- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 420.96 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
19 juli 2015
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 23,1-6 Ps. 23; Ef. 2,13-18; Mar. 6,30-34
Inleiding
Deze man, die zijn volksgenoten liefheeft
en voortdurend bidt voor hen en voor de heilige stad,
is JEREMIA, de profeet van God. (2 Makk. 15,14)
Dit was geprofeteerd door JEREMIA,
die door zijn eigen volk mishandeld was.
Hij was al in de moederschoot tot profeet gewijd,
om uit te rukken, af te breken en te verwoesten,
maar evenzeer om op te bouwen en te planten. (Sir. 49,7)
JHWH is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
(Ps. 23,1)
Profetenlezing: Jeremia 23,1-8
In Jeremia 21,11–23,8 klaagt Jeremia namens JHWH de koningen van Juda aan die zich niet als herders gedragen (21,11–23,2) én verkondigt hij dat JHWH herder van zijn volk zal zijn en nieuwe herders zal aanstellen (23,3-8).
Een koning die namens God het koningschap uitoefent, oordeelt rechtvaardig en eerlijk, bevrijdt de verdrukte uit de macht van de verdrukker, doet recht aan vreemdelingen, wezen en weduwen en vergiet geen onschuldig bloed (vgl. 22,3; Deut. 17,14-20; Ps. 72). Koning Josia (640-609) is zo’n koning naar Gods hart. Hij vindt een gedeelte van de Thora-rol terug, voert op grond hiervan hervormingen door en schaft de offerhoogten af (2 Kon. 22–23). ‘Hij beschermde het recht van armen en behoeftigen – en hij leefde in voorspoed. Is dat niet: mij (er)kennen? – spreekt JHWH’ (22,16; vgl. Sir. 49,1-7). Aan deze koning Josia toetst Jeremia zijn opvolgers.
Joachaz, Jojakim, Jojakin en Sedekia (2 Kon. 23,31–24,20) zijn koningen die uit zijn op eigen gewin (22,17); zij vertrouwen meer op Egypte en Babel dan op JHWH. Hun wijze van heersen loopt uit op de ondergang van deze davidische koningen (22,30).
Tegen deze slechte herders is de aanklacht van Jeremia gericht (23,1-2). Met ‘spreekt JHWH’ (5x: 23,1.2.4.5.7) en ‘dit zegt JHWH, de God van Israël’ (23,2), bekrachtigt JHWH de woorden van Jeremia. Over deze ontaarde herders klinkt het ‘wee’. Zij storten de schapen in het verderf, laten ze verdwalen (beschadigen en verstrooien), verjagen ze en zoeken ze niet op. Dáárom gaat JHWH deze herders (be)zoeken en straft hij hen.
JHWH neemt het herderschap over zijn volk weer over (23,3; Ezech. 34,11-31). Hij verzamelt zijn schapen, brengt ze terug (vgl. 12,15; 16,15) en vergroot de kudde (3,16; Gen. 1,28; 9,1.7). Er is dus weer toekomst voor zijn mensen.
Na dit goede voorbeeld (Ps. 23; 72) stelt JHWH, de goede herder, nieuwe herders aan, die hem metterdaad vertegenwoordigen. De schapen worden weer goed gehoed, komen tot hun recht, hoeven geen angst te kennen en geen enkel schaap loopt meer verloren (23,4; Ezech. 34,23v; Luc. 15,3-7).
Koning Sedekia beantwoordt niet aan zijn naam (‘mijn gerechtigheid is JHWH’), daarom zal JHWH ‘een rechtmatige telg’, ‘een spruit van gerechtigheid’ aan Davids stam doen ontspruiten (23,5v; vgl. Jes. 11). Hij zal een wijs beleid voeren, en het land recht en gerechtigheid doen. Dan zullen Juda en Israël verlost worden en in vrede kunnen leven. Zo blijft JHWH zijn belofte aan David gedaan trouw (2 Sam. 7,16). De naam en dus opdracht (wapen) van deze koning is: ‘JHWH is onze gerechtigheid’ (33,15v).
Deze bevrijding en het doen wonen in gerechtigheid en in vrede in het veelbelovende land overtreft de bevrijding uit Egypte (23,7v)!
In het Achttiengebed bidt de synagoge om de komst van deze spruit van gerechtigheid die messiaanse trekken heeft:
De spruit van David, uw dienaar,
doe die snel ontspruiten,
en zijn hoorn verheffe zich door uw bevrijding;
want op uw bevrijding hopen wij heel de dag.
