zijn tijdgenoten deden. Daarna volgen twee gebedswensen die God als voorwerp hebben: laat uw naam geheiligd worden en laat uw koninkrijk komen. De drie volgende beden zijn gericht op concrete menselijke noden: brood, vergiffenis en standvastigheid in de beproeving.
Na het (Onze) Vader weidt Jezus uit over het smeekgebed. Bij God mag je ongegeneerd aandringen, zoals bij je beste vriend, zelfs als je die op het meest ongelegen ogenblik (midden in de nacht) lastig valt. Als die vriend je niets kan weigeren omdat je maar blijft aandringen, hoeveel te meer zal God luisteren naar je vrijmoedig en aanhoudend gebed. Vraag en er zal je gegeven worden, zegt Jezus. Welke vader zal zijn zoon een slang geven als hij hem om vis vraagt of een schorpioen als hij om een ei vraagt. Als mensen, zelfs als ze slecht zijn, al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal onze hemelse Vader dan de heilige Geest (in de paralleltekst van Mat. 7,11 staat het goede) schenken aan wie hem erom vragen. Hij zal ons de heilige Geest en/of het goede schenken. Meestal worden die woorden over het hoofd gezien, terwijl zij nochtans veruit de belangrijkste zijn in deze catechese over het smeekgebed.
Nergens wordt gezegd dat christenen aan God om het even wat kunnen vragen en dat God hen dat ook zal schenken. Gelovige christenen hebben dat altijd wel ingezien. Zij weten dat zij niet om het winnende lot in de Euromillions moeten bidden of om de overwinning van hun favoriete voetbalploeg. Jezus zelf zegt elders in het evangelie trouwens uitdrukkelijk dat God niet alle gebeden verhoort. Zo verhoort hij bijvoorbeeld niet het schijnheilige gebed van hen die bidden om indruk te maken en op te vallen bij de mensen (Mat. 6,5), evenmin het gebed met een overvloed van woorden (Mat. 6,7) zoals de heidenen bidden.
In het Onze Vader staat uitdrukkelijk dat gebeden om vergiffenis niet verhoord worden als zij niet gepaard gaan met de bereidheid om zelf vergiffenis te schenken. God verhoort evenmin het gebed voor dingen waarvoor we als mens zelf onze verantwoordelijkheid moeten opnemen; wij mogen ons niet gedragen als verwende kinderen en God in onze plaats laten handelen.
Soms kan God onze gebeden niet vervullen omdat verschillende mensen tegelijkertijd om tegenstrijdige dingen vragen: iemand die op vakantie vertrekt vraagt om mooi weer, terwijl een boer op het zelfde ogenblik bidt om regen omdat anders zijn oogst zal mislukken. Het gebed is geen onfeilbaar magisch middel om God naar onze pijpen te doen dansen.
Soms gebeurt het dat God onze gebeden niet onmiddellijk verhoort, maar eerst na verloop van tijd of dat hij ze anders en beter verhoort dan we gevraagd hebben, alhoewel we dit meestal eerst later beseffen. Eigenlijk zouden we zozeer op God moeten vertrouwen dat ten slotte nog alleen deze bede overblijft: Vader, Gij weet beter dan ikzelf wat goed voor mij is en wat ik nodig heb om gelukkig te worden; schenk mij uw heilige Geest, de Geest van uw Zoon Jezus, die mij tot uw kind maakt en vol vertrouwen Abba doet roepen, waardoor mijn angsten verdwijnen, mijn vaak domme en zinloze vragen worden uitgezuiverd en mijn hart geopend wordt voor de heiliging van uw naam en de komst van uw koninkrijk.
Preekvoorbeeld
Vriendschap is één van de belangrijke gaven in je leven. Echte vriendschap is van grote waarde. Waarom? Dat is net zo moeilijk onder woorden te brengen als het begrip liefde. Bij de mooiste liefdesgedichten blijft er toch iets over van: ja, prachtig, maar toch is er nog meer over te zeggen. Zo ook met vriendschap. Het is goed dat je er zuinig mee omgaat, want echte vrienden heb je er maar een paar. Iemand schreef ooit: hoe meer ik over vriendschap nadenk, des te meer merk ik dat ik heel veel goede kennissen heb.
In de lezingen van vandaag speelt vriendschap een rol. In het evangelie, waar de leerlingen Jezus vragen hoe ze moeten bidden – en waar Jezus dan die gelijkenis vertelt over die man die ’s nachts bij z’n vriend aanklopt om brood te halen voor een onverwachte gast. En vriendschap speelt ook een rol in wat we uit het boek Genesis lazen.
Daar pleit Abraham voor Sodom. Sodom, die stad waarin van alles loos is. Vroeger dachten we in de kerk: als het over Sodom gaat, dan gaat het over homoseksualiteit (en het boek van Frédéric Martel over de geheimen van het Vaticaan doet die oude misvatting weer opleven). Maar inmiddels weten we wel anders. Sodom, zoek die stad niet te ver weg. Het is de stad van welvaart en verwildering; vlakbij, de rijken steeds rijker, de armen armer, sloppenwijken; Sodom de stad waar de sociale ellende groot is, de menselijkheid ver te zoeken. En de ellende van die stad is God ter ore gekomen.
Dat is het probleem met God. Wat zwaar drukt op de aarde stijgt naar hem op, het bloed, de faam, het geschreeuw. Dat is de omgekeerde zwaartekracht. Hij kan het niet langer aanzien, Hij komt om recht te zetten, om de menselijkheid te herstellen. Bevrijdend klinkt dat voor slachtoffers, maar voor Sodom dreigend, zwaar onweer. Abraham voelt dat.
Abraham wringt zich ertussen. De vader der gelovigen gaat tegenspel bieden. En hij bidt, hij pleit voor Sodom, voor de wereld. Zal er alleen oog zijn voor het onrecht, of ook voor het beetje recht dat er nog is? Hoe weegt God? Die vraag brengt Abraham tot grote bewogenheid.
Stel u voor, God, de stad bestaat uit honderd man. Als nu de helft, vijftig, rechtvaardig is, zult u de stad dan verwoesten? Nee, dan zal God de stad sparen. Abraham begint af te dingen: vijfenveertig, veertig, dertig, (hoe ver kan je gaan?) twintig, tien – het absolute minimum, met minder kan de synagoge niet bestaan. Abraham lijkt op een advocaat of op een sjacherende koopman.
Je vraagt je af; waar komt die vrijmoedigheid van Abraham vandaan? In het verhaal aan dat van vandaag vooraf, wordt verteld over de ontmoeting van Abraham en Sara met die drie mannen; die mannen waarvan het verhaal fluisterend laat horen dat God zelf op bezoek is. Die ontmoeting krijgt iets van een verbond, iets van een echte vriendschapsband, waarvan trouw en vertrouwen de kern zijn. En dat geeft Abraham de moed, om God zo tegemoet te treden, om hem te bidden. Vrienden onder elkaar kunnen zich deze vrijheid veroorloven.
En God is dat hele traject met Abraham gegaan. Dat zegt veel over God. God wil niet verwoesten, hij wil dat er recht wordt gedaan. Maar er is niet één rechtvaardige te vinden. Sodom zit aan de bodem. Zelfs het minimum aan recht wordt niet gehaald. Menselijkheid is er niet te vinden. Abraham zit met een verloren gevecht. Maar hij heeft er alles aan gedaan, in zijn roepen, in zijn pleiten.
‘Leer ons bidden.’ Het is die vraag van een van Jezus leerlingen. Leer ons bidden. Dat is dus blijkbaar niet vanzelfsprekend. Ja, bidden hoort bij geloven, dat weten we van vroeger, het is ons ingegoten, het hoort zelfs onafscheidelijk bij elkaar, maar het is voor veel mensen een groot probleem. Laat niemand zich dus schamen als je merkt dat je bij jezelf moet zeggen: nou, eigenlijk, feitelijk, heb ook ik moeite met het bidden; ik vind het lastig om er een goede vorm voor te vinden, een goed moment.
‘Leer ons bidden’ – en dan geeft Jezus antwoord met de woorden van het Onze Vader. Vader, laat uw naam geheiligd zijn. En geef ons het brood dat nodig is, en vergeef ons, als wij ook zelf vergeven. En je hoort opnieuw, als bij Abraham, die nauwe band, die verhouding die ook in het gebed dat ons geleerd wordt, wordt geschetst. Vader! Je mag, als je dat zou willen, wat mij betreft ook best ‘moeder’ zeggen, het gaat om die vertrouwdheid.
Die vertrouwdheid, als van een vriendschap – op de weg naar de gerechtigheid. Want dat is toch in de eerste plaats bidden, niet bedelen om goede gunsten, en ook niet als kleine kinderen die vragen om wat je zo graag wilt hebben en boos reageren als ze het niet krijgen; maar bidden als bondgenoot zijn, in het verband met hem staan, als met een goede vriend. Vragen om kracht en moed om een andere weg te gaan als dat nodig is, om de minste te zijn, als eerste je hand uit te steken naar die ander die je helemaal niet ziet staan. Niet vragen om een bovennatuurlijk ingrijpen, maar om kracht, moed, wijsheid om zelf in te grijpen; niet vragen om het onmogelijke, maar om een helder oog voor wat mogelijk is.
Bij God mag je ongegeneerd aandringen, zoals bij je beste vriend, zelfs als je die op het meest ongelegen ogenblik (midden in de nacht) lastig valt. Als die vriend je niets kan weigeren omdat je maar blijft aandringen, hoeveel te meer luistert God dan naar je vrijmoedig en aanhoudend gebed.
Bidden – lastig soms; moeilijk om woorden te vinden. Maar dan is het goed te bedenken, dat je nooit alleen bidt; zelfs niet in je binnenste binnenkamer. Biddend hoor je bij een gemeenschap waar Jezus ons is voorgegaan. In die gemeenschap wordt er gebeden, ook als je het zelf niet kan of het om welke reden ook, laat afweten. Een bemoedigende gedachte: er wordt voor mij en namens mij gebeden. Ónze Vader… niet alleen Mijn Vader…
inleiding dr. Sylvester Lamberigts;
preekvoorbeeld ds. Nico Pronk