Gezegend Gij Heer,
die de hoorn der bevrijding doet ontspruiten.
(15e zegenbede)
Op 30 januari 1933 komt Hitler aan de macht. Op 1 februari 1933 houdt Dietrich Bonhoeffer een lezing voor de radio met als titel ‘Veranderingen van het begrip Führer bij de jongere generatie.’ Hierin zegt hij o.a.:
Tot hoever is leiden en geleid worden gezond en waarachtig, en wanneer wordt het pathologisch en extreem? Pas indien iemand deze vragen voor zichzelf duidelijk beantwoord heeft, is hij in staat iets te vatten van het wezen van het leiderschap en iets van de aard van de jongere generatie.
Als de Führer zich door zijn volgeling ertoe laat verleiden zijn idool te willen zijn – en de volgeling zal dat altijd van hem hopen – dan glijdt het beeld van de leider over in dat van de verleider. Leider en ambt die zichzelf tot God maken, spotten met God.
(Dietrich Bonhoeffer, Werke 12, Gütersloh 1977, 240-260)
Evangelielezing: Marcus 6,30-34
In Marcus 6,6b-13 heeft Jezus de twaalf twee aan twee uitgezonden om in zijn naam en kracht te verkondigen dat het koninkrijk van God nabij is (1,15). Als herders (Jer. 23,4) zijn zij uitgezonden om de verloren schapen op te zoeken en tot omkeer op te roepen, om demonen uit te drijven en zieken te genezen.
Na gedane arbeid voegen zij zich weer bij Jezus (6,30v). Marcus noemt hier – en dit is waarschijnlijk de enige keer – de leerlingen apostelen, want als zodanig zijn zij opgetreden: uitgezonden door Jezus (6,7) hebben de twaalf als uitgezondenen de blijde boodschap metterdaad gedaan (6,13) en de mensen wegwijs gemaakt in de blijde boodschap van de Thora (6,12).
Nu het herderswerk gedaan is spoort Jezus zijn leerlingen aan om samen met hem op een eenzame plaats te gaan rusten (6,31-32). Op een eenzame plaats kunnen Jezus en de apostelen alleen zijn, op verhaal komen, bidden (1,35) en ervaren dat JHWH hun herder is: ‘JHWH is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water, hij geeft mij nieuwe kracht’ (Ps. 23,1-3a).
Een grote menigte mensen is hen echter voor (6,33v), mensen zonder naam en aanzien, aan wie geen eer te behalen valt, speelbal van de heersers, ‘schapen zonder herder’ (Num. 27,17; 2 Kron. 18,16). Jezus ziet deze mensen niet over het hoofd. Hij laat zich in zijn alleen-zijn onderbreken. Hij wordt in zijn binnenste door hen geraakt. Hij heeft compassie en voelt zich voor hen verantwoordelijk. Hij erbarmt zich over hen, houdt met hen een leerhuis en maakt hen wegwijs in de bevrijdende boodschap van de Thora. Voor hen wil Jezus ook een herder zijn. Hij laat hen ervaren dat ‘JHWH, onze gerechtigheid’ is. Aandachtig gaat hij met hen om en na het breken van de Thora (6,34), breekt en deelt hij voor deze verstrooide schapen vijf broden en twee vissen, en allen werden verzadigd (6,35-44): ‘U nodigt mij aan tafel’ (Ps. 23,5).
Een herder naar Gods hart kan pas rusten, wanneer de verstrooide schapen verzameld zijn en mee kunnen genieten van het goede land. Voor Jezus is een eenzame plaats – de woestijn, vgl. Exodus 16 – niet een plek om mensen in de kou te laten staan en zonder voedsel weg te sturen. Vanuit zijn geloof in God, de goede Herder, solidariseert hij zich met deze hongerige mensen. Hij nodigt zijn leerlingen uit om met elkaar te delen wat zij hebben. Dankzij Gods zegen blijkt gebroken en gedeeld voedsel meer dan genoeg voor vijfduizend mensen. Aan de hand van Gods Thora, op de weg van Jezus, kan herderschap ingeoefend worden.
Herders met de geur van schapen. Herders moeten de ‘geur van schapen hebben’. Weest herders met de geur van schapen, aanwezig te midden van jullie volk
zoals de goede herder Jezus. Jullie aanwezigheid is niet van ondergeschikt belang, ze
is onmisbaar. Aanwezigheid! Het volk vraagt er zelf om. Ze willen zien dat hun eigen
bisschop (pastor) samen met hen op weg gaat, bij hen is. Dat heeft het volk nodig
om te kunnen leven en te kunnen ademen! Sluit jullie niet op! Daal af te midden
van jullie gelovigen, ook in de buitengebieden van jullie bisdommen (parochies)
en in al die ‘existentiële buitengebieden’, waar lijden heerst en eenzaamheid en de
mensen verloederen. Pastorale aanwezigheid betekent op weg gaan met het volk
van God: voorop gaan om de weg te wijzen, om de route aan te geven; op weg
gaan te midden van het volk, om de eenheid te versterken; achteraan lopen om te
zorgen dat er niemand achterblijft, maar vooral om de intuïtie te volgen die het volk
van God bezit om nieuwe wegen te vinden. Een bisschop (pastor) die te midden
van zijn gelovigen leeft, houdt zijn oren open om te horen ‘wat de Geest tegen de
gemeenten zegt’ (Openb. 2,7) en te luisteren naar de ‘stem van de schapen’.
(Paus Francesco)
Maar Jezus weende en bad, alleen, omdat de mensen
als schapen dwalen waar geen herder ‘t oog op richt.
Verlos ons in zijn naam van onze ijdele wensen.
Voor een gesloten hart blijft ook de hemel dicht.
De Heiland op de berg, alleen met God zijn Vader,
vernam de stem van ‘t leed die van de aarde schreit.
Heer Jezus, maak uw kerk tot hoorder en tot dader,
opdat de wereld weet van uw barmhartigheid.
(Wilfred Monod, Liedboek 272: 2 en 4)
Literatuur
A. Groeneveld e.a. (Red.), Doorns Evangelie. Marcus opnieuw, Utrecht 2014
A. Heschel, De Profeten, Vught 2013, 150-194
H. Janssen OFM, ‘De Barmhartige is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets’. Bijbels over zielzorg gesproken, in: Franciscaans Leven 5, 97 (oktober 2014), 194-200
Paus Franciscus, De Kerk van barmhartigheid, Amsterdam 2014, p. 97-98
N. Schuman, Pastorale. Psalm 23 in bijbel en liturgie verwoord en uitgebeeld, Zoetermeer 2002
Preekvoorbeeld
Schapen zonder herder
Ik wil het evangelie van vandaag even in de context zetten.
Wat een spannend verhaal als je je voorstelt wat daar gebeurt.
In het evangelie ontmoeten wij twee spirituele leiders. De eerste was Johannes de Doper: heel Jeruzalem trok erop uit om naar hem te luisteren. Velen lieten zich dopen met het doopsel van bekering.
De tweede spirituele leider was Jezus. Hij was in opkomst, leefde als het ware nog in de schaduw van Johannes. Wel had Jezus een twaalftal leerlingen om zich heen verzameld om hen als het ware het vak te leren.
Aan het begin van hoofdstuk 6 stuurt Jezus zijn leerlingen op stage. Twee aan twee trekken ze er op uit. Ze verkondigen een boodschap van bekering, drijven boze geesten uit en leggen zieken de hand op en zalven hen met olie… het werkt… mensen beleven iets van het koninkrijk van God.
Ondertussen is Jezus alleen en wacht op de thuiskomst van zijn leerlingen. Maar dan hoort hij dat Johannes door Herodes onthoofd is. Een afschuwelijk bericht en voor Jezus zeer bedreigend. Wat Johannes is overkomen kan ook hém overkomen. Je hoeft geen profeet te zijn om dat te zien.
In een paar verzen wordt de spanning van het hele evangelie beschreven. De vreugde van het koninkrijk en de dreiging die ervan uitgaat voor de gevestigde macht die tot het uiterste gaat.
Raar is dat, de dreiging die uitgaat van mensen die het goede doen (ook vandaag).
De leerlingen komen thuis bij Jezus en vertellen hun verhaal, maar... het volk is ook niet gek. Ze hebben natuurlijk gehoord dat Johannes vermoord is. Hun geestelijk leider is vermoord… ze zijn als schapen zonder herder…
Ze vragen aan elkaar waar die leerlingen gebleven zijn die duivels uitdrijven, en waar is die Jezus, de neef van Johannes, wat vindt hij ervan en hoe moet het verder?
Moet je je voorstellen wat voor emotioneel gebeuren het daar is:
• De leerlingen die nog vol zijn van hun succes
• Jezus die de bui ziet hangen
• Het volk dat op drift is
• Ze hebben geen tijd om te eten en ze hebben honger
En als ze met een bootje naar de overkant gaan, trekt het volk langs de oever met hen mee alsof ze zeggen willen:
• Geef ons houvast,
• Geef ons woorden waarmee we verder kunnen.
• Laat ons niet in de steek.
We zitten nu midden in het evangelie van vandaag.
Jezus ziet het gebeuren, en dan staat er: Hij had zeer met hen te doen, dat wil zeggen hij werd door al die mensen diep van binnen ontroerd, tot in zijn binnenste binnen geraakt, en dan staat er: want ze waren als schapen zonder herder.
En dan laat hij al zijn voornemens, al zijn plannen uit handen vallen en begint hen te onderrichten.
Wat een flexibiliteit: je hebt een plan in je hoofd… er komt iets tussen… je wordt geraakt… je laat je plan voor wat het is en verandert van richting… Wat een flexibiliteit. Het geraakt worden, het je laten raken is de motor van flexibiliteit.
Nu staat er niet beschreven wat het onderricht van Jezus inhoudt. Met andere woorden: wat maakte Jezus tot herder van al die mensen die zoeken naar houvast in een wereld die tolt in een bak ellende?
Wat maakt Jezus tot herder, tot spiritueel leider?
Jezus heeft een mystieke ervaring gehad. Dat was bij zijn doop door Johannes. Er kwam een stem uit de hemel die zei: ‘Jij bent mijn geliefde zoon.’
Moet je je voorstellen als dat tegen je gezegd wordt: Jij bent mijn geliefd kind, ik laat je nooit vallen, wat er ook gebeurt. Ik houd van je.
Die ervaring is alomvattend…
Die ervaring wordt als het ware zijn zending.
Als hij al die mensen ziet die zijn als schapen zonder herder, dan ziet hij ze als kinderen van God, geschapen naar Gods beeld, ieder met een naam en een gezicht.
Dat is zijn diepste spiritualiteit. God zichtbaar maken, God houdt van je.
Dat laat hij zien, dat straalt hij uit.
Iemand die al heel lang in de kinderbescherming werkt zei: Het grootste geschenk dat een ouder aan zijn of haar kind kan geven is het diepe weten dat je geliefd en gewenst bent. In een leven, in een opvoeding kan van alles misgaan maar dat is de hoeksteen: Jij bent een geliefd, gewenst kind.
Dat straalt Jezus uit.
Dat diepe weten vertaalt zich in vertrouwen.
God houdt zoveel van je dat hij je nooit laat vallen, wat er ook gebeurt.
Als Jezus zijn leerlingen op stage stuurt, zegt hij: Je mag niets meenemen, geen beurs, geen dubbele kleding… vertrouw er maar op dat God met je meetrekt.
Als je ergens binnen gaat zeg dan ‘Vrede aan dit huis.’ Want hier wonen mensen, geschapen naar Gods beeld, kinderen Gods.
Met verbazing komen de leerlingen weer thuis bij Jezus en zeggen: Het werkt!!! Liefde en vertrouwen.
Dat is nogal wat, zo op pad te gaan in onze tijd waar we voor alles en nog wat verzekerd zijn. Je zo afhankelijk en in vertrouwen op te stellen.
In het evangelie, in dat hoofdstuk 6 gebeurt er nog iets waar we de volgende week dieper op ingaan. Het is wederom een oefening in vertrouwen.
Als Jezus daar als een herder aan het praten is, wordt het later en later en het begint al te schemeren. De leerlingen constateren een probleem en ze zeggen: Stuur de mensen naar huis want het wordt laat en er is niets te eten…
En dan gebeurt het… die oefening in vertrouwen… Jezus zegt: ‘Geef gij hen maar te eten, begin er maar mee, heb vertrouwen…’
En het wonder gebeurt…. er is genoeg… hoe is het mogelijk???
Die levenshouding straalt Jezus uit, en daarmee is hij als een herder, een spiritueel leider die ons voorgaat.
Hij houdt niet op te zeggen: ‘Jij bent geliefd en bemind. Als iedereen je laat vallen, God laat je nooit vallen… heb daar vertrouwen in… zelfs als de dood je bedreigt.
Laat dat een mantra in je leven zijn.
Een Godsgeschenk.
Henk Janssen ofm, inleiding
Hans Boerkamp, preekvoorbeeld